Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 mei 2023;
- een V6-formulier van de zijde van de man van 26 april 2024 met bijlagen (producties A tot en met H), ingekomen op 26 april 2024;
- Een V6-formulier van de zijde van de vrouw van 6 mei 2024 met bijlagen (producties 3 tot en met 7), ingekomen op 6 mei 2024.
3.De feiten in principaal en incidenteel hoger beroep
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , Utah, Verenigde Staten (hierna: [minderjarige 3] );
- [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , Utah, Verenigde Staten (hierna: [minderjarige 4] );
- [minderjarige 5], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , Washington, Verenigde Staten (hierna: [minderjarige 5] ),
- als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie aan [minderjarige 1] een bedrag van € 253,- per maand dient te voldoen;
- als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] aan de vrouw een bedrag van € 223,- per kind per maand dient te voldoen;
- als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 5] aan de vrouw een bedrag van € 467,- per maand dient te voldoen.
4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep
- de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 27 oktober 2022 bepaald op € 2.102,- bruto per maand en met ingang van 1 januari 2023 op € 2.174,- bruto per maand;
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 5] met ingang van 27 oktober 2022 bepaald op € 914,- per maand en met ingang van 1 januari 2023 op € 945,- per maand.
- primair: de verzoeken van de vrouw in eerste aanleg alsnog af te wijzen;
- subsidiair: met ingang van 5 juni 2023 ten aanzien van de kinderalimentatie deze vast te stellen op maximaal een nader door de man aan te geven bedrag en het verzoek tot partneralimentatie van de vrouw in eerste aanleg alsnog af te wijzen;
- meest subsidiair: ten aanzien van de partneralimentatie bij een vaststelling van een nader door de man aan te geven bedrag, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de alimentatieduur in tijd te limiteren tot twaalf maanden, dan wel de alimentatietermijn te limiteren tot twee jaren, althans een beslissing te nemen die het hof redelijk acht.
- primair: de verzoeken van de vrouw in eerste aanleg alsnog af te wijzen;
- subsidiair: de kinderalimentatie met ingang van 27 oktober 2022 vast te stellen op nihil, dan wel op maximaal € 25,- per maand, waarbij de man niet zal terugvorderen hetgeen de man ten titel van kinderalimentatie (meer) heeft betaald of op hem is verhaald, dan wel – indien het door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie en/of partneralimentatie wordt verhoogd, de ingangsdatum van die wijziging op 5 juni 2023 vast te stellen en het verzoek tot partneralimentatie van de vrouw in eerste aanleg alsnog af te wijzen;
- meest subsidiair: ten aanzien van de partneralimentatie bij een vaststelling van een nader door de man aan te geven bedrag, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de alimentatieduur in tijd te limiteren tot twaalf maanden, dan wel de alimentatietermijn te limiteren tot twee jaren, althans een beslissing te nemen die het hof redelijk acht.
5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep
na het huwelijkvoldoende draagkracht had om kinder- én partneralimentatie te voldoen, nu het bij de vaststelling van de behoefte gaat om het inkomen
tijdens het huwelijk.Het is onjuist dat de vrouw de afgelopen jaren heeft kunnen voorzien in de volledige kosten van haar levensonderhoud, zoals zij die op basis van de welstand tijdens het huwelijk tussen partijen gewend is. Dat de vrouw roeit met de riemen die zij heeft, betekent niet dat zij in alle - gelet op de welstand tijdens het huwelijk redelijke - kosten van haar levensonderhoud kan voorzien. Gezien de welstand van partijen tijdens het huwelijk en de armoede waar de vrouw thans in leeft, vindt de vrouw het onbegrijpelijk en kwetsend dat namens de man gesteld wordt dat zij financieel onafhankelijk is en dat haar behoefte is verbleekt.
bijkomendeomstandigheid, maar in het onderhavige geval zijn de omstandigheden juist zodanig bijzonder dat van de vrouw geenszins verwacht had kunnen worden dat zij inmiddels geheel of in grotere mate in haar eigen levensonderhoud had kunnen verzien. Daarover meer onder “Behoeftigheid’.
Weliswaar kan de door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting worden beschouwd, maar het voortduren van die verplichting berust niet op het voortduren van de lotsverbondenheid. Daarom kan het ‘afnemen’ of ‘vervallen’ van lotsverbondenheid geen grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden (vgl. HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2058, NJ 2014/143, rov. 3.4.4 en 3.5) (…)”
De vader heeft - ondanks herhaald verzoek van de moeder - nagelaten om recente inkomensgegevens over te leggen. Een belangrijke reden waarom dat niet is gebeurd is tot op heden uitgebleven. Hij heeft weliswaar gesteld dat hij door de ziekte van zijn (dementerende) vader op stel en sprong naar de Verenigde Staten van Amerika moest om daar een ondersteunende rol te vervullen en dat dit zijn weerslag heeft gehad in het werven van opdrachten en zijn inkomen over de jaren 2022 en 2023, maar aan deze reden kent de rechtbank gelet op zijn wettelijke onderhoudsplicht onvoldoende gewicht toe. Als het al zo is dat de ondersteunende rol zijn weerslag heeft gehad op het werven van opdrachten en zijn inkomen, dan had het op de weg van de vader gelegen daarover inzage te verschaffen. Het nalaten daarvan in combinatie met een nog steeds voortdurend verblijf in Costa Rica en/of de Verenigde Staten van Amerika roept nu eerder vragen op dan dat het duidelijkheid verschaft. Om die reden passeert de rechtbank de stelling van de vader daartoe.”
wereldinkomenbij de Nederlandse belastingdienst heeft opgegeven. Er is geen verklaring gegeven voor het feit dat de Nederlandse aangifte IB niet volledig is overgelegd.
Inmiddels is [minderjarige 3] ook weer gaan studeren. Partijen hebben drie zoons op de universiteit, één in Nederland en twee in de VS. De man stelt geen middelen te hebben om de kinderen te ondersteunen.
6.De slotsom
7.De beslissing
- met ingang van 27 oktober 2024 € 966,- per maand zal betalen,
- met ingang van 1 januari 2023 € 999,- per maand zal betalen,
- met ingang van 1 januari 2024 € 1.061,- per maand zal betalen,