4.11.De inspecteur heeft aangevoerd dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de jaren 2016 tot en met 2019 voornemens was om het weekendverblijf te gaan gebruiken voor met omzetbelasting belaste handelingen, dan wel voor handelingen waarvoor recht op aftrek zou ontstaan wanneer zij binnen Nederland zouden plaatsvinden. De inspecteur heeft daarvoor het volgende aangevoerd:
1. Tijdens het deelonderzoek naar de omzetbelasting-aangifte over het 4e kwartaal 2016 zijn eerdere kosten ten aanzien van het weekendverblijf benoemd als een privétransactie (zie 2.5).
2. Belanghebbende heeft zowel tijdens het boekenonderzoek als in de bezwaarfase zeer weinig informatie verstrekt over het weekendverblijf in België:
a. In onderdeel 2 van het controlerapport zijn 16 vragen opgenomen die belanghebbende op dat moment niet beantwoord had.
b. In de bezwaarfase verklaarde belanghebbende dat de afspraken met de Stichting mondeling waren gemaakt. Bij haar beroepschrift heeft belanghebbende als bijlage een huurovereenkomst meegestuurd die zou zijn ondertekend op 24 december 2016. Gelet op de eerdere uitlatingen betwist de inspecteur dat de huurovereenkomst in 2016 is opgemaakt.
c. In de administratie van belanghebbende zijn geen huurfacturen aangetroffen en ook in de bezwaarfase zijn door belanghebbende geen huurfacturen overgelegd. De enige huurfactuur die in de administratie van belanghebbende is aangetroffen is een factuur van belanghebbende aan de Stichting voor de huur van de grond. Pas bij haar beroepschrift heeft belanghebbende huurfacturen met factuurdatums in 2019 en 2020 meegestuurd. De inspecteur betwist dat die facturen zijn gemaakt op de vermelde factuurdatums.
3. Belanghebbende is, in tegenstelling tot de Stichting, niet geregistreerd als belastingplichtige voor de omzetbelasting in België. Ook bij vrijgestelde verhuur moet men zich in België, net als in Nederland, registreren als belastingplichtige voor de omzetbelasting. Dit wijst erop dat belanghebbende niet voornemens is om het weekendverblijf te gaan verhuren.
4. De enige bestuurder van belanghebbende, [ [persoon] ], stelt zelf dak- en thuisloos te zijn. De inspecteur acht het niet onwaarschijnlijk dat [ [persoon] ] het weekendverblijf gebruikt of zal gebruiken om, al dan niet in het weekend, te overnachten. De omstandigheid dat de gemeente permanente bewoning niet toestaat zegt niets over het feitelijke gebruik.
5. Belanghebbende heeft pas in de bezwaarfase een advertentie laten zien op [website] .be van 25 december 2020 waarop het weekendverblijf te huur werd aangeboden, alsmede een e-mail van ' [naam] ' die hier op 26 december 2020 op reageerde. Of het weekendverblijf daadwerkelijk verhuurd is geweest, is niet bekend.
6. Bij haar beroepschrift in hoger beroep heeft belanghebbende een aantal zeer onduidelijke foto's meegestuurd waaruit zou moeten blijken dat het weekendverblijf inmiddels in 2022 wordt gebruikt als kantoor en voor stalling c.q. opslag van roerende zaken van belanghebbende. Onduidelijk is ook waar bijvoorbeeld de slaapkamer in het weekendverblijf voor wordt gebruikt. Zodoende is onduidelijk of en in hoeverre het weekendverblijf wordt gebruikt voor belaste doeleinden van belanghebbende, alsmede of en in hoeverre het weekendverblijf wordt gebruikt voor andere dan bedrijfsdoeleinden.