ECLI:NL:GHSHE:2024:4093

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
24/251 en 252
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak geheimhoudingskamer inzake verzoek om geheimhouding van documenten in belastingzaak

Op 18 december 2024 heeft de geheimhoudingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een tussenuitspraak gedaan in een belastingzaak waarin de inspecteur van de Belastingdienst verzocht om gedeeltelijke geheimhouding van bepaalde documenten. Dit verzoek was gebaseerd op de bescherming van privacygevoelige gegevens van derden. De geheimhoudingskamer heeft geoordeeld dat het verzoek van de inspecteur gerechtvaardigd is, omdat de persoonlijke levenssfeer van de betrokken derden moet worden beschermd. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2018, waarbij belanghebbende in hoger beroep is gegaan tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De geheimhoudingskamer heeft vastgesteld dat de geschoonde documenten op de zaak betrekking hebben en dat de redenen voor geheimhouding zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze gegevens. De geheimhoudingskamer heeft de zaak vervolgens doorverwezen naar de hoofdkamer, met uitzondering van de ongeschoonde stukken die aan de geheimhoudingskamer zijn overgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer, optredende, en hierna aangeduid, als ‘geheimhoudingskamer’
Nummers: 24/251 en 252-GHK
Tussenuitspraak op grond van artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van
[belanghebbende] ,wonend in [woonplaats] (Denemarken), domicilie kiezend ten kantore van zijn gemachtigde te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van
5 januari 2024, nummer BRE 22/3569, en
in het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur, en
het incidenteel hoger beroep van belanghebbende
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van
5 januari 2024, nummer BRE 22/3571,
in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 en een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd. Gelijktijdig met deze aanslagen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep tegen de navorderingsaanslag ongegrond (BRE 22/3569) en het beroep tegen de aanslag gegrond (BRE 22/3571) verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen uitspraak BRE 22/3569.
1.5.
De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen uitspraak BRE 22/3571.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.6.
De inspecteur heeft bij brief van 24 april 2024, gericht aan het hof, een verzoek om beperkte kennisneming/geheimhouding gedaan. Het verzoek ziet op de documenten ‘ [bedrijf] MPP – overview of proceeds’ en de bijbehorende vaststellingsovereenkomst, waarin passages (gegevens van derden) zijn geschoond door de inspecteur.
1.7.
De inspecteur heeft van de documenten een ongeschoonde versie aan de geheimhoudingskamer van het hof doen toekomen. In de begeleidende brief heeft de inspecteur uiteengezet waarom hij om beperkte kennisneming/geheimhouding verzoekt.
Ook heeft hij toegelicht welke passages zijn geschoond:
1.8.
Het hof heeft, gelet op het voorgaande, de onderhavige zaak in handen gesteld van de geheimhoudingskamer en een afschrift van de brief van 24 april 2024 aan belanghebbende doen toekomen. De geheimhoudingskamer heeft bij brief van 1 augustus 2024 aan belanghebbende een reactie gevraagd op het geheimhoudingsverzoek van de inspecteur en de door de inspecteur aangevoerde gewichtige redenen. Ook heeft de geheimhoudingskamer gevraagd of belanghebbende toestemming geeft voor beperkte kennisneming.
1.9.
Belanghebbende heeft bij brief van 21 oktober 2024 gereageerd en heeft aangegeven dat hij zich niet verzet tegen het verzoek om geheimhouding voor zover dit betrekking heeft op genoemde informatie ten aanzien van een of meerdere andere toenmalige [bedrijf] -managers.
1.10.
De door partijen ingediende stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Dit geldt niet voor de aan de geheimhoudingskamer (in een gesloten envelop) gerichte (ongeschoonde) documenten, waarvan om beperkte kennisneming/geheimhouding is verzocht. Van deze documenten is uitsluitend de door de inspecteur overgelegde geschoonde versie aan belanghebbende verstrekt.

2.Verzoek

2.1.
De eerste vraag is of de geschoonde documenten op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
2.2.
Zo ja, dan is de vraag of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb, die rechtvaardigen dat de inspecteur weigert de ongeschoonde versie van die documenten aan belanghebbende te overleggen.

