ECLI:NL:GHSHE:2024:3750

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/85
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en beginselen van behoorlijk bestuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 293.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende betwistte de onderbouwing van deze waarde, met name de wijziging van referentieobjecten gedurende de procedure. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet had geschonden. De wijzigingen in de onderbouwing waren gerechtvaardigd en de eerdere besluiten waren voldoende gemotiveerd. Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het bezwaar van de belanghebbende eerder ongegrond had verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en was in beroep gegaan nadat zijn bezwaar was afgewezen. Het hof concludeerde dat de waarde van de woning niet te hoog was en dat de proceskosten niet vergoed hoefden te worden, aangezien de belanghebbende niet had aangetoond dat de eerdere motivering onhoudbaar was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/85
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 22 december 2022, nummer ROE 22/1570 in het geding tussen belanghebbende, en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW),
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken een beschikking gegeven en daarbij de waarde van [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de woning) voor het jaar 2022 vastgesteld. Op hetzelfde biljet is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend die door de griffie van het hof als zodanig is aangemerkt. De heffingsambtenaar heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst.

2.Feiten

2.1.
De waarde van de woning van belanghebbende is door de heffingsambtenaar op de waardepeildatum van 1 januari 2021 vastgesteld op € 293.000. De woning ligt op een perceel van 750 m2.
2.2.
In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar een taxatieverslag aan belanghebbende verstrekt. In het verslag van het hoorgesprek staat dat belanghebbende vindt dat twee referentieobjecten van de heffingsambtenaar niet goed met de woning vergelijkbaar zijn.
2.3.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar een nieuw taxatieverslag gevoegd. In dat verslag staat de volgende grondstaffel:
Ondergrens
Bovengrens
Oppervlakte in staffel
Prijs
Waarde
0 m2
200 m2
200 m2
€ 200,00
200 m2
400 m2
200 m2
€ 100,00
400 m2
1.000 m2
350 m2
€ 50,00
Totale grondwaarde
750 m2
€ 103,00
€ 77.250
2.4.
In het taxatieverslag zijn verkoopprijzen van drie referentieobjecten opgenomen: [adres 2] in [plaats 1] , [adres 3] in [woonplaats] en [adres 4] in [plaats 2] . In de uitspraak op bezwaar staat hierover:
“De woningen die op het taxatieverslag vermeld staan, zijn inderdaad niet goed vergelijkbaar en deze minder geschikt zijn als referentie voor het waardeniveau van uw woning. U treft bij deze uitspraak nieuwe, aanvullende referentiewoningen aan. (…) Deze nieuwe aanvullende referentiewoningen zijn dus geschikt als referentie voor het waardeniveau van uw woning. Na herberekening is gebleken dat de WOZ-waarde correct is vastgesteld.”
2.5.
Na de uitspraak op bezwaar heeft, conform de werkafspraak tussen BsGW en het kantoor van gemachtigden, een interventiegesprek plaatsgevonden waarbij belanghebbende heeft aangevoerd dat [adres 3] geen geschikt referentieobject is.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft in beroep een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de woning is getaxeerd op € 335.000. In dat rapport staat in de matrix de volgende onderbouwing van de grondwaarde van de woning 750 m2 x € 114 = € 85.500 en daarbij is de volgende grondstaffel vermeld:
Ondergrens
Bovengrens
Correctie
0 m2
500 m2
100,0%
501 m2
1.000 m2
50,0%
1001 m2
2.000 m2
25,0%
2001 m2
10000000
3,0%
2.7.
In het taxatierapport zijn verkoopprijzen van drie referentieobjecten opgenomen: [adres 2] in [plaats 1] , [adres 4] in [plaats 2] en [adres 5] in [plaats 3] . In het verweerschrift in beroep staat hierover:
“Ik merk op dat onze taxateur in de beroepsfase heeft gekozen voor andere referentiewoningen die beter vergelijkbaar zijn met onderhavig pand (…)
Overeenkomstig is een vergelijking met de het eerder door ons gehanteerde referentiepand
[adres 3] te [woonplaats] niet langer relevant. Wij hebben dit pand vervangen door het beter vergelijkbare pand [adres 5] te [plaats 3] .”

