ECLI:NL:GHSHE:2024:4092

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
23/372 en 23/373
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak geheimhoudingskamer inzake verzoek om geheimhouding van inlichtingenverzoek aan de Filipijnen

Op 18 december 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om geheimhouding van een inlichtingenverzoek aan de Filipijnen. De inspecteur van de Belastingdienst had verzocht om gedeeltelijke geheimhouding van dit verzoek, met als argumenten de bescherming van privacygevoelige gegevens van ambtenaren en de belangen van de verdragsrelatie tussen Nederland en de Filipijnen. De geheimhoudingskamer van het hof heeft geoordeeld dat de redenen voor geheimhouding gerechtvaardigd zijn, met name vanwege de bescherming van persoonsgegevens van de betrokken Filipijnse ambtenaar. De geheimhoudingskamer heeft vastgesteld dat het belang van de privacy van de ambtenaar zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming van de gegevens. De geheimhoudingskamer heeft ook opgemerkt dat de inspecteur niet voldoende heeft onderbouwd dat de betrekkingen tussen Nederland en de Filipijnen zouden worden geschaad door het bekendmaken van de geschoonde gegevens. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de hoofdkamer, waarbij het procesdossier, met uitzondering van de ongeschoonde stukken, ter beschikking is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer, optredende, en hierna aangeduid, als ‘geheimhoudingskamer’
Nummers: 23/372 en 23/373-GHK
Tussenuitspraak op grond van artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van
[belanghebbende] ,domicilie kiezend ten kantore van zijn gemachtigde [gemachtigde] in [plaats] , hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van
15 februari 2023, nummers BRE 19/6000 en 19/6001, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 en een aanslag Zorgverzekeringswet (Zvw) 2015 opgelegd. Gelijktijdig met deze aanslagen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV ongegrond en het beroep tegen de aanslag Zvw gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het hof.
1.5.
De inspecteur heeft bij brief van 28 maart 2024, gericht aan het hof, een verzoek om beperkte kennisneming/geheimhouding gedaan. Het verzoek ziet op delen van een stuk met een inlichtingenverzoek aan de fiscale autoriteiten van de Filipijnen. In dit stuk zijn de naam en gegevens van de Filipijnse ambtenaar, aan wie het verzoek is gericht, geschoond.
1.6.
De inspecteur heeft van het stuk met het inlichtingenverzoek een ongeschoonde versie aan de geheimhoudingskamer van het hof doen toekomen. In de begeleidende brief heeft de inspecteur een beroep gedaan op de privacy van de Filipijnse ambtenaar en de in de verdragsrelatie tussen Nederland en de Filipijnen in acht te nemen goede trouw. Voorkomen moet worden dat een Nederlandse partij zich rechtstreeks tot de Filipijnse ambtenaar kan wenden. Verder acht de inspecteur de geschoonde gegevens niet van belang voor de geschilbeslechting.
1.7.
Het hof heeft, gelet op het voorgaande, de onderhavige zaken in handen gesteld van de geheimhoudingskamer en een afschrift van de brief van brief van 28 maart 2024 aan belanghebbende doen toekomen. De geheimhoudingskamer heeft bij brief van 16 mei 2024 aan belanghebbende een reactie gevraagd op het geheimhoudingsverzoek van de inspecteur.
Ook heeft de geheimhoudingskamer gevraagd of belanghebbende toestemming geeft voor beperkte kennisneming.
1.8.
Belanghebbende heeft bij brief van 12 juni 2024 gereageerd en heeft geconcludeerd dat er geen gewichtige redenen zijn voor het geheimhouden van (delen van) het stuk met het inlichtingenverzoek en dat de inspecteur zijn verzoek daartoe onvoldoende heeft gemotiveerd. Belanghebbende acht zich in zijn procesbelang geschaad, nu hij geen (ongeschoonde) versie van dit stuk heeft ontvangen. Belanghebbende geeft geen toestemming voor beperkte kennisneming (art. 8:29, lid 5, Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb).
1.9.
De door partijen ingediende stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Dit geldt niet voor het aan de geheimhoudingskamer (in een gesloten envelop) gerichte (ongeschoonde) stuk, waarvan om geheimhouding is verzocht. Van dit stuk is uitsluitend de door de inspecteur overgelegde geschoonde versie aan belanghebbende verstrekt.

