ECLI:NL:GHSHE:2023:2147

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.315.106_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in het incident ex art. 843a Rv. Geheimhoudingsplicht notaris? Vordering onvoldoende onderbouwd.

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2023, betreft het een vordering in het incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met betrekking tot de geheimhoudingsplicht van een notaris. De appellanten, drie zussen, vorderen inzage in het dossier van de notaris dat betrekking heeft op de nalatenschap van hun overleden moeder, erflaatster. De broers, die ook erfgenamen zijn, verzetten zich tegen deze vordering. De rechtbank had eerder in een vonnis van 13 april 2022 de vorderingen van de zussen in het incident afgewezen, omdat de notaris zich op haar geheimhoudingsplicht kon beroepen. De zussen stellen dat zij rechtmatig belang hebben bij inzage in het dossier, omdat dit hen kan helpen bij de verdeling van de nalatenschap. Het hof overweegt dat de zussen onvoldoende hebben aangetoond dat de gevraagde stukken ter beschikking zijn van de broers en dat de notaris niet gehouden is om deze stukken te verstrekken. Het hof wijst de vordering van de zussen af en houdt de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord op 15 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.315.106/01
arrest van 4 juli 2023
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van

1.[appellante 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
allen pro se en in hoedanigheid van erfgenaam en medevereffenaar in de nalatenschap van [persoon] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna ook te noemen: de zussen,
advocaat: mr. G.S. Ebbeng-Horstman te Nijmegen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
beiden pro se en in hoedanigheid van erfgenaam en medevereffenaar in de nalatenschap van [persoon] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna ook te noemen: de broers,
advocaat: mr. J.Th.M. Diks te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 juli 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 april 2022 en alle in die procedure gewezen tussenvonnissen, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen de zussen als gedaagden in conventie, eisers in reconventie, en de broers als eisers in conventie, verweerders in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/328050 / HA ZA 17-784)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering en vermeerdering van eis, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[naam 1] (hierna: erflaatster) is overleden op [geboortedatum] 2011. Zij was de weduwe van [naam 2] , overleden op [geboortedatum] 1999. Uit hun huwelijk zijn zes kinderen geboren: de zussen, de broers en [persoon] . [persoon] is hangende de procedure in eerste aanleg overleden.
Bij testament (productie 2 bij inleidende dagvaarding), waarbij niet is afgeweken van de wettelijke verdeling, heeft erflaatster geïntimeerde sub 1 ( [naam 3] ) benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder. [naam 3] heeft deze benoeming aanvaard.
3.2.
Bij beschikking van de kantonrechter te [plaats 1] van 10 oktober 2016 (productie 5 bij inleidende dagvaarding) is op verzoek van de zussen [naam 3] ontslagen als executeur-afwikkelingsbewindvoerder. De kantonrechter heeft daartoe overwogen, kort gezegd, dat [naam 3] niet alle relevante financiële administratie betreffende erflaatster aan de zussen heeft overgelegd, dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht naar transacties die voorafgaand aan het overlijden van erflaatster zijn verricht en dat hij daarom zijn beheerstaak onvoldoende heeft vervuld.
3.3.
Het geschil tussen partijen betreft, kort gezegd, de wijze waarop de nalatenschap van erflaatster moet worden verdeeld. De zussen verwijten de broers dat zij ten onrechte gelden aan het vermogen van erflaatster / de nalatenschap hebben onttrokken en dat zij die gelden aan de boedel moeten terugbetalen.
3.4.
Bij vonnis in het incident van 22 mei 2019 is één van de vorderingen in het incident, ingesteld door appellante sub 3 ( [appellante 3] ), toegewezen: de rechtbank heeft de broers veroordeeld om binnen zeven dagen na een daartoe strekkend verzoek van [de notaris] (hierna: de notaris) al datgene te doen en/of te laten dat nodig is om de notaris in staat te stellen een eensluidende kopie van het door de notaris aangelegde dossier inzake de nalatenschap van erflaatster aan [appellante 3] te verstrekken.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de broers hebben aangegeven dat zij er geen bezwaar tegen hebben dat [appellante 3] inzage krijgt in het dossier van de notaris en dat zij dat de notaris hebben laten weten, zodat de vordering toewijsbaar is.
