ECLI:NL:GHSHE:2025:1108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.345.399_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek om gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.M.M. Minkels, verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, terwijl de moeder, bijgestaan door mr. P.B.J. Dekker, zich hiertegen verzette. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, en dat de vader niet in het belang van het kind handelde. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 11 maart 2025, werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was, mede door een recente strafrechtelijke veroordeling van de vader voor mishandeling van de moeder. Het hof concludeerde dat de vader niet bereid was om hulpverlening te accepteren en dat er geen zicht was op verbetering van de situatie. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om geen gezamenlijk gezag of omgang te realiseren, wat het hof onderschreef. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 april 2025
Zaaknummer : 200.345.399/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/384114 FA RK 21-1593
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (kort gezegd) het verzoek van de vader om te bepalen dat de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] worden belast en om een omgangsregeling vast te stellen, afgewezen.
2.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en als volgt te wijzigen en/of aan te vullen en/of te beslissen/bepalen dat de verzoeken zijdens de vader (alsnog) worden toegewezen, in die zin dat:
wordt bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
een omgangsregeling/zorg- en contactregeling wordt vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] waarbij zij recht hebben op contact met elkaar iedere week één weekenddag, bijvoorbeeld op zaterdag van 11.00 uur tot en met 19.00 uur alsmede een vakantie- een feestdagenregeling te bepalen waarbij de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg door partijen te verdelen en te bepalen dat de overdracht plaatsvindt op het station in [plaats] ;
kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2024, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grieven ongegrond te verklaren en de verzoeken af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de kosten van het hoger beroep en die kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het verzoek tot een proceskostenveroordeling ingetrokken.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Minkels;
- de moeder, bijgestaan door mr. Dekker;
- de raad, vertegenwoordigd door [plaats] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 mei 2024.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben tot medio 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 september 2021 is, overeenkomstig de tussen partijen bereikte overeenkomst, bepaald dat de vader en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur, te weten het weekend dat de zoon van de vader ook bij hem verblijft. De partner van de vader zal bij de overdrachtsmomenten telkens niet aanwezig zijn.

4.De beoordeling

4.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte is het verzoek om gezamenlijk met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast afgewezen. De ouders zijn als zij zich hiervoor inzetten in staat tot een behoorlijk gezamenlijke gezagsuitoefening. Er is geen sprake van een van de in artikel 1:253c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden. Bovendien is de rechter niet gehouden het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen indien een van deze gronden zich voor doet (Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533). Het klopt dat er communicatieproblemen zijn tussen de ouders, er is op dit moment geen contact. Het Uniform Hulpaanbod (UHA) en hulpverlening door [instantie] in eerste aanleg zijn helaas vroegtijdig gestopt, niet alleen door toedoen van de vader. De vader is nu bereid en in staat om tot passende communicatie te komen met de moeder zonder [minderjarige] hiermee te belasten en om afspraken na te komen. Er kan via hulpverlening een tussenpersoon worden aangewezen ten behoeve van de communicatie tussen partijen. De vader wenst vooralsnog iedere confrontatie met de moeder uit de weg te gaan, omdat hij in het verleden door de moeder onder andere zijn werk en relatie is kwijtgeraakt. De moeder heeft een valse aangifte gedaan tegen de vader en hij is onterecht veroordeeld. