ECLI:NL:GHSHE:2025:1294

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
200.337.086_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot inzage in en afschrift van bescheiden en audiobestanden na conservatoir bewijsbeslag

In deze zaak gaat het om een verzoek tot inzage in en afschrift van bescheiden en audiobestanden, dat volgt op een door een deurwaarder gelegd conservatoir bewijsbeslag onder de appellanten op verzoek van de geïntimeerde. De appellanten betogen dat het bewijsbeslag om verschillende redenen onrechtmatig of nietig is en dat het beslag moet worden opgeheven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag niet onrechtmatig of nietig is en dat er geen grond bestaat voor opheffing. Het hof bevestigt dit oordeel. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin de vorderingen van de geïntimeerde in conventie zijn toegewezen en die van de appellanten in reconventie zijn afgewezen. Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven van de appellanten in overweging genomen, maar heeft de grieven van de appellanten verworpen. Het hof concludeert dat het beslag rechtmatig is en dat de geïntimeerde recht heeft op inzage in de gevraagde stukken. De appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.337.086/01
arrest van 13 mei 2025
in de zaak van

1.[appellante sub 1] ,

wonende op een geheim adres,
2. [XX] Allround Solution B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (thans [gemeente A] ), en kantoorhoudende te [plaats A] , Duitsland,
3. [XX] Allround Solution Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (thans [gemeente A] ),
tevens als rechtsopvolgster van
[XX] Solutions B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (thans [gemeente A] ),
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen; “ [appellanten] ",
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: “ [geïntimeerde] ";
advocaat: mr. P.L. Tjiam te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 december 2023 ingeleide hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch d.d. 9 november 2023 onder zaaknummer C/01/379314/ HA ZA 22-89, zoals omschreven in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 9 november 2023.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/01/3793 14 / HA ZA 22-89)

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank van 9 november 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
In hoger beroep zijn de volgende stukken gewisseld:
  • memorie van grieven met productie 1;
  • memorie van antwoord met producties 74 tot en met 80.
Daarna zijn de stukken in handen gesteld van het hof voor het wijzen van arrest.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.Waar gaat de zaak (nog) over?

Deze zaak gaat over een verzoek tot inzage in en afschrift van bescheiden en audiobestanden, in vervolg op een door een deurwaarder op verzoek van [geïntimeerde] gelegd conservatoir bewijsbeslag onder [appellanten] betoogt dat dit bewijsbeslag om verschillende redenen onrechtmatig dan wel nietig is en dat het beslag moet worden opgeheven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag niet onrechtmatig of nietig is en dat geen grond bestaat voor opheffing daarvan. Het hof is het daarmee eens.