De door [appellante 3] gevorderde dwangsom heeft de rechtbank afgewezen. Volgens de rechtbank was er geen grond om aan te nemen dat de broers niet aan de veroordeling zouden voldoen.
3.5.
Bij het bestreden vonnis van 13 april 2022 heeft de rechtbank de door appellante sub 1 ( [appellante 1] ) ingestelde vorderingen in het incident afgewezen. Eén van die vorderingen strekte ertoe om [naam 3] te veroordelen om bij de notaris een kopie op te vragen van het gehele door de notaris aangelegde dossier inzake de nalatenschap van erflaatster, inclusief de (telefoon-) notities en werkaantekeningen van de notaris en/of diens medewerkers en/of diens plaatsvervangers, met het verzoek dat dossier voorzien van een inventarisstaat aan [naam 3] te doen toekomen, en om [naam 3] te veroordelen om een kopie van dat dossier na ontvangst toe te zenden aan de advocaat van [appellante 1] . De rechtbank heeft daartoe overwogen (rechtsoverweging 3.8):
"Als uitgangspunt geldt dat het aan de notaris zelf is, om te bepalen in hoeverre zij een kopie van haar dossier inzake de nalatenschap van erflaatster aan partijen kan/wil verstrekken. De notaris heeft met een beroep op haar geheimhoudingsplicht geweigerd om het dossier aan de zussen af te geven. Kennelijk is die weigering niet ingegeven door het ontbreken van toestemming van de broers. Op grond van het incidentele vonnis van 22 mei 2019 waren de broers immers veroordeeld om na een daartoe strekkend verzoek van de notaris al datgene te doen en/of te laten dat nodig is om de notaris in staat te stellen een eensluidende kopie van het dossier inzake de nalatenschap van erflaatster aan [appellante 3] te verstrekken. Er is gesteld noch gebleken dat de notaris de broers om toestemming (dan wel een andere handeling) heeft gevraagd. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat de notaris het gehele dossier inzake de nalatenschap van erflaatster wel aan [naam 3] zal verstrekken. Zonder nadere toelichting, die de zussen niet hebben gegeven, valt niet in te zien waarom de notaris zich naar de broers toe niet op haar geheimhoudingsplicht beroept. Het had op de weg van de zussen gelegen om (…) hierover van de notaris uitsluitsel te krijgen."
In de hoofdzaak heeft de rechtbank de verdeling vastgesteld zoals vermeld in rechtsoverweging 4.25 van dat vonnis.
3.6.
De zussen vorderen in het incident [naam 3] te veroordelen om binnen twee dagen na dit arrest bij de notaris een afschrift van haar gehele dossier, inclusief (telefoon)notities en werkaantekeningen met een inventarislijst op te vragen en dit dossier vervolgens binnen twee dagen na ontvangst zonder enige wijziging daarin aan te brengen aan de advocaat van de zussen te doen toekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag.
De zussen hebben daartoe in het incident enkel aangevoerd (in de punten 54 en 55 van hun memorie:
"in het incident: grief 1")dat zij, ondanks de veroordeling in eerste aanleg bij het vonnis van 22 mei 2019, nog steeds niet de beschikking hebben over het dossier van de notaris. Volgens de zussen kan alleen [naam 3] als opdrachtgever van de notaris een verzoek tot afgifte van het dossier doen. Uit het dossier kan volgens de zussen blijken in hoeverre er overleg tussen [naam 3] en de notaris heeft plaatsgevonden over de opnames bij leven van erflaatster en kunnen daarin aanwijzingen worden gevonden over het beheer van de financiën van erflaatster.
3.7.
De broers voeren verweer. Daarop zal in het hiernavolgende worden ingegaan.
3.8.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een "fishing expedition" te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.9.
De broers voeren in de eerste plaats aan dat de zussen in hun vordering in het incident niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat [appellante 1] in eerste aanleg een vordering in het incident heeft ingesteld met precies dezelfde strekking. Die vordering is bij het bestreden vonnis van 13 april 2022 afgewezen en daartegen hebben de zussen geen grief gericht.
De vergelijkbare vordering van [appellante 3] is bij vonnis van 22 mei 2019 weliswaar toegewezen, maar de zussen hebben geen grief gericht tegen de afwijzing van de dwangsom.
