ECLI:NL:GHSHE:2023:2464

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.311.664_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 1019ib Rv betreffende de bescherming van bedrijfsgeheimen in een civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident ex artikel 1019ib van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellante, VTS Constructions B.V., heeft in hoger beroep een vordering ingediend om een productie aan te merken als bedrijfsgeheim. Deze productie betreft vertrouwelijke informatie die VTS wil beschermen tegen openbaarmaking. De zaak is ontstaan uit een geschil met HTS Rubbertracks B.V. en andere geïntimeerden, die beschuldigd worden van het onrechtmatig gebruik van bedrijfsgeheimen van VTS. De rechtbank had eerder al een vonnis gewezen waarin HTS c.s. werden veroordeeld tot schadevergoeding en het staken van het gebruik van vertrouwelijke informatie. VTS heeft in het incident verzocht om de vertrouwelijkheid van productie 37 te waarborgen, maar HTS c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen deze procedurele gang van zaken, stellende dat zij niet in staat zijn om zich adequaat te verweren zonder kennis van de inhoud van deze productie. Het hof heeft besloten om productie 37 voorlopig als bedrijfsgeheim aan te merken en de kennisneming ervan te beperken tot de advocaat van HTS c.s. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.311.664/01
arrest van 25 juli 2023
gewezen in het incident ex artikel 1019ib Rv in de zaak van
VTS Constructions B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. E.J. Louwers te Eindhoven,
tegen

1.HTS Rubbertracks B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te Nederweert,
3.
HTS Holding Weert B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
Go Track Weert B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 mei 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 maart 2022, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen appellante in principaal hoger beroep – VTS – als eiseres en geïntimeerden in principaal hoger beroep – HTS c.s. – als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/367917 / HA ZA 21-116)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens akte wijziging van eis;
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties;
  • de akte overlegging productie met verzoek ex art. 1019ib Rv van VTS;
  • de antwoordconclusie ex art. 1019ib Rv van HTS c.s.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[persoon A] is van januari 2013 tot en met november 2018 in dienst van VTS geweest als Sales Engineer. In zijn arbeidsovereenkomst was een non-concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding opgenomen.
Geïntimeerde sub 2 ( [geïntimeerde 2] ) is van januari 2000 tot 31 december 2005 in dienst geweest van [XXX] Revisiebedrijf BV. Dat bedrijf maakt net als VTS deel uit van de [XXX] -groep.
[geïntimeerde 2] is enig aandeelhouder van geïntimeerde sub 3 (HTS Holding), welke vennootschap op haar beurt de aandelen houdt in geïntimeerde sub 1 (HTS).
[persoon A] en HTS Holding hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Geïntimeerde sub 4 (Go Track) is opgericht met het oog op deze samenwerking.
3.2.
VTS heeft [persoon A] verweten dat hij het non-concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Ook heeft VTS zich op het standpunt gesteld dat [persoon A] op onrechtmatige wijze (in strijd met artikel 2 lid 1 Wet bescherming bedrijfsgegevens) gebruik heeft gemaakt van bedrijfsgeheimen.
VTS verwijt HTS c.s. dat zij op onrechtmatige wijze hebben geprofiteerd van de wanprestatie door [persoon A] en gebruik te maken van de bedrijfsgeheimen van VTS.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank (kort weergegeven):
HTS c.s. veroordeeld om met onmiddellijke ingang ieder verder gebruik van de vertrouwelijke informatie van VTS en het gebruik van onrechtmatig opgevraagde en opgeslagen gegevens uit de databanken van VTS (o.a. informatie over rijwerk en aandrijvingen, technische tekeningen, inkoopprijzen en stuklijsten van VTS onderwagens) te staken en gestaakt te houden;
HTS c.s. veroordeeld om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van het benaderen van klanten en leveranciers van VTS, met of met gebruikmaking van bedrijfsgevoelige informatie van VTS (zoals informatie over rijwerk en aandrijvingen, technische tekeningen, inkoopprijzen en stuklijsten van VTS onderwagens);
HTS c.s. veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis alle vertrouwelijke informatie en onrechtmatig verkregen gegevens uit de databanken van VTS te verwijderen van hun gegevensdragers dan wel opslagdiensten op het internet en geen kopieën daarvan te behouden;
een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.
4. HTS veroordeeld om aan VTS te betalen een bedrag aan schadevergoeding over de jaren 2020 tot en met 2025, nader op te maken bij staat.
Met [persoon A] , tegen wie VTS ook vorderingen had ingesteld, is een minnelijke regeling getroffen, naar aanleiding waarvan de vorderingen tegen [persoon A] zijn ingetrokken.
3.4.
In punt 2.22 van haar memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft VTS productie 37 aangekondigd: een door het hoofd tekenkamer van VTS opgesteld overzicht met detailtekeningen van een (rups)onderwagen.
VTS wil daarmee een beeld geven van welke informatie openbaar beschikbaar is (in brochures e.d.), en welke specifieke informatie nodig is om daadwerkelijk een onderwagen te kunnen bouwen, te onderhouden en van reserveonderdelen (spare parts) te voorzien. VTS heeft die productie niet bij haar memorie gevoegd.
De productie is wel gevoegd bij haar aan het hof gezonden akte van 21 maart 2023, maar niet bij de aan het HTS c.s. gezonden exemplaar van die akte. VTS vraagt in haar akte om productie 37 op de voet van artikel 1019ib Rv als vertrouwelijk aan te merken en te bepalen dat van deze productie alleen kennis mogen nemen de advocaat van HTS c.s. (mr. Beukers) en een door HTS c.s. aan te wijzen vertegenwoordiger, niet zijnde [geïntimeerde 2] , [persoon B] , [persoon C] , [persoon D] en/of een andere direct of indirect aan HTS c.s., GP Vastgoed B.V. en/of GP Equipment B.V. verbonden persoon, en die persoon moet zich voorafgaand aan de kennisneming hebben verbonden aan strikte geheimhouding. Ook vraagt VTS het hof om geen details uit deze productie op te nemen in de uitspraak.