4.De beoordeling

De vaststaande feiten
4.1.
Voor zover relevant voor de beoordeling van de zaak in hoger beroep gaat het hof uit van de navolgende vaststaande feiten.
4.2.
Met het oog op verschillende aanhangige procedures, waaronder tegen [appellanten] , heeft [geïntimeerde] aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder [appellanten] Dit verlof is op 17 december 2021 verleend.
4.3.
Het beslag is vervolgens blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal op 22 december 2021 onder [appellanten] gelegd.
Eerste aanleg
4.4.
[geïntimeerde] heeft [appellanten] gedagvaard in de onderhavige bodemprocedure, waarin zij (verkort weergegeven) inzage in en afschrift van de in beslag genomen relevante bescheiden en audiobestanden vordert, één en ander te selecteren op basis van de door [geïntimeerde] genoemde trefwoorden en op de door [geïntimeerde] genoemde wijze. Daartegen heeft [appellanten] een vordering (in reconventie) ingesteld die strekt tot opheffing van het gelegde beslag en het retourneren van de in beslag genomen zaken.
4.5.
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie toegewezen en die van [appellanten] in reconventie afgewezen, met (hoofdelijke) veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
Hoger beroep
4.6.
[appellanten] is in hoger beroep gekomen en heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. Zij vordert dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst en de vorderingen van [appellanten] alsnog toewijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties. [geïntimeerde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellanten] in het hoger beroep, dan wel verwerping daarvan, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
4.7.
[appellanten] heeft als productie 1 bij memorie van grieven een verklaring overgelegd in de vorm van een door haar opgestelde memorie van grieven. Het hof slaat geen acht op de daarin opgenomen grieven omdat [appellanten] daar slechts in algemene zin naar verwijst. Deze productie kan bovendien niet gelden als een door een advocaat ingediende memorie. Hierna worden alleen de grieven behandeld die in de memorie van grieven staan.
Grief 1
4.8.
De eerste grief is gericht tegen r.o. 1.11 van het vonnis. Daarin heeft de rechtbank het standpunt van [appellanten] , dat de deurwaarder bij de beslaglegging niet zou beschikken over een echt, authentiek document van de rechtbank dat de bevoegdheid tot beslaglegging verleent, verworpen. De rechtbank overwoog dat zij tijdens een schorsing van de zitting intern onderzoek heeft verricht en heeft vastgesteld dat de originele beslagbeschikking in het ongerede is geraakt bij een interne verhuizing. De rechtbank heeft echter van de rechter die het beslagverzoek heeft behandeld vernomen dat hij de verlofbeschikking heeft ondertekend en dat er geen aanwijzingen zijn voor onregelmatigheden. [appellanten] voert in haar grief aan dat het gelegde beslag onrechtmatig is omdat de deurwaarder niet beschikte over een grosse van de beschikking van 17 december 2021, althans niet over een grosse die voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
4.9.
Deze grief faalt. Dat de voorzieningenrechter het verlof tot beslaglegging heeft verleend, is niet in geschil. Het enkele feit dat de minuut van de beschikking in het ongerede is geraakt, maakt - anders dan [appellanten] stelt - de beschikking als zodanig nog niet nietig. Verder is niet in geschil dat de deurwaarder bij de beslaglegging beschikte over een grosse van de verlofbeschikking (waarvan als productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg een kopie is overgelegd). [appellanten] betoogt ten onrechte dat die grosse niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
4.10.
De overhandiging van een grosse machtigt de deurwaarder tot de tenuitvoerlegging (artikel 434 Rv). Een grosse is een als zodanig gewaarmerkt authentiek afschrift of uittreksel van een rechterlijke uitspraak, met daarboven geplaatst de woorden “In naam van de Koning” (artikel 430 lid 2 Rv). De grosse, waarvan een kopie is overgelegd, voldoet aan die eis. [appellanten] betwist wel “bij gebrek aan wetenschap” dat aan de eis van ondertekening door de griffier in het onderhavige geval is voldaan, maar dit is onvoldoende. Vast staat immers dat op de grosse wel een handtekening staat onder de tekst “Voor eerste grosse” en “De griffier van de rechtbank Oost-Brabant”, met daaroverheen een stempel van de rechtbank Oost-Brabant. Gelet hierop en op de overweging van de rechtbank in het bestreden vonnis dat er na intern onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor onregelmatigheden, had [appellanten] haar betwisting met concrete feiten moet onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten.
Grief 2
4.11.
De tweede grief is gericht tegen r.o. 1.8 tot en met 1.10 van het vonnis.
Daarin overweegt de rechtbank dat [geïntimeerde] een rechtmatig belang heeft bij inzage en afschrift van stukken, zoals zij heeft gevorderd, omdat duidelijk is dat [appellanten] betrokken is bij talrijke ernstige uitlatingen in het nadeel van [geïntimeerde] .
[appellanten] betwist dat [geïntimeerde] een rechtmatig belang heeft bij inzage op de voet van artikel 843a (oud) Rv zoals door haar is gevraagd.
4.12.
Ook deze grief faalt. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] een rechtmatig belang heeft bij inzage en afgifte, nu vaststaat dat onrechtmatige uitlatingen zijn gedaan en zij er belang bij heeft dat die stoppen. Niet in te zien valt waarom het belang van [appellanten] zwaarder zou moeten wegen dan dat van [geïntimeerde] en dat heeft [appellanten] ook niet in voldoende mate toegelicht. Van zwaarwegende redenen die zich tegen inzage verzetten is bij gebrek aan voldoende informatie daarover niet gebleken. In elk geval is dit bezwaar onvoldoende toegelicht.
Grief 3
4.13.
Grief 3 betoogt dat de devolutieve werking van het hoger beroep in samenhang met de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat het onaanvaardbaar zou zijn indien het conservatoir beslag in stand wordt gehouden dan wel [geïntimeerde] inzage zou krijgen in de bescheiden die onder het onrechtmatig beslag vallen.
4.14.
Het hof ziet niet in waarom of in welk opzicht de devolutieve werking van het hoger beroep hier van belang zou kunnen zijn. Van een onrechtmatig beslag is geen sprake en de redelijkheid en billijkheid staan niet in de weg aan de toewijzing van het verzoek tot inzage/afschrift dat geen kenbare (of onaanvaardbare) afbreuk doet aan de belangen van [appellanten] zoals zij die ziet. De verwijzing naar een groot aantal bladzijden van productie 1 is daartoe onvoldoende en ook te onbepaald. Ook deze grief heeft dus geen succes.
Bewijsaanbod
4.15.
[appellanten] heeft een bewijsaanbod gedaan. Het bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en betreft ook geen feiten en omstandigheden die, indien bewezen, het hof tot een ander oordeel zouden kunnen brengen. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
Conclusie en proceskosten
4.16.
De conclusie is dus dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. [appellanten] moet de proceskosten in hoger beroep betalen, omdat zij de in het ongelijk gestelde partij is.
Deze kosten worden begroot als volgt:
- griffierecht: € 343,--
- salaris tarief II, 1 punt: € 1.214,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
4.17.
Het hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de volledige proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] , die daarom heeft verzocht. Daartoe is vereist dat kennelijk misbruik van procesrecht wordt gemaakt. Hoe zeer ook dit hoger beroep ongegrond is, kan niet worden geoordeeld dat daarvan sprake is.

5.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
5.2.
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, des dat en voor zover de één heeft betaald de ander(en) zal/zullen zijn bevrijd, in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op een bedrag van € 1.735,--, binnen veertien dagen na de datum van dit arrest te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf die datum tot de dag der voldoening, en bepaalt dat dit bedrag binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van de genoemde termijn van 14 dagen;
5.3.
bepaalt dat als [appellanten] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, [appellanten] een bedrag van € 92,-- extra moet betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, J. de Graaf en R.M. Wagemakers, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 mei 2025.
griffier rolraadsheer