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden door de onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning gedurende de verschillende fases van de procedure te wijzigen.
3.2.
De WOZ-waarde van de woning is niet meer in geschil.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-beschikking onderbouwd met een taxatieverslag. Naar aanleiding van het hoorgesprek zijn in de uitspraak op bezwaar twee referentieobjecten gewijzigd ten opzichte van de bij de WOZ-beschikking gegeven onderbouwing (zie 2.4). Naar aanleiding de tussen partijen overeengekomen werkwijze om na de uitspraak op bezwaar een interventiegesprek te voeren, heeft de heffingsambtenaar in de beroepsfase één referentieobject gewijzigd (2.7) en is een wijzing aangebracht in de grondstaffel (zie 2.3 en 2.6).
4.2.
Belanghebbende stelt dat met het wijzigen van de onderbouwing gedurende de procedure (zowel in de bezwaarfase, als in de beroepsfase) de heffingsambtenaar erkend heeft dat de eerdere motivering niet steekhoudend was. Belanghebbende was genoodzaakt om beroep in te stellen om wel een steekhoudende argumentatie te ontvangen. Belanghebbende heeft daar schade van ondervonden. Ter zitting heeft de gemachtigde verduidelijkt dat hiermee gedoeld wordt op de kosten van de beroepsprocedure welke belanghebbende aan de gemachtigde dient te betalen indien een proceskostenvergoeding wordt toegekend. Daarom dient aan belanghebbende een vergoeding voor de proceskosten van het beroep toegekend te worden.
4.3.
De heffingsambtenaar stelt dat hij in beroep zijn onderbouwing mag wijzigen en dat geen van de wijzigingen de toekenning van een proceskostenvergoeding rechtvaardigt. Verder heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de wijziging van de referentieobjecten steeds voortkwam uit kritiek van belanghebbende op de eerdere referentieobjecten en dat van de grondstaffel een trede is opgerekt omdat dit beter past bij de grotere percelen. De nieuwe onderbouwing was beter dan de eerdere, maar de eerdere onderbouwing was ook voldoende om de WOZ-waarde te staven.
4.4.
Op grond van artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een besluit, zoals een WOZ-beschikking, rusten op een deugdelijke motivering. Artikel 7:12 Awb bepaalt hetzelfde voor de uitspraak op bezwaar. Uit vaste jurisprudentie volgt dat partijen in beginsel hun onderbouwing van door hen voorgestane waarden gedurende de procedure mogen wijzigen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. [1]
4.5.
Het hof stelt voorop dat het in belastingprocedures over de WOZ-waarde in essentie gaat om de vraag of de waarde van de onroerende zaak te hoog (of soms: te laag) is, oftewel of teveel belasting betaald wordt. Het standpunt van de heffingsambtenaar is te dier zake onveranderd geweest: de WOZ-waarde van de woning is niet te hoog. Partijen zijn het inmiddels erover eens dat de waarde niet te hoog was.
Wel is de onderbouwing van die WOZ-waarde wat gewijzigd, of liever bijgeslepen, maar dat leidt geenszins tot een niet deugdelijke of onvoldoende motivering van eerdere besluiten. Elk besluit op zich is immers afdoende gemotiveerd. Er is onderbouwd op basis van welke gegevens tot het besluit is gekomen en die gegevens leiden ook tot dat besluit. In de uitspraak op bezwaar is verder genoeg – juist goed – ingegaan op de in bezwaar aangevoerde gronden van belanghebbende en dat maakt dat de bezwaarfase zinvol is geweest. Het resultaat was dat het besluit nog steeds werd gedragen door de aangevoerde onderbouwing. Inhoudelijk is er in de motivering geen sprake geweest van diametrale wijzigingen of onverklaarbare en ongefundeerde onderbouwingen [2] . Er is, zoals de heffingsambtenaar heeft toegelicht, sprake van aanpassingen in reactie op hetgeen belanghebbende naar voren bracht. Geen van dit alles komt in strijd met een goede procesorde of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.6.
Er bestaat op grond van het onder 4.5 overwogene geen aanleiding voor het vergoeden van de proceskosten in beroep. Ten overvloede voegt het hof hieraan het volgende toe. Uit de gedingstukken komt niet het beeld naar voren dat belanghebbende in beroep is gegaan omdat de eerdere motivering volgens hem onhoudbaar was, noch omdat de grondstaffel niet deugde, noch omdat de vergelijkingspanden niet vergelijkbaar genoeg waren (zie het beroepschrift). Hij is er in beroep mee geconfronteerd (bij het verweerschrift van de heffingsambtenaar) dat er een iets andere onderbouwing was. Op basis daarvan is hij gaan betogen dat de eerdere motivering niet steekhoudend was [3] . Maar dat kan dan geen stelling over de noodzaak tot het instellen van beroep rechtvaardigen.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M. Ferrier, raadsheer, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024 En een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De raadsheer,
I.H.M. Fluitsma M. Ferrier
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6786.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:562.
3.Zie bijvoorbeeld de opmerking van de gemachtigde in het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank “ik heb hier nog iets anders wat me in beroep opvalt” over de grondstaffel.