ECLI:NL:GHSHE:2024:3246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
24/215
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslag forensenbelasting 2020 en hoofdverblijf van belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2020, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland. De heffingsambtenaar stelde dat belanghebbende haar hoofdverblijf elders had en dat zij daarom belastingplichtig was voor de forensenbelasting. Belanghebbende, die erfpachter is van een woning in [plaats 1], betwistte de aanslag en stelde dat zij de woning als hoofdverblijf gebruikte. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 27 juni 2024 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende regelmatig in [plaats 2] verbleef in verband met werk en gezin, en dat haar hoofdverblijf daar lag. Het hof concludeerde dat de omstandigheden die verband hielden met de verplichtingen van belanghebbende zwaarder wogen dan haar sociale leven in [plaats 1].

Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht vergoed en er waren geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 24/215
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 december 2023, nummer 21/4825, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft een aanslag forensenbelasting ten aanzien van het jaar 2020 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 3] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, twee zaken van belanghebbende behandeld, zijnde de onderhavige zaak en de zaak met nummer 22/822.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is erfpachter van een woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] , gemeente Schouwen-Duivenland (hierna: de woning). Zij staat sinds 29 december 2018 op dit adres ingeschreven in de basisregistratie personen.
2.2.
Artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting Schouwen-Duiveland 2020 (‘de Verordening’) luidt als volgt:

Artikel 2. Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam ‘forensenbelasting' wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.’
2.3.
De heffingsambtenaar heeft op 30 april 2021 een aanslag forensenbelasting van € 1.432,92 voor het jaar 2020 opgelegd aan belanghebbende, voor het meer dan 90 dagen ter beschikking hebben van de gemeubileerde woning [adres 1] te [plaats 1] . De toegepaste heffingsgrondslag (WOZ-waarde) van de woning bedraagt € 428.000.
2.4.
Belanghebbende heeft ten aanzien van de verhuur van de woning voor het jaar 2020 een aangifte voor de toeristenbelasting gedaan. Deze verhuur vond volgens de aangifte plaats ten aanzien van in totaal 349 overnachtingen.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar de aanslag forensenbelasting 2020 terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep dat de aanslag vernietigd moet worden. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

