ECLI:NL:GHSHE:2025:1471

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
200.294.183_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derde arrest tevens eindarrest over berekeningsmethode vakantieloon en toewijzingen individuele Chauffeurs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2025 een eindarrest gewezen in een hoger beroep dat betrekking heeft op de berekening van vakantieloon voor een groep chauffeurs van Internationaal Transportbedrijf [ZZ] B.V. Het hof heeft in eerdere tussenarresten van 14 maart 2023 en 30 januari 2024 al beslissingen genomen over de vorderingen van de chauffeurs, maar in dit arrest is de definitieve beslissing genomen over de individuele vorderingen van de chauffeurs. Het hof heeft vastgesteld dat de berekeningsmethode die door de chauffeurs wordt voorgesteld, de juiste is en in lijn is met de Europese wetgeving. Het hof heeft de werkgever, [appellante], veroordeeld om de achterstallige vakantielonen aan de chauffeurs te betalen, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en wettelijke rente. Tevens is er een proceskostenveroordeling uitgesproken ten gunste van de chauffeurs. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de vorderingen van de chauffeurs heeft toegewezen en de werkgever heeft veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.294.183/01
arrest van 27 mei 2025
in de zaak van
Internationaal Transportbedrijf [ZZ] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.D. Vrolijk te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,wonend te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde sub 2] ,wonend te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde sub 3] ,wonend te [woonplaats] (Duitsland),
4.
[geïntimeerde sub 4] ,
wonend te [woonplaats] ,
5.
[geïntimeerde sub 5] ,
wonend te [woonplaats] ,
6.
[geïntimeerde sub 6] ,
wonend te [woonplaats] ,
7.
[geïntimeerde sub 7] ,
wonend te [woonplaats] (Duitsland),
8.
[geïntimeerde sub 8] ,
wonend te [woonplaats] ,
9.
[geïntimeerde sub 9] ,
wonend te [woonplaats] ,
10.
[geïntimeerde sub 10] ,
wonend te [woonplaats] ,
11.
[geïntimeerde sub 11] ,
wonend te [woonplaats] ,
12.
[geïntimeerde sub 12] ,
wonend te [woonplaats] ,
13.
[geïntimeerde sub 13] ,
wonend te [woonplaats] ,
14.
[geïntimeerde sub 14] ,
wonend te [woonplaats] ,
15.
[geïntimeerde sub 15] ,
wonend te [woonplaats] ,
16.
[geïntimeerde sub 16] ,
wonend te [woonplaats] ,
17.
[geïntimeerde sub 17] ,
wonend te [woonplaats] ,
18.
[geïntimeerde sub 18] ,
wonend te [woonplaats] ,
19.
[geïntimeerde sub 19] ,
wonend te [woonplaats] ,
20.
[geïntimeerde sub 20] ,
wonend te [woonplaats] ,
21.
[geïntimeerde sub 21] ,
wonend te [woonplaats] ,
22.
[geïntimeerde sub 22] ,
wonend te [woonplaats] ,
23.
[geïntimeerde sub 23] ,
wonend te [woonplaats] ,
24.
[geïntimeerde sub 24] ,
wonend te [woonplaats] ,
25.
[geïntimeerde sub 25] ,
wonend te [woonplaats]
26.
[geïntimeerde sub 26] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de Chauffeurs,
advocaten: mrs. E.R. Peeters, I.F.H. Nelissen en S.J.M. Peters te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
in vervolg op de tussenarresten van 14 maart 2023 en 30 januari 2024.

9.Het verdere geding in hoger beroep

9.1.
Bij tussenarrest van 30 januari 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:
238) heeft het hof beide verzoeken van de Chauffeurs om terug te komen van twee eerdere bindende eindbeslissingen afgewezen.
9.2.
Sindsdien is het hof helaas niet toegekomen aan het beslissen op de geschilpunten als kort in het tussenarrest van 30 januari 2024 geschetst.
9.3.
Vervolgens is mr. Van de Rakt gedefungeerd wegens het bereiken van de maximumleeftijd voor rechters, zodat in zijn plaats een andere raadsheer aan de behandelend kamer moest gaan deelnemen.
9.4.