2.Verzoek

2.1.
De eerste vraag is of het geschoonde stuk een op de zaak betrekking hebbend stuk is.
2.2.
Zo ja, dan is de vraag of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb, die rechtvaardigen dat de inspecteur weigert de ongeschoonde versie van dat stuk aan belanghebbende te overleggen.

3.Beoordeling van het verzoek

Algemeen juridisch kader
3.1.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb is gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het hof te zenden. Dit artikel strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in beroep bestreden besluit aan de rechter - en belanghebbende - beschikbaar worden gesteld.
Deze verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de inspecteur genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan hem ter beschikking staan, zodat belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. [1] Het betreft stukken die in de zaak van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door de inspecteur of die van enig belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de rechter. [2] Tot de over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [3]
3.2.
De omstandigheid dat een stuk behoort tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb, brengt in beginsel met zich dat het in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd. [4] Het bepaalde in artikel 8:29 Awb biedt echter aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (
geheimhouding) of het hof mee te delen dat uitsluitend de hoofdkamer kennis zal mogen nemen van deze stukken (
beperkte kennisneming). Ook biedt het bepaalde in artikel 8:29 Awb aan partijen, als daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (maar met onleesbaar gemaakte delen) aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
3.3.
In art. 8:29, lid 5, Awb is bepaald, dat beperkte kennisneming alleen is toegestaan met toestemming van belanghebbende. [5]
3.4.
Belanghebbende heeft deze toestemming niet verleend, zodat het verzoek van de inspecteur moet worden opgevat als een verzoek om toepassing van geheimhouding.
3.5.
Beslissend bij de vraag of de inspecteur zich terecht op deze geheimhouding beroept is niet of op de zaak betrekking hebbende stukken of onleesbaar gemaakte delen daarvan en/of bekendmaking van de identiteit van personen, voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn. [6] Slechts als de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
3.6.
De geheimhoudingskamer wijst er nog op dat als de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbende geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de procedure bij de hoofdkamer moeten worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.
3.7.
De belangenafweging moet plaatsvinden in de concrete aan de geheimhoudingskamer voorgelegde zaak en na kennisneming door de geheimhoudingskamer, die de afweging moet maken, van het gehele dossier.
Beoordeling van het verzoek
Op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 Awb)
3.8.
De geheimhoudingskamer stelt voorop, dat als uitgangspunt geldt dat de beoordeling van de vraag of stukken op de zaak betrekking hebben, moet plaatsvinden aan de hand van de ongeschoonde stukken. Immers, als door de belastingrechter geen kennis wordt genomen van de inhoud van de ongeschoonde stukken weet hij niet wat daarin staat en kan hij - in de regel - ook niet beoordelen of de stukken op de zaak betrekking hebben. [7]
3.9.
In de onderhavige zaak is inhoudelijk van belang of belanghebbende in 2015 als inwoner van Nederland in de zin van artikel 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen moet worden beschouwd en of door hem de vereiste aangifte IB/PVV 2015 is gedaan.
3.10.
Niet in geschil is dat het inlichtingenverzoek aan de Filipijnen, waarvan om gedeeltelijke geheimhouding is verzocht, de inspecteur ter beschikking staat en dat de inspecteur dit verzoek als ‘op de zaak betrekking hebbend stuk’ aan belanghebbende en het hof heeft overgelegd.
3.11.
De geheimhoudingskamer dient te beoordelen of het inlichtingenverzoek van belang kan zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten.
3.12.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat het inlichtingenverzoek een op de zaak betrekking hebbend stuk is. De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel gelet op de kwalificatie die de inspecteur aan dit stuk heeft gegeven en gelet op het belang van dit stuk ter beslechting van het inhoudelijke geschil.
Beoordeling geheimhouding: de aangevoerde gewichtige redenen
3.13.
Van het inlichtingenverzoek is aan belanghebbende een geschoonde versie verstrekt waarin de naam, functiebeschrijving en kamernummer van de betrokken ambtenaar is geschoond.
Bescherming privacygevoelige gegevens van ambtenaren (1)
3.14.
De inspecteur heeft als gewichtige reden voor geheimhouding aangevoerd dat de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaar die voorkomt in het stuk dient te worden beschermd.
3.15.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaar aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat voor deze gegevens sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen. Hierbij heeft de geheimhoudingskamer in aanmerking genomen dat duidelijk is op welke plek de naam en overige persoonlijke gegevens van de ambtenaar zijn geschoond, zodat belanghebbende er niet in wordt gehinderd bij de behandeling van de hoofdzaak alsnog gericht zijn (processuele) standpunt te bepalen. Omdat het slechts de naam van één ambtenaar betreft is deze individualiseerbaar en zou deze ambtenaar alsnog als een te horen persoon door belanghebbende kunnen worden aangewezen. Ook kan daarmee alsnog gecontroleerd worden wie de informatie heeft verstrekt, of hij daartoe bevoegd was en of de verstrekte informatie betrouwbaar is. De geheimhouding van naam en gegevens van de betrokken ambtenaar is dus gerechtvaardigd op grond van een gewichtige reden.
Verdragsrelatie Nederland-Filipijnen (2)
3.16.
De inspecteur heeft als reden voor geheimhouding aangevoerd het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten, in dit geval de Filipijnen.
3.17.
De inspecteur heeft niet onderbouwd dat de betrekkingen van Nederland met de Filipijnen daadwerkelijk zouden worden gehinderd door het aan belanghebbende bekend maken van de geschoonde gegevens. Artikel 25 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek der Filippijnen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, [8] staat er naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet aan in de weg dat het inlichtingenverzoek in deze procedure ongeschoond wordt verstrekt. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betrekkingen van Nederland met de Filipijnen zouden worden gehinderd bij het verstrekken van het ongeschoonde inlichtingenverzoek. [9]
3.18.
De door de inspecteur aangevoerde reden van de betrekkingen van Nederland met de Filipijnen vormt derhalve, zonder verdere onderbouwing daartoe, geen gewichtige reden.
Slot
3.19.
Uit dat wat hiervoor is overwogen, volgt dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de geschoonde passages is gerechtvaardigd.