4.1.
Voor de vraag of de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd is bepalend het antwoord op de vraag waar belanghebbende haar hoofdverblijf heeft: in de woning in [plaats 1] , dan wel elders. De vraag of iemand in een gemeente hoofdverblijf heeft, wordt beoordeeld naar de omstandigheden (artikel 223, lid 3, Gemeentewet en artikel 2, lid 2, Verordening) en niet enkel aan de hand van de inschrijving in de basisregistratie personen. Bepalend is waar zich het middelpunt van iemands leven bevindt. Daarbij rust in beginsel op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden van het belastbare feit wordt voldaan.
4.2.
Belanghebbende stelt dat zij de woning als hoofverblijf heeft gebruikt in het jaar 2020 en dat zij daarom niet voldoet aan de belastingplicht van artikel 2 Verordening. De woning heeft 4 slaapkamers en wordt verhuurd aan gezelschappen van ca. 6 personen, waarmee het aantal van 349 overnachtingen duidt op ca. 58 dagen per jaar waarop de woning wordt verhuurd. Alhoewel de woning regelmatig verhuurd wordt, voert belanghebbende aan dat dit goed met haar privésituatie te combineren is. Zij is voor haar werk in de luchtvaart veel afwezig en anderen kunnen dan van de woning gebruik maken. Tevens stelt belanghebbende dat haar sociale leven zich afspeelt in [plaats 1] en dat zij aldaar lid is van diverse verenigingen, waarbij zij in de zomer actief is bij de zwemvereniging en rond Koningsdag bij de Oranjevereniging. Haar verblijf in [plaats 1] blijkt volgens belanghebbende ook uit de uitgaven die zij daar doet. Verder heeft zij gesteld dat het energie- en waterverbruik voor [adres 1] past bij permanente bewoning. Daartoe wijst belanghebbende op de voor de woning ontvangen water- en energieafrekeningen, die op basis van de toelichting van belanghebbende bij deze afrekeningen een energieverbruik laten zien dat fors hoger ligt dan het gemiddelde gebruik van een Nederlands huishouden. Daarnaast heeft belanghebbende gesteld dat de gemeente Schouwen-Duiveland een controle heeft ingesteld naar aanleiding van haar inschrijving in de basisregistratie personen en dat de gemeente daarbij heeft geconcludeerd dat belanghebbende terecht als bewoner staat ingeschreven.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de mogelijkheid voor belanghebbende om zelf in de woning te overnachten aanzienlijk wordt beperkt, nu de woning een gedeelte van het jaar wordt verhuurd. De heffingsambtenaar heeft daarnaast gesteld dat de gezinsleden van belanghebbende op het adres [adres 2] in [plaats 2] zijn ingeschreven. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar gesteld dat belanghebbende voor haar werk veelal vanaf het adres in [plaats 2] naar [vliegveld] vertrekt en daar na afloop weer terugkeert en dat zij haar hond tijdens haar meerdaagse afwezigheid daar achterlaat. Verder stelt de heffingsambtenaar dat uit de bankafschriften van belanghebbende blijkt dat zij vooral in het hoogseizoen geringe en korte bezoeken brengt aan de woning in [plaats 1] en dat zij veel aankopen voor levensonderhoud in de regio [plaats 2] heeft gedaan. Met betrekking tot de verbruiksgegevens van de nutsvoorzieningen stelt de heffingsambtenaar dat deze geen eenduidig beeld geven ten aanzien van het verblijf van belanghebbende. De heffingsambtenaar betwist verder dat de inschrijving van belanghebbende in de basisregistratie personen inhoudelijk is gecontroleerd. De gemeente heeft slechts een brief gestuurd waarin belanghebbende werd gevraagd om schriftelijk verklaren dat zij verblijf houdt in de gemeente. Nadat deze brief ondertekend werd geretourneerd, was het onderzoek daarmee afgerond. De heffingsambtenaar stelt daarom dat een inhoudelijke controle of beoordeling niet heeft plaatsgevonden.
4.4.
Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende regelmatig verblijft in [plaats 2] in verband met werk en gezin. Dit heeft belanghebbende ook niet betwist. Op basis van de ingediende aangifte toeristenbelasting staat daarnaast vast dat belanghebbende een gedeelte van het jaar niet in de woning heeft kunnen verblijven. Daartegenover staat vast dat belanghebbende regelmatig in [plaats 1] verblijft en aldaar een deel van haar sociale leven heeft, onder andere in het lokale verenigingsleven. Dat is namelijk door de heffingsambtenaar niet betwist. Het hof kan echter op grond van wat partijen hebben aangedragen niet concreet vaststellen hoe belanghebbende gedurende het jaar haar tijd heeft verdeeld tussen [plaats 2] en [plaats 1] . Het hof moet daarom louter op basis van de omstandigheden bepalen wat het hoofdverblijf van belanghebbende is geweest en daartoe afwegen wat zwaarder telt: het regelmatige verblijf in [plaats 2] in verband met verplichtingen ten aanzien van werk en gezin of het regelmatige verblijf in [plaats 1] waar belanghebbende bij voorkeur verblijft en een deel van haar sociale leven heeft, welk verblijf echter beperkt wordt door de verhuur van de woning. Bij gebrek aan informatie over de tijdsverdeling tussen [plaats 2] en [plaats 1] , weegt het hof omstandigheden die voor belanghebbende gerelateerd zijn aan de verplichtingen ten aanzien werk en gezin zwaarder dan omstandigheden die gerelateerd zijn aan de besteding van vrije tijd, mede omdat het verblijf in [plaats 1] wordt beperkt door de verhuur. Het hof komt daarmee tot de conclusie dat het op deze gronden aannemelijk is dat hoofdverblijf van belanghebbende in [plaats 2] ligt.
4.5.
Het lag daarmee op de weg van belanghebbende om een concrete onderbouwing te geven van de duur en regelmaat van haar verblijf in [plaats 1] om aannemelijk te maken dat zij ondanks haar verplichtingen met betrekking tot werk en gezin en de verhuur van de woning toch haar hoofdverblijf in [plaats 1] houdt. [1] In dat kader is hetgeen door belanghebbende gesteld is over haar sociale leven, uitgaven en regelmatige verblijf in [plaats 1] onvoldoende. De door belanghebbende gestelde activiteiten hoeven niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een (significant) langduriger verblijf in [plaats 1] dan in [plaats 2] . Verder kan de inschrijving in de basisregistratie personen belanghebbende evenmin baten, aangezien de heffingsambtenaar gemotiveerd heeft betwist dat daar een inhoudelijke controle op is uitgevoerd en belanghebbende geen nadere onderbouwing heeft gegeven die wijst op het tegendeel. Het door belanghebbende gestelde verbruik van de nutsvoorzieningen kan ook niet tot een andere conclusie leiden, nu belanghebbende dat verbruik niet nader heeft gespecificeerd en tijdens de verhuur eveneens nutsvoorzieningen zullen worden gebruikt. Het hoge energieverbruik past daarbij weliswaar bij permanente bewoning, maar niet noodzakelijkerwijs bij een éénpersoonshuishouding. Daarmee geven deze gegevens geen nader inzicht voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende de woning als hoofdverblijf heeft gebruikt.
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door E.P.A. Brakeboer, raadsheer, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
A.S. van Middelkoop E.P.A. Brakeboer
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraken van dit hof van 23 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:135 en van 23 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2354.