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De moeder probeert de vader op alle mogelijke manieren tegen te werken. Aan de zijde van de vader is sprake van positieve ontwikkelingen. De vader is bereid openheid van zaken te verschaffen. Hij heeft op dit moment geen vaste woon- of verblijfplaats en ontvangt bijstand voor dak- en thuislozen. De vader is zijn fulltime baan verloren in verband met de strafzaak. De vader heeft geen partner en heeft nog vier kinderen met wie hij structureel contact heeft. Het is niet nodig om in gesprek te gaan met de raad. De vader heeft in het verleden openheid van zaken verschaft en aan zijn zijde is langere tijd hulpverlening betrokken geweest. De betrokken instanties destijds, waaronder [instantie] , [instantie] en de raad, waren positief over de vader en adviseerden een onbegeleide contactregeling met zijn zoon. Hieruit blijkt dat de vader in staat is om veilige omgang te bieden. De vader betreurt het dat de rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat hij voldoende belangstelling heeft voor zijn dochter. De vader probeert al jaren een structurele omgangsregeling met [minderjarige] te verkrijgen en wil bekend zijn met haar ontwikkeling. De vader zal meer zicht hebben op de ontwikkeling van [minderjarige] als de ouders gezamenlijk worden belast met het gezag.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige] afgewezen. De vader wenst een structurele zorgregeling te verkrijgen en niet afhankelijk te blijven van de mogelijkheden die de moeder hem biedt om [minderjarige] te zien. Een ongestoorde relatie met de vader is in het belang van [minderjarige] . Tot juni 2022 is er structureel contact geweest tussen [minderjarige] en de vader. De vader heeft in december 2023 gedurende twee weken veel bij de moeder verbleven en toen voor het laatst contact gehad met [minderjarige] . In mei 2024 is de vader de moeder en [minderjarige] tegengekomen bij een bushalte, waarbij [minderjarige] goed en positief op de vader reageerde en toenadering zocht. Er zijn geen ontzeggingsgronden in de zin van artikel 1:377a lid 3 BW van toepassing. De vader staat open voor een opbouwregeling maar verwacht dat [minderjarige] goed reageert op contact met hem. De vader kan niet akkoord gaan met een begeleide omgangsregeling. De vader heeft vier andere kinderen die hij onbegeleid ziet en ook heeft hij in het verleden onbegeleid contact gehad met [minderjarige] . De moeder weet dus dat de vader goed met kinderen omgaat en de verzorging en opvoeding kan dragen. De rechtbank heeft eerder overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat er op een zo kort mogelijke termijn weer contact zou komen met de man en dat dit contact structureel en onbelast zou gaan plaatsvinden. De rechtbank en de moeder hadden eerder geen aanleiding om zich zorgen te maken over de omgang tussen de vader en [minderjarige] , het hulpverleningstraject was enkel bedoeld voor de totstandkoming van contact. Het bevreemdt de vader dan ook dat de rechtbank nu heeft overwogen dat er onvoldoende zicht is op de vader en dat het opleggen van een contactregeling niet in het belang van [minderjarige] is. Een tussenpersoon kan helpen bij de communicatie tussen de ouders en voor de overdrachtsmomenten. Tevens kan deze persoon ervoor zorgdragen dat er contactherstel zal plaatsvinden. De vader heeft begrepen dat de moeder contact zoekt met de moeders van de andere kinderen van de vader omdat zij het belangrijk vindt dat [minderjarige] contact heeft met haar broers en zussen. De vader vindt het echter zijn rol om ervoor zorg te dragen dat zijn kinderen onderling goed contact hebben. De man stelt dat het om die reden ook belangrijk is dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld.