Partijen is vervolgens verzocht - conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad - zich uit te laten over de wens een nieuwe mondelinge behandeling te laten plaatsvinden voor de nieuwe samenstelling van de behandelend kamer van het hof. Een proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 oktober 2022 was reeds samen met het tussenarrest van 14 maart 2023 aan partijen verstrekt.
Beide partijen hebben ieder voor zich laten weten geen behoefte te hebben aan een nieuwe mondelinge behandeling en wel bij mail van respectievelijk 19 december 2024 (de Chauffeurs) en 30 december 2024 ( [appellante] ).

10.De verdere beoordeling

10.1.
Het hof zal in dit arrest zich allereerst over diverse algemene aspecten buigen, die in de berekeningen van [appellante] zijn opgenomen en waar de Chauffeurs diverse bezwaren tegen hebben gemaakt. Per aspect zal het hof de respectieve standpunten weergeven en vervolgens een oordeel geven. Het hof heeft daarbij zelf de volgorde bepaald waarin de diverse aspecten ieder worden beoordeeld.
10.2.
Het hof zal voorts een eindoordeel geven over de individuele vorderingen van de respectieve Chauffeurs.
De door [appellante] overgelegde overzichten qua uren en vakantiedagen
10.3.
In onderdeel 4.62. van het tussenarrest van 14 maart 2023 (ECLI:NL:GHSHE:2023:839) heeft het hof overwogen:
“Het hof acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak definitief een beslissing te kunnen nemen, waarbij te gelden heeft dat het hof de zaak verder aan zich houdt op de voet van artikel 356 Rv, nu dit gezien hetgeen in dit tussenarrest al is beslist bijdraagt aan een doelmatige afdoening.Het ligt voorts op de weg van [appellante] als meest gerede partij om nieuwe overzichten te overleggen. De overzichten moeten per individuele chauffeur en per relevant kalenderjaar zijn opgesteld. Het overzicht moet per individuele chauffeur inzichtelijk maken wanneer (en hoeveel) de verlofdagen in het relevante kalenderjaar zijn opgenomen. Daarbij moet duidelijk en op een inzichtelijke wijze onderscheid worden gemaakt tussen de (boven)wettelijke vakantiedagen en de (afgekochte dan wel genoten) atv-dagen. Het overzicht moet ook de uitbetaalde bruto toeslagen (als vermeld in 4.23) enerzijds en overwerkuren en daarbij horende bruto toeslagen anderzijds per kalenderjaar bevatten, alsook of met betrekking tot ieder jaar sprake is van 25% of meer uitbetaling van overuren ten opzichte van het totale brutojaarloon.In zoverre slaagt de grief VI.b in incidenteel appel ook, nu de Chauffeurs zich niet meer hoeven uit te laten over de eerder overgelegde overzichten. Wel zal hen de gelegenheid worden geboden zich uit te laten over de hiervoor bedoelde nieuwe overzichten.
Kortom, het moet voor het hof duidelijker worden wat een individuele chauffeur nog tegoed heeft aan achterstallig vakantieloon in het licht wat in dit arrest is overwogen”.
10.3.1.
Op verzoek van het hof heeft [appellante] dus
nieuweoverzichten overgelegd, voorzien van inmiddels met de Chauffeurs gedeelde onderliggende informatie (zie onderdeel 6.2. van het tussenarrest van 30 januari 2024). Op basis daarvan en de daartegen gemaakte vele bezwaren aan de zijde van de Chauffeurs, als alle nader te beoordelen, zal het hof de vordering van iedere chauffeur vast gaan stellen.
Het hof zal hierbij niet de oorspronkelijke berekeningen van de Chauffeurs tot uitgangspunt nemen, nu daarin geen rekening is gehouden met de reeds beslechte uitgangspunten, zoals de vaststelling dat het loon betreffende atv dagen enerzijds en (bovenwettelijke) vakantiedagen anderzijds op verschillende wijze dient te worden berekend.
10.3.2.
In zoverre is niet relevant wat [appellante] eerder wel of niet precies zou hebben aangevoerd tegen de oorspronkelijke berekeningen van de Chauffeurs. Voldoende is immers gebleken dat [appellante] op diverse plaatsen en wijzen deze berekeningen heeft weersproken, al dan niet voorzien van eigen berekeningen (zoals productie 13 conclusie van dupliek).
