ECLI:NL:GHSHE:2023:943

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.319.640/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv inzake huurrecht en ontruiming van woning

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2023, betreft het een incident ex artikel 351 Rv in een hoger beroep dat is ingeleid door de bewindvoerder van [persoon A], die sinds 18 mei 2006 een woning huurt van Stichting WonenBreburg. De bewindvoerder heeft de vordering ingesteld om de tenuitvoerlegging van een eerdere uitspraak van de kantonrechter te schorsen, waarin de huurovereenkomst is ontbonden vanwege overlast, een hennepstekkerij en huurachterstand. De kantonrechter heeft de bewindvoerder veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van huurpenningen.

De bewindvoerder stelt dat de ontruiming een noodtoestand voor [persoon A] zal veroorzaken, omdat hij met zijn gezin op straat komt te staan. Het hof heeft de vordering van de bewindvoerder beoordeeld aan de hand van de maatstaf voor schorsing van de tenuitvoerlegging. Het hof concludeert dat de kantonrechter de uitvoerbaarheid bij voorraad wel degelijk heeft gemotiveerd en dat de bewindvoerder niet heeft voldaan aan de vereiste maatstaf voor schorsing. De vordering in het incident wordt afgewezen, en de beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

De hoofdzaak staat op de rol voor fourneren, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.319.640/01
arrest van 21 maart 2023
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[persoon A] , maat van De bewindvoerder Den Haag t.h.o.d.n. Stabilum, in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellant],
zaakdoende te [kantoorplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
tegen
Stichting WonenBreburg,
gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats] , alsmede te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. C.P. van den Berg te Leiden,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 december 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 november 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen (onder andere) appellant – de bewindvoerder – als gedaagde en geïntimeerde – WonenBreburg – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9726054 CV EXPL 22-670)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens incidentele vordering tot schorsing van de ten uitvoerlegging ex artikel 351 Rv met één grief in het incident en met producties genummerd 1 tot en met 4;
  • de memorie van antwoord in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv met producties, genummerd 1 tot en met 4;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met producties, genummerd 1 tot en met 5;
  • de akte rectificatie van de zijde van appellant met producties, genummerd b, d en i.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[persoon A] (hierna: [persoon A] ) huurt sinds 18 mei 2006 van WonenBreburg de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). De goederen van [persoon A] zijn met ingang van 6 november 2020 onder bewind gesteld. Per 1 november 2022 heeft de kantonrechter [persoon A] als bewindvoerder benoemd.
In de bodemprocedure in eerste aanleg heeft WonenBreburg een vordering ingesteld tegen de bewindvoerder tot – onder meer – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. WonenBreburg stelde in die procedure dat sprake was van – kort gezegd – overlast, een hennepstekkerij en huurachterstand veroorzaakt door [persoon A] .
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de huurovereenkomst betreffende de woning met aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres] in [plaats] ontbonden. Verder is de bewindvoerder veroordeeld tot het verlaten en ontruimen van het gehuurde, tot betaling van de maandelijks verschuldigde huurpenningen (tot datum ontbinding) en de maandelijkse gebruiksvergoeding (na datum ontbinding) tot aan de feitelijke ontruiming en in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
De bewindvoerder vordert in het incident de tenuitvoerlegging dan wel de uitvoerbaarverklaring bij voorraad op de kortst mogelijke termijn te schorsen. De bewindvoerder stelt dat door de ontruiming van de woning een noodtoestand voor [persoon A] zal ontstaan. [persoon A] zal alsdan met zijn vriendin en pasgeboren kind op straat komen te staan, omdat hij geen zicht heeft op een andere huurwoning. De bewindvoerder stelt in het kader van een belangenafweging dat het belang van [persoon A] bij schorsing van de tenuitvoerlegging gelet op het voorstaande zwaarder dient te wegen dan het belang van WonenBreburg bij de executie van het vonnis.
3.3.
Het verweer van WonenBreburg zal, voor zover van belang, hierna worden besproken in rechtsoverweging 3.5. en verder.
3.4.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.
De bewindvoerder stelt dat de kantonrechter in het bestreden vonnis de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet heeft gemotiveerd. Dat is onjuist. Het hof stelt vast dat de kantonrechter in rechtsoverweging 4.14. onder verwijzing naar en het overnemen van rechtsoverwegingen 4.10. en 4.11. van het bestreden vonnis de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wel degelijk heeft gemotiveerd. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in overweging 3.4. onder c. weergegeven maatstaf.
3.6.
Dat sprake is van een kennelijke misslag is gesteld noch gebleken. Verder heeft de bewindvoerder aan zijn vordering geen feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die de kantonrechter bij het nemen van de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet in aanmerking kon nemen doordat zij zich eerst na het wijzen van het bestreden vonnis hebben voorgedaan. Weliswaar beroept de bewindvoerder zich op het ontstaan van een noodtoestand aan de zijde van [persoon A] als wordt overgegaan tot de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar de stelling dat [persoon A] met zijn gezin bij een ontruiming op straat komt te staan, hij geen uitzicht heeft op een andere woning en de woning alsdan definitief verliest zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden die bij het nemen van de beslissing door de kantonrechter niet in aanmerking konden worden genomen. Het hof is dan ook van oordeel dat de bewindvoerder niet heeft voldaan aan de vereiste maatstaf zoals verwoord onder c., zodat de vordering in het incident reeds daarom zal worden afgewezen.
3.7.
Het hof zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.8.
De zaak staat op deze rol (21 maart 2023) voor partijen voor fourneren in de hoofdzaak, ambtshalve peremptoir. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op deze rol van 21 maart 2023 staat voor partijen voor fourneren in de hoofdzaak, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 maart 2023.
griffier rolraadsheer