Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 0329396 \ OV VERZ 23-10)
2.Het geding in hoger beroep
- het hoger beroepschrift met producties 1-6.4;
- de memorie van antwoord met producties 1-2.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep waarin de appellant, vertegenwoordigd door mr. R.Ph.E.M. Cratsborn, de beschikking van de kantonrechter van 10 augustus 2023 aanvecht. De kern van het geschil betreft de vraag of er een maatschap tot stand is gekomen tussen de appellant en de erflater, [persoon A]. De kantonrechter had geoordeeld dat er geen verplichting bestond voor de geïntimeerde, die optreedt als vereffenaar van de nalatenschap, om uitvoering te geven aan de maatschapsovereenkomst. De appellant stelt dat er wel degelijk een maatschap is ontstaan, maar het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de vereiste samenwerking en verdeling van voordelen die een maatschap kenmerken. Het hof bevestigt dat de maatschapsovereenkomst niet heeft geleid tot een werkelijke samenwerking en dat de appellant niet heeft aangetoond dat er daadwerkelijk voordelen zijn verdeeld. De uitspraak van de kantonrechter wordt bekrachtigd, en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van de geïntimeerde. De uitspraak is gedaan op 10 december 2024.