Wel zullen berekeningen van de Chauffeurs op individueel niveau bij de beoordeling worden betrokken, in het bijzonder de berekeningen die zijn overlegd na het tussenarrest van 14 maart 2023 en de daarin vervatte gegevens waarin wordt ingegaan op de door [appellante] overgelegde gegevens.
10.3.3.
Dat de Chauffeurs aanvankelijk noodgedwongen met eigen berekeningen moesten komen is met de door [appellante] uitgevoerde opdracht van het hof inmiddels achterhaald. Dit betekent niet dat het feit dat [appellante] eerst na opdracht door het hof volledig openheid van zaken heeft gegeven, de eerdere weigerachtige opstelling van [appellante] wegpoetst. Dit zal bij de beoordeling van de proceskostenveroordeling zeker meewegen.
10.4.1.
Bijzondere aandacht verdient nog het feit dat [appellante] de verlofkaarten van 2012 tot met 2014 heeft vernietigd en derhalve een reconstructie heeft moeten maken van die jaren.
Als argument heeft [appellante] aanvankelijk aangevoerd dat de bewaartermijn(en) van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) hiertoe noopten. Dit heeft [appellante] later verduidelijkt met de stelling dat de vernietiging van de betreffende verlofkaarten in 2017 werd geëist door een overnemende partij, wederom in verband met de AVG.
10.4.2.
De Chauffeurs hebben laten weten dat de stellingname van [appellante] betreffende de AVG hen bevreemdt. In 2020 heeft [appellante] nog op basis van de loonadministratie de overzichten die als productie 13 bij conclusie van dupliek zijn overgelegd, vervaardigd. Van [appellante] had verwacht mogen worden dat zij de verlofkaarten 2012-2014 zou hebben bewaard. Bovendien is onbegrijpelijk dat de ritregistraties, waarop de reconstructie is gebaseerd, niet gelijktijdig voor de betreffende jaren zijn vernietigd, aldus de Chauffeurs.
De Chauffeurs stellen vast dat 3,5 atv dag ineens wel op de nieuwe verlofkaarten opduikt, terwijl dat op de oorspronkelijke kaarten niet zo was. Blijkbaar zijn de nieuwe verlofkaarten ingericht om het standpunt van [appellante] te ondersteunen. De Chauffeurs verzoeken om de nieuwe verlofkaarten voor 2013 en 2014 in ieder geval buiten beschouwing te laten.
10.4.3.
Het hof is van oordeel dat het weggooien van de verlofkaarten over 2012 tot en met 2014 geen rechtvaardiging vindt in de AVG. De AVG bevat immers geen bewaartermijnen. In 2017 was reeds duidelijk – althans behoorde dat voor [appellante] als grote werkgever in de vervoersbranche duidelijk te zijn - dat er discussie te verwachten was over ook de jaren 2012 tot en met 2014 betreffende het uitbetaalde vakantieloon. Daarnaast bevat artikel 2:10 lid 3 BW voor rechtspersonen zoals [appellante] een wettelijke bewaartermijn van zeven jaar en die termijn was op het gestelde moment van vernietiging nog niet verstreken. Voorts heeft [appellante] in de conclusie van dupliek (punt 212), als herhaald in punt 38 van de memorie van antwoord in incidenteel appel, nog aangeboden de verlofadministratie te overleggen, echter zonder melding van het gestelde gedeeltelijk eerder weggooien.
Het hof begrijpt evenwel dat de ritregistraties en loonstroken wel zijn behouden en dat op basis van de ritregistraties de reconstructie is vervaardigd.
Dat daarbij alsnog ook rekening is gehouden met het door het hof gemaakte onderscheid tussen vakantiedagen enerzijds en atv-dagen anderzijds acht het hof niet bezwaarlijk. Het gaat er immers om vast te stellen welke verhoging per genoten vakantiedag (in brede zin) iedere chauffeur per jaar in de periode 2012-2018 nog toekomt. Voor een atv-dag geldt immers geen verhoging en volstaat derhalve het basisuurloon.