Verder wijzen de broers op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 3 november 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2056. Uit die uitspraak volgt volgens de broers dat een vordering in het incident alleen opnieuw in hoger beroep kan worden ingesteld indien deze (identieke) vordering in eerste aanleg zonder inhoudelijk oordeel, op een formele grond was afgewezen. De vordering van [appellante 1] is echter op inhoudelijke gronden afgewezen, aldus de broers.
3.10.
Gelet op de navolgende inhoudelijke overwegingen zal het hof de vraag of de zussen ontvankelijk zijn in het incident in het midden laten.
3.11.
In rechtsoverweging 2.8 van het vonnis van 22 mei 2019 heeft de rechtbank overwogen dat de broers hebben aangeven dat zij er geen bezwaar tegen hebben dat [appellante 3] inzage krijgt in het dossier van de notaris en dat zij dit de notaris ook hebben laten weten. Inmiddels hebben de broers daartegen wel bezwaar, zo hebben zij aangevoerd, omdat de zussen al de beschikking hebben gekregen over diverse stukken uit het notarisdossier, maar het voor de zussen nooit genoeg is.
3.12.
De broers hebben als productie 51 bij hun conclusie van antwoord in het incident de uitspraak van de Kamer voor het Notariaat te [plaats 2] (hierna: de Kamer) van 17 juni 2019 in het geding gebracht. Deze uitspraak, die de rechtbank in haar vonnis van 13 april 2022 heeft aangehaald, is gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:TNORSHE:2019:14.
Bij die uitspraak is de klacht van [appellante 1] afgewezen, gericht tegen de weigering van de notaris om inzage te verlenen in of afschrift te verstrekken van het dossier betreffende erflaatster. De Kamer heeft daartoe overwogen dat de vraag in hoeverre de geheimhoudingsplicht van een notaris zich uitstrekt, door de notaris zelf moet worden beantwoord, en heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door daarop een beroep te doen.
De Kamer (overweging 4.5):
"Tijdens de mondelinge behandeling heeft klaagster[ [appellante 1] ]
naar voren gebracht dat [naam 3] recent, in februari 2019, tijdens een zitting bij de civiele rechter heeft verklaard dat hij en [geïntimeerde 2] altijd bereid zijn geweest hun medewerking te verlenen aan inzage in het dossier van de notaris. Voor zover klaagster daarmee heeft willen betogen dat het de notaris dus vrij staat om het dossier alsnog aan haar te overhandigen, verwerpt de kamer deze stelling. Een notaris kan zich namelijk niet van zijn/haar geheimhoudingsplicht laten ontslaan door de opdrachtgever of door anderen die bij de bewuste rechtshandeling betrokken zijn (artikel 4 lid 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011). Daaruit volgt dat de notaris de informatie die [naam 3] als zodanig aan haar heeft toevertrouwd, niet aan derden kenbaar mag maken, ook niet als [naam 3] de notaris daarvoor toestemming zou geven. (…)"
3.13.
Naar het oordeel van het hof had van de zussen mogen worden verwacht, gelet op overweging 4.5 van de uitspraak van de Kamer, dat zij in hun toelichting op de vordering in het incident zouden zijn ingegaan op de vraag of het beroep van de notaris op haar geheimhoudingsplicht eraan in de weg staat dat de zussen de beschikking kunnen krijgen over het notarisdossier. In de uitspraak van de Kamer is immers overwogen dat ook de opdrachtgever ( [naam 3] ) de notaris niet uit die plicht kan ontslaan. Dit is voor de rechtbank de reden geweest om de vordering in het incident van [appellante 1] af te wijzen. Volgens de rechtbank viel, gelet op de geheimhoudingsplicht van de notaris, niet in te zien dat de notaris het gehele dossier inzake de nalatenschap van erflaatster wel aan [naam 3] zou verstrekken.
Nu de zussen in hun toelichting op de vordering in het incident in het geheel niet zijn ingegaan op het voorgaande is die vordering naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De zussen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de desbetreffende bescheiden ter beschikking van de broers (kunnen) zijn. De vordering in het incident moet daarom worden afgewezen.
3.14.
Het hof zal de proceskosten van het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.15.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 augustus 2023 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juli 2023.
griffier rolraadsheer