4.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Het laatste contact tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden op 22 september 2022 via bemiddeling door de raad. De vader is daarna slechts nog eens aan de deur geweest. De moeder betwist dat de vader in december 2023 gedurende twee weken bij de moeder zou hebben verbleven en contact heeft gehad met [minderjarige] . Op 7 december 2023 is politie nog betrokken geweest bij de moeder omdat zij bij het uitlaten van de hond door de vader is geslagen en geschopt, hiervan heeft de moeder aangifte gedaan. De vader is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen waarvan 14 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De moeder is de vader in mei 2024 tegengekomen bij de bushalte en zij heeft [minderjarige] niet tegengehouden toen zij de vader zag en heeft haar ruimte gegeven om naar hem toe te gaan. [minderjarige] vond de reactie van de vader niet prettig. De raad heeft in eerste aanleg zorgvuldig onderzoek gedaan en de moeder kan zich vinden in de conclusie dat er geen sprake kan zijn van gezamenlijk gezag en dat contact tussen de vader en [minderjarige] in strijd is met haar zwaarwegende belangen. De vader heeft geen hulpverlening geaccepteerd, dan wel daarin stappen gezet. De vader stelt dat een constructieve samenwerking en communicatie op ouderniveau met behulp van een tussenpersoon mogelijk zou zijn, maar gaat geheel voorbij aan zijn aandeel daarin. Uit het verleden is gebleken dat de inzet van hulpverlening niets heeft kunnen veranderen aan de situatie tussen de ouders. Integendeel, deze is enkel verslechterd. Na het voorval waarvan de moeder aangifte heeft gedaan is de moeder bang voor de vader en heeft zij geen vertrouwen meer in verbetering, te meer nu de vader blijft ontkennen wat hij heeft gedaan. Op dit moment gaat de moeder iedere confrontatie met de vader uit de weg om zichzelf en haar kinderen te beschermen. Dat de vader zijn werk en relatie zou zijn kwijtgeraakt is niet aan de moeder te wijten, er is al jaren geen contact meer. Gezamenlijk gezag zou enkel leiden tot problemen. De vader is al jaren niet betrokken bij [minderjarige] , heeft geen idee wat zich nu in haar leven afspeelt en wat haar ontwikkelingen zijn, op grond waarvan hij alle aansluiting met haar mist. De vader is er nooit voor [minderjarige] geweest. Inmiddels heeft [minderjarige] aangegeven aan de moeder geen contact meer te wensen met de vader, het gaat goed met haar en zij heeft nu alle rust om zich te ontwikkelen. De vader heeft nog vier andere kinderen maar heeft enkel contact met [kind van de vader] . De moeder is van mening dat in het geval gewerkt zou kunnen worden aan herstel, de vader eerst zelf stappen moet zetten en moet laten zien wat hij heeft gedaan, conform het advies van de raad. Een verwijzing naar hulpverlening ten behoeve van het aanstellen van een tussenpersoon is onvoldoende en gaat geheel voorbij aan de belangen van [minderjarige] . De moeder wil [minderjarige] niet opnieuw blootstellen aan een teleurstelling, en ook niet confronteren met de onvoorspelbaarheid en agressiviteit van de vader. De vader en [minderjarige] hebben al ruim twee jaar geen contact en van een nauwe persoonlijke betrekking is dan ook geen sprake meer. De raad heeft uitgebreid onderzoek gedaan en de vader heeft daar geen medewerking aan verleend. Het is niet juist dat de moeder contact heeft opgenomen met de moeders van de andere kinderen van de vader. De moeder heeft enkel contact met de moeder van [kind van de vader] , omdat [minderjarige] hem miste. Dit contact verloopt goed.
4.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Het leven van [minderjarige] is onrustig geweest de afgelopen jaren. Vanaf 2019 zijn er meldingen van huiselijk geweld gedaan en vervolgens zijn er verschillende onderzoeken en trajecten geweest. De verstandhouding tussen de ouders is lastig. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zie je het ontploffen. Voor hulpverlening is het moeilijk om hier grip op te krijgen. Tijdens het UHA hebben beide ouders niet volledig meegewerkt. De vader wil geen bemoeienis van hulpverlening, hij werkt niet mee. Er is daardoor geen zicht op zijn situatie, terwijl het juist de insteek van de raad en hulpverlening was dat daar zicht op moest komen. [minderjarige] is heel jong en het contact zou bewerkstelligd moeten worden. Om dit te proberen met een tussenpersoon zoals de vader voorstelt is lastig, er zou dan een professionele bemiddelaar moeten zijn maar deze mag volgens de vader niet te diep op de zaak ingaan. Daar gaat geen hulpverlener aan beginnen. Een hulpverlener zal eerst zicht willen hebben op hoe de situatie is, voordat zij kunnen ondersteunen. Deze ouders kunnen het samen niet. De raad ziet daar op dit moment geen verandering in komen. De raad ziet geen mogelijkheden om op dit moment omgang te realiseren. De moeder heeft rust gevonden in haar situatie en dat is goed. In het verleden zijn er zorgen geweest over de opvoedingssituatie bij haar thuis maar daar is geen sprake meer van.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Wettelijk kader
4.4.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.4.2.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.3.
