In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Best tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 december 2022. De heffingsambtenaar had in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) een WOZ-beschikking afgegeven, waarin de waarde van een perceel grond was vastgesteld. Belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat de waarde te hoog was en verlaagde deze, wat leidde tot het hoger beroep van de heffingsambtenaar.
Het hof oordeelde dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift buiten de termijn was ingediend. De heffingsambtenaar had aangevoerd dat een verschrijving in het postbusnummer de oorzaak was van de termijnoverschrijding, maar het hof oordeelde dat de retournering van het poststuk voor risico van de heffingsambtenaar kwam. Hierdoor was er geen sprake van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Het incidentele hoger beroep van belanghebbende werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit afhankelijk was van de ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep.
De uitspraak van het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en legde de heffingsambtenaar een griffierecht op van € 548. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.