ECLI:NL:GHSHE:2024:3309

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
22/1465
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslag rioolheffing voor aan elkaar grenzende WOZ-objecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een aanslag rioolheffing die is opgelegd voor twee aan elkaar grenzende WOZ-objecten. Belanghebbende, eigenaar van deze objecten, stelt dat ze als één WOZ-object moeten worden aangemerkt, waardoor hij slechts één keer rioolheffing verschuldigd zou zijn. De heffingsambtenaar heeft echter de aanslagen voor beide objecten gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 26 april 2024 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, maar het hof oordeelt dat de objectafbakening definitief is vastgesteld en niet opnieuw ter discussie kan staan in het kader van gemeentelijke heffingen. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, maar er wordt geen schadevergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan op 23 oktober 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1465
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 13 juli 2022, nummer ROE 21/2863 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het object [adres 1] in [woonplaats] een aanslag rioolheffing eigenaar 2021 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 23 augustus 2022 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen: [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Op 31 maart 2021 is aan belanghebbende voor het object [adres 1] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2021 een aanslag rioolheffing eigenaar van € 288,76 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ). Op 26 februari 2021 is aan belanghebbende voor het object [adres 2] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2021 een aanslag rioolheffing eigenaar van € 288,76 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ).
2.2.
Voor de Wet WOZ vormen [adres 1] en [adres 2] twee afzonderlijke objecten.
2.3.
[adres 1] is van 17 augustus 2017 tot en met 27 april 2021 in eigendom van [belanghebbende] . Vanaf 28 april 2021 is dit perceel in eigendom van [A BV] .
2.4.
[adres 2] is vanaf 17 augustus 2017 tot heden in eigendom van [belanghebbende] .

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag rioolheffing met aanslagnummer [aanslagnummer 1] terecht aan belanghebbende is opgelegd?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep en vernietiging van de aanslag rioolheffing. De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft twee WOZ-beschikkingen gehad. Eén voor [adres 1] en één voor [adres 2] . Belanghebbende stelt dat [adres 1] en [adres 2] één WOZ-object vormen. Belanghebbende voert daarvoor aan dat ze gezamenlijk zijn aangesloten op het riool, niet fysiek van elkaar gescheiden zijn en dat ook het eigendom en het gebruik in één hand liggen, omdat hij tevens de aandeelhouder van [A BV] . is. Derhalve kan er ook maar één aanslag rioolheffing worden opgelegd. In het verleden is ook maar één aanslag rioolheffing opgelegd. De heffingsambtenaar bestrijdt dat het eigendom en het gebruik van beide panden in één hand liggen.
4.2.
Op grond van artikel 228a Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
“a
.de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b
.de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.”
4.3.
In de Verordening rioolheffing Peel en Maas 2021 is het volgende bepaald:
“Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel.
2. Voor de toepassing van het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 4 Voorwerp van de belasting
1. Voorwerp van de belasting is een perceel.
2. Als perceel wordt aangemerkt:
a. de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;
(...)”
4.4.
Belanghebbende stelt in wezen dat de objectafbakening niet juist is. De rioolheffing grijpt aan bij de onroerende zaken, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ). Indien een belastingplichtige het niet eens is met de objectafbakening in het kader van de WOZ, dan dient hij op te komen tegen de beschikkingen waarbij de WOZ-waarde is vastgesteld en de aanslagen WOZ die voor die objecten zijn opgelegd. Indien die objectafbakening onherroepelijk is vast komen te staan, dan kan dat niet meer ter discussie worden gesteld in het kader van andere heffingen, zoals de rioolheffing.
4.5.
Dit alles betekent dat als belanghebbende het oneens is met de wijze waarop de objecten zijn afgebakend, hij dat aan de orde kan stellen door bezwaar te maken tegen de aanslag onroerend zaakbelasting (OZB)/WOZ-beschikking waarbij aan die onroerende zaak een WOZ-waarde is toegekend.
4.6.
Belanghebbende heeft tegen de WOZ-beschikking van de [adres 1] beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 31 mei 2023 uitspraak gedaan. [1] De objectafbakening is daarbij geen geschilpunt geweest. Het hoger beroep tegen deze uitspraak is bij uitspraak van 6 maart 2024, nummer 23/964, wegens gebrek aan motivering niet-ontvankelijk verklaard. Het is het hof ambtshalve bekend dat het tegen die uitspraak ingestelde verzet is ingetrokken.
4.7.
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat de aanslag rioolheffing terecht is opgelegd.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van de (immateriële) schadevergoeding
4.9.
Belanghebbende heeft geen verzoek om vergoeding van immateriële schade ingediend. Als hoofdregel geldt dat een verzoek om schadevergoeding gedaan dient te worden vóór de sluiting van het onderzoek. Nu belanghebbende geen verzoek heeft gedaan, komt belanghebbende, ook na overschrijding van deze termijn in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
4.10.
De aard van het procedure kan reden vormen een uitzondering op voornoemde hoofdregel te aanvaarden. Die uitzondering geldt als de gestelde overschrijding van de redelijke termijn het gevolg is van een onverwacht lang tijdsverloop tussen de dag waarop de rechter het onderzoek sluit en het moment waarop hij uitspraak doet. Dat tijdsverloop heeft zich immers op het tijdstip dat het onderzoek wordt gesloten nog niet voorgedaan, en zal voorts in de regel voor de belastingplichtige niet voorzienbaar zijn; men kan dan bezwaarlijk van de belastingplichtige eisen dat hij zijn - op een onaanvaardbaar lang tijdsverloop gegrond - verzoek indient voorafgaande aan de sluiting van het onderzoek en dus voorafgaande aan dat tijdsverloop.
4.11.
In de voorliggende casus doet de geschetste uitzondering zich voor. Het hoger beroep is ontvangen op 24 augustus 2022. De redelijke termijn in hoger beroep bedraagt twee jaar en loopt tot 24 augustus 2024. Op het moment van de uitspraak is de redelijke termijn met minder dan 6 maanden overschreden.
4.12.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 [2] en het feit dat de redelijke termijn na afloop van dit arrest is overschreden, geldt voor de onderhavige zaak de nieuwe bagatelgrens van € 1.000. Het is gelet op de hoogte van de opgelegde aanslag evident dat het financiële belang minder bedraagt dan € 1.000. Het hof zal daarom volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P.W.A. van Geloven en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
F. Marcolina T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Rechtbank Limburg 31 mei 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:3277.
2.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.