ECLI:NL:GHSHE:2023:591

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
20/00799 en 20/00800
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen aanslagen Zvw en IB/PVV

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen aanslagen in het kader van de zorgverzekeringswet (Zvw) en de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV). De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 november 2020, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaarde, werd bevestigd. De inspecteur had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2012 en de teruggaafbeschikking Zvw 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht handelde, aangezien belanghebbende de volledige rechtsgang had doorlopen en geen materieel belang had bij het bezwaar tegen de nihilaanslag Zvw 2015. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was om het griffierecht te vergoeden of om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00799 en 20/00800
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 november 2020, nummers 20/5113 en 20/5114, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2012 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht. Deze aanslag is na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de inspecteur van 16 januari 2017, gehandhaafd.
1.2.
Voor het jaar 2015 is aan belanghebbende bij beschikking van 3 juli 2015 een voorschot op de teruggaaf van de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) over 2015 toegekend. Op 30 juni 2016 heeft belanghebbende een beschikking ontvangen met daarin vermeld dat belanghebbende geen recht heeft op een teruggaaf van teveel ingehouden bijdrage Zvw 2015 (hierna: de teruggaafbeschikking). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking. De inspecteur heeft dat bezwaar op 17 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 22 maart 2018 [1] ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 9 mei 2019 [2] ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van het hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie bij arrest van 20 maart 2020 [3] met toepassing van artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft op 27 november 2017 opnieuw bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 vermelde aanslag IB/PVV 2012.
1.7.
De inspecteur heeft op 29 november 2017 de aanslag Zvw 2015 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 0, het betreft een nihilaanslag.
1.8.
Belanghebbende heeft op 10 januari 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag Zvw 2015.
1.9.
De inspecteur heeft op 23 januari 2020 uitspraken op bezwaar gedaan en zowel het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2012 als het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2015 niet-ontvankelijk verklaard.
1.10.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 25 november 2020 de beroepen ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard wat betreft het verzoek om kwijtschelding van belastingschulden.
1.11.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende € 131 griffierecht geheven. Belanghebbende heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het hof heeft dit verzoek aangemerkt als een beroep op betalingsonmacht. De griffier van het hof heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Het griffierecht is op 23 december 2021 betaald.
1.12.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.13.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.14.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. De inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
1.15.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.16.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar de loop van het geding zoals dat hiervoor onder 1.1 tot en met 1.16 is opgenomen.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de inspecteur de bezwaren (zie 1.9) terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar niet tot vermindering van de aanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
Beroep op betalingsonmacht
4.0.
Het hof oordeelt over het beroep op betalingsonmacht als volgt. Belanghebbende heeft onvoldoende gegevens over zijn inkomen en vermogenspositie ingediend die zien op de periode voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht. De griffier heeft vervolgens het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Na deze afwijzing heeft belanghebbende geen enkel relevant (financieel) gegeven ingediend waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat belanghebbende niet tot betaling van het griffierecht in staat was. De griffier heeft het beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het in hoger beroep verschuldigde griffierecht naar het oordeel van het hof terecht afgewezen. Dat belanghebbende verwijst naar uitspraken van Naves en Vijlbrief en naar overige berichten van algemene aard die zijn verschenen in de media leidt niet tot een ander oordeel. Ook die berichtgeving geeft namelijk geen inzicht in de individuele inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende.
Ten aanzien van het geschil
Aanslag Zvw 2015
4.1.
Het staat vast dat de aanslag Zvw 2015 een nihilaanslag betreft. Een uitspraak van de inspecteur had belanghebbende niet in een gunstigere positie kunnen brengen en belanghebbende had op het moment van het indienen van het bezwaarschrift dan ook geen enkel materieel belang bij dat bezwaar. Het hof is van oordeel dat de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, wat er zij van de daartoe door de inspecteur gebezigde grond.
IB/PVV 2012
4.2.
Belanghebbende heeft ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2012 de gehele rechtsgang tot de hoogste instantie doorlopen. Met het arrest van de Hoge Raad (zie 1.5) is de aanslag IB/PVV 2012 onherroepelijk vast komen te staan.
4.3.
Belanghebbende heeft desalniettemin opnieuw beroep ingesteld, waarbij het er hem in de kern om gaat dat hij volhardt in zijn stelling dat de Belastingdienst ten onrechte geen stukken in het geding heeft gebracht betreffende (beweerdelijke) gegevensverstrekking door de Belastingdienst aan het UWV inzake belanghebbende. Met de onderhavige procedure wil belanghebbende bereiken dat de Belastingdienst wordt opgedragen die stukken in het geding te brengen. Het hof zal daartoe niet overgaan, omdat de bedoelde gegevens evident geen op de zaak betrekking hebbende stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht zijn in procedures betreffende de aanslag over het jaar 2012. Anders dan belanghebbende mogelijk meent, heeft een terugvordering van door belanghebbende in het jaar 2012 genoten uitkering door het UWV in een later jaar geen invloed op de heffing over die uitkering in 2012. Met in latere jaren terugbetaalde bedragen wordt rekening gehouden in de vorm van negatief inkomen uit werk en woning in de jaren waarin wordt terugbetaald.
4.4.
Volledigheidshalve overweegt het hof dat tot de gedingstukken een besluit van de inspecteur behoort, inhoudende dat aan belanghebbende geen gegevens zullen worden verstrekt, gezien artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Tegen dat besluit kan geen beroep bij de belastingrechter worden ingesteld, maar staat uitsluitend een rechtsgang bij de burgerlijke rechter open.
4.5.
De inspecteur heeft belanghebbende ook wat betreft de aanslag IB/PVV 2012 terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, het beroep terecht ongegrond verklaard en zich overigens terecht onbevoegd verklaard.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P.C. van der Vegt, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
N.A. de Grave P.C. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.