ECLI:NL:GHSHE:2023:2756

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
200.325.146_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens te laat betaald griffierecht in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. Het hoger beroep werd ingeleid op 27 december 2022, maar de appellanten hebben het griffierecht niet tijdig voldaan. De zaak werd op 4 april 2023 op de rol gezet, maar op 13 juni 2023 werd geconstateerd dat het griffierecht niet was betaald. Appellanten hebben wel een memorie van grieven ingediend, maar deze was onder voorbehoud geaccepteerd omdat het griffierecht niet was voldaan. De appellanten hebben op 26 juni 2023 een gedeelte van het griffierecht betaald, maar dit was te laat en onvoldoende. Het hof oordeelde dat de late betaling niet te wijten was aan een fout van de rechtbank, maar aan de appellanten zelf. Hierdoor kon het hof niet afzien van de sanctie van ontslag van instantie. Het hof heeft appellanten veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 2.135,- aan griffierecht en € 591,50 aan salaris advocaat. Het arrest is gewezen op 29 augustus 2023 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.325.146/01
arrest van 29 augustus 2023
in de zaak van

1.[de onderneming 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de onderneming 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[appellant 3] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. B.A.L.H. Robijns te Heerlen,
tegen
[de B.V.] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.M.J.F. Sijben te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 december 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 september 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellanten als gedaagden in conventie en appellant sub 3 als eiser in reconventie en geïntimeerde als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9313271 \ CV EXPL 21-3251)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

3.1.
Appellanten hebben bij voormeld exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 april 2023 en zij hebben die dag de zaak bij het hof geïntroduceerd.
Nadat de zaak door het hof geselecteerd was voor een mondelinge behandeling na aanbrengen hebben partijen op 2 mei 2023 aangegeven geen mondelinge behandeling na aanbrengen te wensen. Hierop is de zaak verwezen naar de rol van 13 juni 2023 voor memorie van grieven en controle griffierecht appellanten.
3.2.
Op de rol van 13 juni 2023 is geconstateerd dat appellanten het griffierecht niet tijdig hadden voldaan. Op die rol hebben appellanten via Zivver de memorie van grieven genomen die onder voorbehoud is geaccepteerd omdat niet de originele memorie van grieven was ingediend én het griffierecht nog niet was voldaan.
De zaak is vervolgens conform de bepalingen van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) voor akte appellanten uitlaten over toepassing van artikel 127a lid 2 Rv verwezen naar de rol van 27 juni 2023. Tevens zijn appellanten in de gelegenheid gesteld om de originele memorie van grieven over te leggen met de kanttekening dat deze onder voorbehoud geaccepteerd wordt in verband met het niet tijdig betalen van het griffierecht.
3.3.
Op de rol van 27 juni 2023 hebben appellanten de originele memorie van grieven overgelegd en via Zivver een akte genomen.
Nadat appellanten in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim van het overleggen van een originele akte te herstellen, hebben zij op de rol van 11 juli 2023 alsnog de originele akte overgelegd.
3.4.
Geïntimeerde is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het instellen van incidenteel appel. Van deze gelegenheid heeft geïntimeerde gebruik gemaakt door bij akte van 27 juni 2023 aan te geven dat zij geen incidenteel hoger beroep wil instellen.
3.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) dienden appellanten het griffierecht binnen vier weken na de eerste roldatum
– 4 april 2023 – te voldoen, dus uiterlijk op 2 mei 2023. Op grond van artikel 2.5 van het LPR is die betalingstermijn met twee weken verlengd. Dat betekent dat het griffierecht van appellanten uiterlijk op 16 mei 2023 had moeten zijn voldaan.
3.6.
Volgens opgave van de financiële administratie van het Landelijk Diensten Centrum Rechtspraak hebben appellanten een gedeelte van het griffierecht, te weten € 21,35 van
€ 2.135,-, in deze zaak op 26 juni 2023 betaald. Dat is te weinig en te laat. Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 3 Wgbz en artikel 353 juncto artikel 127a Rv dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (artikel 127a lid 3 Rv).
3.7.
De advocaat van appellanten heeft bij de akte van 27 juni 2023 aangevoerd dat hij naar aanleiding van een bericht van het hof en de rol vernomen heeft dat iets is misgegaan met de overboeking van het griffierecht vanuit de zakelijke rekening en dat om die reden appellant sub 3 met spoed alsnog het griffierecht heeft voldaan. Ter onderbouwing heeft de advocaat van appellanten de overboeking van het griffierecht ad € 2.135,- op 26 juni 2023 in het geding gebracht.
3.8.
Afgezien van de vraag hoeveel griffierecht er nu daadwerkelijk voldaan is, blijft staan dat de betaling pas op 26 juni 2023 gedaan is, terwijl het griffierecht uiterlijk 16 mei 2023 voldaan had moeten worden. De advocaat van appellanten heeft enkel aangegeven dat er iets mis is gegaan bij de overboeking zonder hierbij een nadere uitleg te geven. Het hof is van oordeel dat dit geen omstandigheid is die bij toepassing van genoemde sanctie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule moet worden gedacht aan gevallen waarin de betalingshandeling tijdig is verricht, maar het bedrag te laat op de juiste plek is aangekomen door apparaatsfouten die aan het gerecht kunnen worden toegerekend. Van zo’n of een daarmee vergelijkbaar geval is hier geen sprake. De oorzaak van de te late betaling is in dit geval echter gelegen in een omstandigheid aan de zijde van appellanten.
Ook ambtshalve heeft het hof geen feiten of omstandigheden geconstateerd die toepassing van de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv zouden rechtvaardigen.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geïntimeerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv van deze instantie zal worden ontslagen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen appellanten worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
ontslaat geïntimeerde van de instantie;
veroordeelt appellanten in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 2.135,- aan griffierecht en op € 591,50 aan salaris advocaat
(1/2 punt liquidatietarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 augustus 2023.
griffier rolraadsheer