ECLI:NL:GHSHE:2024:4063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
200.346.278_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv in hoger beroep tegen CS Factoring B.V. over uitvoerbaarheid bij voorraad

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 351 Rv, ingeleid door [appellante] tegen CS Factoring B.V. Het incident betreft een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter, waarin [appellante] en BPM Betonbouw B.V. hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.013,73 aan CS Factoring, vermeerderd met boeterente. De kantonrechter had het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat [appellante] in hoger beroep wilde aanvechten. Het hof heeft vastgesteld dat BPM Betonbouw B.V. failliet is verklaard en dat [appellante] een zwaarwegend belang aanvoert voor schorsing van de tenuitvoerlegging, onder andere vanwege loonbeslag en financiële problemen. CS Factoring heeft echter verweer gevoerd en betoogd dat de motivering van [appellante] niet toereikend is. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat [appellante] niet voldoende heeft aangetoond dat haar belangen zwaarder wegen dan die van CS Factoring. De incidentele vordering van [appellante] is afgewezen, en de beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van CS Factoring op 14 januari 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.346.278/01
arrest van 17 december 2024
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellante],
[woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. A.S. Kasdiran te Oss,
tegen
CS Factoring B.V.,
gevestigd te Bunschoten,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. T. Spronk te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 september 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 25 juli 2024, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen appellante – [appellante] – als gedaagde (tezamen met BPM Betonbouw B.V.) en geïntimeerde – CS Factoring – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10474023 \ CV EXPL 23-1778)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met verzoek tot schorsing ex artikel 351 Rv, met grieven en producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van CS Factoring.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis BPM Betonbouw B.V. en [appellante] hoofdelijk veroordeeld om aan CS Factoring te betalen een bedrag van € 15.013,73 vermeerderd met de boeterente van 13,9% per jaar over een bedrag van € 12.500,- vanaf 30 maart 2023 tot de dag van voldoening. Vervolgens zijn BPM Betonbouw B.V. en [appellante] hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld en is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.2.
[appellante] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan en heeft in de dagvaarding in hoger beroep een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring opgeworpen.
CS Factoring heeft verweer gevoerd tegen de vordering in het incident.
Op de standpunten van partijen zal het hof in het hiernavolgende ingaan.
3.3.
Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat BPM Betonbouw B.V. op 9 mei 2023 failliet is verklaard.
3.4.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.
De kantonrechter heeft de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet gemotiveerd. Het komt dus aan op een afweging van de belangen van partijen (zie de hiervoor onder 3.4. sub a en b genoemde maatstaven). Daarbij dient uit te worden gegaan van de in het bestreden vonnis gegeven beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen.
Belangenafweging
3.6.
Bij de belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de kantonrechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. Het uitgangspunt is dus dat een veroordeling hangende hoger beroep uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan de belangen van degene die de veroordeling heeft verkregen.
3.7.
[appellante] stelt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en voert hiervoor het volgende aan. CS Factoring heeft op 10 september 2024 loonbeslag gelegd op haar loon. Op het loon van haar man ligt een executoriaal beslag waardoor haar gezin in hoofdzaak van haar loon afhankelijk is. Beslag op haar loon, banksaldo, woning en inboedel zal het gezin in ernstige financiële problemen, en daardoor problematische leefomstandigheden, brengen. Daarbij is zij herstellende van een operatie.
Daar staat tegenover dat CS Factoring een kredietverstrekker is met een eigen vermogen van bijna € 27 miljoen (2022). Deze financiële buffer is meer dan voldoende om schorsing van de tenuitvoerlegging op te vangen.
CS Factoring heeft gemotiveerd verweer gevoerd en acht de motivering van [appellante] niet toereikend om de tenuitvoerlegging geschorst te krijgen.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof overweegt dat [appellante] niet heeft gesteld dat sprake is van een kennelijke misslag op grond waarvan de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst moet worden.
Het hof zal dan ook de belangen van partijen tegen elkaar afwegen.
Voor de te maken belangenafweging geldt als uitgangspunt dat CS Factoring het bestreden eindvonnis mag executeren, tenzij het belang van [appellante] om gedurende het hoger beroep niet te hoeven meewerken aan de veroordeling tot terugbetaling van de lening zwaarder weegt dan het recht van CS Factoring op tenuitvoerlegging van het bestreden eindvonnis.
Tegenover het belang van CS Factoring stelt [appellante] enkel, zonder onderbouwing, dat zij, herstellende is van een operatie, en haar echtgenoot als gevolg van een executoriaal loonbeslag op het loon van haar echtgenoot en het loonbeslag op haar loon, banksaldo, woning en/of inboedel het gezin in ernstige financiële problemen zal brengen.
Voor zover [appellante] met haar verwachting over de impact van het (loon)beslag op haar gezin tevens een beroep doet op de aanwezigheid van een noodtoestand, acht het hof die stelling onvoldoende toegelicht, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt, mede in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat een onjuiste beslagvrije voet is gehanteerd. Ook voor het overige heeft [appellante] niet, althans onvoldoende aannemelijk, gemaakt dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat haar belang bij behoud van de bestaande situatie zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van CS Factoring bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis
In dit verband wordt nog opgemerkt dat de stelling van [appellante] dat de financiële buffer van CS Factoring meer dan voldoende is om schorsing van de tenuitvoerlegging op te vangen niet ter zake doende is, nu uitgangspunt is dat de door de kantonrechter toegewezen vorderingen moet worden betaald.
3.9.
De slotsom is dat de vordering van [appellante] zal worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.10.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van CS Factoring. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering ex artikel 351 Rv af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 14 januari 2025 voor memorie van antwoord aan de zijde van CS Factoring;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 december 2024.
griffier rolraadsheer