3.Beoordeling van het verzoek

Algemeen juridisch kader
3.1.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb is gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het hof te zenden. Dit artikel strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in beroep bestreden besluit aan de rechter - en belanghebbende - beschikbaar worden gesteld.
Deze verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de inspecteur genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan hem ter beschikking staan, zodat belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. [1] Het betreft stukken die in de zaak van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door de inspecteur of die van enig belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de rechter. [2] Tot de over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [3]
3.2.
De omstandigheid dat een stuk behoort tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb, brengt in beginsel met zich dat het in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd. [4] Het bepaalde in artikel 8:29 Awb biedt echter aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (
geheimhouding) of het hof mee te delen dat uitsluitend de hoofdkamer kennis zal mogen nemen van deze stukken (
beperkte kennisneming). Ook biedt het bepaalde in artikel 8:29 Awb aan partijen, als daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (maar met onleesbaar gemaakte delen) aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
3.3.
In art. 8:29, lid 5, Awb is bepaald, dat beperkte kennisneming alleen is toegestaan met toestemming van belanghebbende. [5]
3.4.
Belanghebbende heeft in reactie op het verzoek om beperkte kennisneming van de inspecteur aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek om geheimhouding van de geschoonde gegevens van de toenmalige [bedrijf] -managers. Belanghebbende heeft daarbij niet (expliciet) ingestemd met beperkte kennisneming, zodat het verzoek van de inspecteur moet worden opgevat als een verzoek om toepassing van geheimhouding.
3.5.
Beslissend bij de vraag of de inspecteur zich terecht op deze geheimhouding beroept is niet of op de zaak betrekking hebbende stukken of onleesbaar gemaakte delen daarvan en/of bekendmaking van de identiteit van personen, voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn. [6] Slechts als de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
3.6.
De geheimhoudingskamer wijst er nog op dat als de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbende geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de procedure bij de hoofdkamer moeten worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.
3.7.
De belangenafweging moet plaatsvinden in de concrete aan de geheimhoudingskamer voorgelegde zaak en na kennisneming door de geheimhoudingskamer, die de afweging moet maken, van het gehele dossier.
Beoordeling van het verzoek
Op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 Awb)
3.8.
De geheimhoudingskamer stelt voorop, dat als uitgangspunt geldt dat de beoordeling van de vraag of stukken op de zaak betrekking hebben, moet plaatsvinden aan de hand van de ongeschoonde stukken. Immers, als door de belastingrechter geen kennis wordt genomen van de inhoud van de ongeschoonde stukken weet hij niet wat daarin staat en kan hij - in de regel - ook niet beoordelen of de stukken op de zaak betrekking hebben. [7]
3.9.
In de onderhavige zaak is inhoudelijk van belang of navordering IB/PVV is gerechtvaardigd (jaar 2016), of artikel 3.95b, lid 5, Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is (2016 en 2018) en of sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
3.10.
Niet in geschil is dat de documenten, waarvan om gedeeltelijke geheimhouding is verzocht, de inspecteur ter beschikking staan en dat de inspecteur deze documenten als ‘op de zaak betrekking hebbend stukken’ aan belanghebbende en het hof heeft overgelegd.
3.11.
De geheimhoudingskamer dient te beoordelen of de documenten van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten.
3.12.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat de documenten op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel gelet op de kwalificatie die de inspecteur aan de documenten heeft gegeven en gelet op het belang van deze documenten ter beslechting van het inhoudelijke geschil.
Beoordeling geheimhouding: de aangevoerde gewichtige reden
Bescherming privacygevoelige gegevens van derden
3.13.
De inspecteur heeft als gewichtige reden voor geheimhouding aangevoerd dat de persoonlijke levenssfeer van de derden die voorkomen in de documenten dienen te worden beschermd. Daarom heeft hij bedrijfsgegevens en persoonsgegevens van de andere toenmalige managers van [bedrijf] geschoond.
Beoordeling geheimhouding: de twee geschoonde documenten
3.14.
Van het ‘ [bedrijf] MPP - Overview of proceeds’ en de bijbehorende vaststellingsovereenkomst is aan belanghebbende een geschoonde versie verstrekt waarin de gegevens als vermeld onder 1.7 zijn geschoond. Verder zijn in de vaststellingsovereenkomst onder ‘6. Gevolgen’ op drie plaatsen nog namen van derden (managers) geschoond. Voor de geheimhouding van de geschoonde gegevens is de vermelde gewichtige reden aangevoerd.
3.15.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens.
De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak en belanghebbende heeft zelf bij de brief van 21 oktober 2024 aangegeven met geheimhouding van de gegevens ten aanzien van andere toenmalige [bedrijf] -managers in te stemmen. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat voor deze gegevens sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen. Hierbij heeft de geheimhoudingskamer in aanmerking genomen dat duidelijk is op welke plek de namen en andere gegevens zijn geschoond, zodat belanghebbende er niet in wordt gehinderd bij de behandeling van de hoofdzaak alsnog gericht zijn (processuele) standpunt te bepalen.
Slot
3.16.
Uit dat wat hiervoor is overwogen, volgt dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de geschoonde passages is gerechtvaardigd.

4.Beslissing

De geheimhoudingskamer:
- verstaat dat de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding van delen van het aan geheimhoudingskamer overgelegde ‘ [bedrijf] MPP – overview of proceeds’ en de bijbehorende vaststellingsovereenkomst gerechtvaardigd is;
- verwijst de zaak naar de hoofdkamer en stelt het procesdossier, met uitzondering van de aan de geheimhoudingskamer overgelegde ongeschoonde stukken, daaraan ter beschikking.
Aldus gedaan op: 18 december 2024 door P. Fortuin, voorzitter, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan een partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
K.M.J. van der Vorst P. Fortuin
Rechtsmiddel
Tegen tussenbeslissingen stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Tegen dergelijke beslissingen van de rechtbank of het gerechtshof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het hoger beroep respectievelijk het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan. [8]

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
2.Zie de arresten van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en ECLI:NL:HR:2008:BB5868, van 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129 en van 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874.
3.Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2 onder i.
4.Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2 onder iv.
5.Vergelijk ook de uitspraak van de geheimhoudingskamer van 26 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1944.
6.Vergelijk Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1182, r.o. 3.3.3.
7.Vergelijk Hoge Raad 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129, r.o. 3.2.2 en Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2.
8.Vergelijk Hoge Raad 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489.