Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[B.V. 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
[B.V. 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
[appellant 3],
wonende te [woonplaats] (België),
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/391697 / HA ZA 21-657)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep, houdende een vordering in het incident, met producties;
- de brief van [geïntimeerde] van 20 november 2023 waarmee [geïntimeerde] zich op het standpunt heeft gesteld dat de appeldagvaarding de grieven bevat;
- de conclusie van antwoord in het incident van [geïntimeerde], met producties;
- de akte indiening nadere producties in het incident van [appellant 3] c.s.;
- de bij H2-formulier ingediende brief van 19 december 2023 waarmee [geïntimeerde] bezwaar heeft gemaakt tegen deze akte van [appellant 3] c.s.
3.De beoordeling
- dat [geïntimeerde] bij de ondertekening van de overeenkomst een bedrag van in totaal € 600.000,- (€ 200.000,- per locatie) als aanbetaling beschikbaar stelt (artikel 1.4);
- dat bij het onaantastbaar worden van de voor de exploitatie van speelautomatenhallen benodigde vergunningen én de opening van die speelautomatenhallen [geïntimeerde] een bedrag van € 175.000,- betaalt (artikel 1.4);
- dat, indien ongeacht de oorzaak binnen drie jaar na de ondertekening van de overeenkomst de vergunningen niet onaantastbaar zijn geworden óf de opening van de drie speelautomatenhallen geen doorgang heeft gevonden, de aanbetalingen van € 200.000,- per locatie aan [geïntimeerde] moeten worden terugbetaald (artikel 1.5).