3.5.
HTS c.s. hebben er bezwaar tegen dat VTS de desbetreffende productie wel aan het hof (zo vermoeden HTS c.s. althans), maar niet hen heeft gezonden. Volgens HTS c.s. is dit een oneerlijke proceshouding en in strijd met artikel 6 EVRM. Nu zelfs de advocaat van HTS c.s. geen kennis heeft kunnen nemen van de productie, weten HTS c.s. niet waartegen zij zich hebben te verweren. Het is koersen in de mist, aldus HTS c.s.
HTS c.s. vermoeden dat VTS het instrument van artikel 1019ib Rv inzet om daarmee een frame van vertrouwelijkheid te creëren, zonder dat daadwerkelijk sprake is bedrijfsvertrouwelijke informatie. De informatie is in werkelijkheid eenvoudig te verkrijgen of zelfs openbaar.
HTS c.s. voeren aan dat 1019ib Rv alleen kan worden ingezet in zaken die betrekking hebben op de Wet bescherming bedrijfsgeheimen, maar niet op andersoortige civiele procedures zoals de onderhavige. Weliswaar is in deze procedure de Wet bescherming bedrijfsgeheimen als een grondslag aangevoerd, maar dat betreft slechts een marginaal onderdeel van de zaak.
3.6.
Op grond van artikel 1019ib lid 3 Rv kan de rechter op verzoek, indien dat nodig is om de vertrouwelijkheid te bewaren van een bedrijfsgeheim of een vermeend bedrijfsgeheim dat tijdens de procedure wordt gebruikt of genoemd, (onder meer) de toegang tot door partijen of derden ingediende documenten die het bedrijfsgeheim of het vermeende bedrijfsgeheim bevatten geheel of gedeeltelijk beperken tot een gelimiteerd aantal personen (aanhef en onder a).
Bij de beslissing over de in lid 3 bedoelde maatregelen en de beoordeling van de evenredigheid daarvan, moeten de rechtmatige belangen van partijen en derden en de mogelijke schade voor een van partijen en derden als gevolg van het bevelen of afwijzen van de maatregelen in acht worden genomen (artikel 1019ib lid 4 Rv).
3.7.
De Wet bescherming bedrijfsgeheimen strekt tot implementatie van de Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PbEU 2016, L157). Die implementatie heeft mede geleid tot de invoering van artikel 1019ib Rv. Dat artikel ziet op het bewaren van de vertrouwelijkheid van een bedrijfsgeheim tijdens de gerechtelijke procedure die de bescherming van dat bedrijfsgeheim tot onderwerp heeft. Het bedrijfsgeheim zelf moet inzet zijn van het geding.
3.8.
Verder is ter uitvoering van eerdergenoemde richtlijn een derde lid toegevoegd aan artikel 22a Rv. Ingevolge dat lid kan de rechter, indien kennisneming van stukken door een partij de bescherming van een bedrijfsgeheim als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen onevenredig zou schaden, bepalen dat deze kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat is dan wel daarvoor van de rechter bijzondere toestemming heeft gekregen. Artikel 22a lid 3 Rv regelt een bredere bescherming dan artikel 1019ib Rv doordat de rechter in een procedure waar een specifiek bedrijfsgeheim geen onderwerp van het geschil is, toch de vertrouwelijkheid van een bedrijfsgeheim in over te leggen stukken waarborgt. De rechter kan de bevoegdheid van artikel 22a lid 3 Rv ook ambtshalve uitoefenen indien een partij zich erop beroept dat bepaalde gegevens het karakter van bedrijfsgeheim hebben (HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:641).
3.9.
Het hof overweegt dat pas bij de behandeling van de hoofdzaak kan worden beoordeeld of productie 37 daadwerkelijk een bedrijfsgeheim betreft dat op de voet van artikel 1019ib en/of 22a Rv bescherming verdient als in die artikelen is geregeld. Nu HTS c.s. in de hoofdzaak een mondelinge behandeling hebben gevraagd en nu de toepassing van artikel 1019ib en/of 22a Rv een inhoudelijke behandeling vergt, acht het hof het aangewezen dat de behandelend kamer hierop zal beslissen.
Het hof ziet aanleiding om productie 37 voorlopig, totdat de kamer die de hoofdzaak behandelt een beslissing daaromtrent zal hebben genomen, als bedrijfsgeheim aan te merken, en te bepalen dat de kennisneming van die productie is voorbehouden aan de advocaat van HTS c.s. (mr. Beukers).
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden tot de behandeling in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.10.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor opgave verhinderdata ten behoeve van de door HTC c.s. gevraagde mondelinge behandeling.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
merkt productie 37 voorlopig, totdat de kamer die de hoofdzaak behandelt een beslissing omtrent de toepassing van artikel 1019ib Rv en/of 22a Rv zal hebben genomen, als bedrijfsgeheim aan, en bepaalt dat de kennisneming van die productie is voorbehouden aan de advocaat van HTS c.s. (mr. Beukers);
draagt VTS op productie 37 naar de advocaat van HTS c.s. te zenden, met dien verstande dat deze advocaat die productie voorlopig geheim dient te houden;
houdt de beslissing voor het overige aan tot de behandeling in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 8 augustus 2023 voor opgave verhinderdata door beide partijen ten behoeve van de mondelinge behandeling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juli 2023.
griffier rolraadsheer