ECLI:NL:GHSHE:2023:2705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/01194
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een belastingkwestie. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak door de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk. De rechtbank Oost-Brabant had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de waarde per punt voor de proceskostenvergoeding had toegepast, zoals vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskostenvergoeding. Het hof stelde vast dat de heffingsambtenaar de kosten van het hoger beroep moest vergoeden, omdat de Awb niet toestaat de Staat in de proceskosten te veroordelen. Het hof bepaalde dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 136 moest worden terugbetaald. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.883,25, inclusief de kosten voor de behandeling bij de rechtbank en het hof. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/01194
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 april 2022, nummer SHE 20/3729, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de uitspraak als volgt beslist (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de heffingsambtenaar als verweerder):
“De rechtbank:
- (…)
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 1.082,-;”
2.2.
De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding als volgt berekend:
“5. (…) Wel moet de toepassing van artikel 6:22 van de Awb er naar het oordeel van de rechtbank toe leiden dat eiser recht heeft op een vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1) (…).”

3.Gronden

3.1.
Het hoger beroep van belanghebbende is uitsluitend gericht tegen de gehanteerde waarde per punt van de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding. Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank op basis van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022 [1] ten onrechte de waarde per punt zoals vermeld in punt 1 van onderdeel B1 van de bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) behorende bijlage heeft toegepast. Het hof ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Het hoger beroep is zodoende gegrond. Dit betekent dat de uitspraak van de rechtbank voor zover het de proceskostenvergoeding (zie punt 2.1) betreft niet in stand kan blijven en dat belanghebbende recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding.
Tussenconclusie
3.2.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
3.3.
Het hof bepaalt met toepassing van artikel 8:114, lid 1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat het door belanghebbende bij het hof betaalde griffierecht van € 136 door de griffier wordt terugbetaald, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd vanwege een onjuiste proceskostenveroordeling door de rechtbank.
Ten aanzien van de proceskosten
3.4.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het niet redelijk is hem bij gegrondverklaring van het hoger beroep in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen, omdat geen sprake is van enige onrechtmatigheid van zijn kant.
3.5.
Omdat de Awb niet de mogelijkheid biedt de Staat in de proceskosten te veroordelen, komen de kosten voor de behandeling van het hoger beroep voor rekening van de heffingsambtenaar. Indien dit in gevallen zoals het onderhavige leidt tot ongewenste uitkomsten is het aan de wetgever daarin te voorzien. [2] Het standpunt van de heffingsambtenaar dat belanghebbende de Staat aansprakelijk moet stellen voor de proceskostenvergoeding in hoger beroep, is gelet op het voorgaande onjuist.
3.6.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
3.7.
Voor de procedure bij de rechtbank stelt het hof deze tegemoetkoming op 2 (punten) [3] x € 837 (waarde per punt) [4] x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.674.
3.8.
Voor de procedure bij het hof stelt het hof deze tegemoetkoming op 1 (punt) [5] x € 837 (waarde per punt) [6] x 0,25 (factor gewicht van de zaak) [7] is € 209,25. Voor de behandeling van het hoger beroep gaat het hof uit van een factor gewicht van 0,25 omdat het hier (slechts) gaat om het herstel van een evidente fout bij het toekennen van de proceskostenvergoeding.

4.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor de beslissing over de proceskosten;
  • bepaalt dat de griffier van het hof aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van in totaal € 1.883,25.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, W.A.P. van Roij en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers L.B.M. Klein Tank
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

2.Zie ABRvS 4 april 2018, nr. 201703584/1/A1, ECLI:NL:RVS:2018:1106, onderdeel 6 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10260.
3.1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Bpb.
4.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
5.1 punt voor beroepschrift, zie Bpb.
6.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
7.Vgl. ECLI:NL:GHSHE:2021:3315 Bijlage richtsnoer proceskostenvergoeding onder 1.2.2.