4.Beslissing

De geheimhoudingskamer:
- verstaat dat de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding van delen van het aan geheimhoudingskamer overgelegde inlichtingenverzoek gerechtvaardigd is;
- verwijst de zaak naar de hoofdkamer en stelt het procesdossier, met uitzondering van de aan de geheimhoudingskamer overgelegde ongeschoonde stukken, daaraan ter beschikking.
Aldus gedaan op: 18 december 2024 door P. Fortuin, voorzitter, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan een partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
K.M.J. van der Vorst P. Fortuin
Rechtsmiddel
Tegen tussenbeslissingen stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Tegen dergelijke beslissingen van de rechtbank of het gerechtshof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het hoger beroep respectievelijk het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan. [10]

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
2.Zie de arresten van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en ECLI:NL:HR:2008:BB5868, van 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129 en van 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874.
3.Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2 onder i.
4.Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2 onder iv.
5.Vergelijk ook de uitspraak van de geheimhoudingskamer van 26 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1944.
6.Vergelijk Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1182, r.o. 3.3.3.
7.Vergelijk Hoge Raad 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129, r.o. 3.2.2 en Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2.
8.Nr. BWBV0002851, geldend vanaf 20 september 1991.
9.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 juni 2014, 10/00499-GHK en 10/00500-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:1714, r.o. 3.29.
10.Vergelijk Hoge Raad 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489.