Een feitelijke invulling van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en het gezamenlijk nemen van beslissing van enig belang over [minderjarige] is naar het oordeel van het hof niet mogelijk vanwege het communicatieprobleem tussen de ouders en omdat de vader niet in het belang van [minderjarige] handelt.
4.4.4.
De raad heeft in het rapport van 14 december 2023 geadviseerd dat om te komen tot een gezamenlijke gezagsuitoefening met de moeder en contactherstel met [minderjarige] , het nodig is dat de vader hulpverlening accepteert om zicht te krijgen op zijn persoonlijkheid en eventuele problematiek en om te beoordelen of, en zo ja welke, behandeling of begeleiding hij nodig heeft. Er dient daarnaast meer zicht te komen op de (on)mogelijkheden van de vader in relatie tot het adequaat kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Pas als de vader deze hulpverlening accepteert, betrouwbaar is in het nakomen van afspraken en voldoet aan de door de hulpverlening gestelde voorwaarden om te komen tot contactherstel, kan er volgens de raad sprake zijn van (begeleid) contact tussen [minderjarige] en de vader. Het hof onderschrijft dit advies van de raad.
4.4.5.
De vader heeft, ook in hoger beroep, geen stappen gezet om het advies van de raad op te volgen. Er is geen hulpverlening geweest en de vader heeft ook niet op andere wijze inzicht gegeven in zijn persoonlijk functioneren. Ook van de door hem gestelde positieve verandering is niet gebleken. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader wederom aangegeven niet open te staan voor hulpverlening, niet open te staan voor nadere gesprekken met de raad dan wel enige vorm van begeleide omgang met [minderjarige] . Hiermee handelt hij niet in het belang van [minderjarige] , die jong is en er belang bij heeft haar vader in haar leven te hebben. Dat de vader in het verleden heeft meegewerkt aan (raads)onderzoeken omtrent zijn zoon, doet hier niets aan af. Het hof dient immers de huidige situatie te beoordelen en moet beoordelen of de ouders met betrekking tot [minderjarige] in staat zijn gezamenlijk het gezag uit te oefenen. Mede gelet op de recente strafrechtelijke veroordeling van de vader voor mishandeling van de moeder is het communicatieprobleem inmiddels zo ernstig dat het hof net als de rechtbank van oordeel is dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders indien zij gezamenlijk met het gezag zullen worden belast. De verhouding tussen de ouders is inmiddels lange tijd ernstig verstoord en het hof ziet op dit moment geen mogelijkheden tot verbetering hiervan omdat de vader niet wil meewerken aan enige vorm van hulpverlening. Naar voren is gekomen dat de moeder inmiddels rust heeft gevonden en dat het goed gaat met [minderjarige] en het gezin van de moeder. Het hof vindt het van belang dat dit niet wederom verstoord wordt. Bovendien is de vader inmiddels lange tijd niet betrokken bij [minderjarige] en is hij onvoldoende bereid gebleken hier stappen in te zetten, zodat het hof het ook anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk acht dat de moeder eenhoofdig belast blijft met het gezag over haar.
4.4.6.
Wat betreft de omgang acht het hof het enkel aanstellen van een tussenpersoon zoals de vader voorstelt en die, naar het hof begrijpt, vooral in praktische zin de omgang dient te regelen, onvoldoende. Hoewel de vader onbetwist naar voren heeft gebracht dat [minderjarige] in het verleden goed op hem heeft gereageerd nadat zij elkaar langere periode niet hadden gezien, maakt dit niet dat er zomaar tot een door de vader verzochte (onbegeleide) omgangsregeling kan worden gekomen. [minderjarige] en de vader hebben elkaar inmiddels een lange periode niet gezien en er is in de tussentijd veel gebeurd waardoor er grote zorgen zijn ontstaan over vaders mogelijkheden om bij [minderjarige] aan te sluiten. Nu de vader niet bereid is om mee te werken aan onderzoeken en begeleide omgang kan niet worden beoordeeld of hij geschikt is om omgang te hebben met [minderjarige] . Gelet op de door de raad geschetste zorgen in het raadsrapport, acht het hof omgang op dit moment in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
4.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 juni 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.