Voor de zogenaamde knv-dagen/uren geldt dat door [appellante] is aangetoond dat het hier extra atv-dagen betrof als beschikbaar te stellen door de Stichting K.N.V. (Koninklijk Nederlands Vervoer)-arbeidsvoorwaardenbeleid (zie productie 43 e.v. als overgelegd door [appellante] voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 27 oktober 2022, zijnde verzoeken tot toekenning van deze extra dagen/uren) aan die werknemers die daarvoor – vanwege hun arbeidsverleden in de vervoersbranche – in aanmerking kwamen. De Chauffeurs hebben dit in zoverre erkend met hun standpunt als verwoord in onderdeel 95 van de antwoordakte van 9 mei 2023.
De zogenaamde pkb (persoonlijk keuzebudget)-uren verdienen echter – gezien het daarover gestelde – een aparte beoordeling.
10.4.4.
De Chauffeurs hebben betoogd dat pkb-uren als vakantiedagen dienen te worden aangemerkt omdat daarvoor 3 bovenwettelijke vakantiedagen dienen te worden ingeleverd, zoals is bepaald in artikel 67b lid 2 CAO 2017-2020 (productie 34 bij inleidende dagvaarding). Bovendien is sprake van een nieuw verweer van [appellante] en dat is in strijd met de twee conclusieleer.
10.4.5.
[appellante] betoogt dat eerder door haar ook over de 3,5 atv dag is gesproken, naast de zogenaamde knv-dagen, te weten o.m. in onderdeel 21 van haar memorie van antwoord in incidenteel appel. Het betreft voorts onderdeel van de door het hof opgedragen nieuwe overzichten. Daarnaast heeft [appellante] steeds betoogd dat de verhoging van het vakantieloon uitsluitend vakantiedagen mocht betreffen en geen atv-dagen, knv-dagen of pkb-dagen, zowel in de conclusie van antwoord (punt 156 e.v.) als in de conclusie van dupliek (punt 158 e.v.).
10.4.6.
Het hof oordeelt als volgt. Het punt van de 3,5 dag is door [appellante] eerder aangekaart in de memorie van antwoord in incidenteel appel, naast bijvoorbeeld (t.a.v. atv-dagen in algemene zin) in onderdeel punt 158 van de conclusie van dupliek. Schending van de twee conclusieleer is derhalve niet aan de orde.
De door de Chauffeurs aangehaalde CAO bepaling geldt vanaf 1 januari 2018. De Chauffeurs maken geen melding van een gelijke regeling in de eerdere CAO’s. Het hof heeft deze in ieder geval niet gevonden in de CAO 2014-2016. Het aangesneden punt kan derhalve uitsluitend een rol vervullen voor 2018. In de jaren daarvoor hebben de zogenaamde pkb-uren/dagen te gelden als atv-dagen.
Gezien de onweersproken herkomst van de pkb-uren en het feit dat het hof eerder heeft geoordeeld dat bovenwettelijke vakantiedagen ook als vakantiedagen moeten worden behandeld, dienen in de onderhavige procedure de pkb-uren te worden aangemerkt als vakantie-uren, ook in het kader van de afkoop.
Het hof vindt hiervoor steun in HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:816, in het bijzonder de volgende passage:
r.o. 3.1.2
(…) Deze klachten falen. Of een vrijetijdsaanspraak heeft te gelden als vakantie in de zin van art. 7:634 BW hangt ervan af of deze aanspraak tot doel heeft de werknemer betaald verlof te verschaffen in verband met de werkbelasting die op hem drukt. Het komt er daarbij op aan of de vrijetijdsaanspraak op het moment van toekenning bedoeld is om de werknemer in verband met zijn werkbelasting gelegenheid te bieden voor rust en ontspanning. Indien de vrijetijdsaanspraak met dit doel is toegekend, verandert de aard van deze aanspraak niet als de toegekende uren vervolgens worden ingezet voor andere doeleinden.
Het hof gaat er dan wel vanuit dat, indien de pkb-dagen/uren geheel of gedeeltelijk aan het eind van het jaar zijn afgekocht, dit is geschied voor de waarde als vermeld in artikel 67b lid 4 CAO 2017-2020, behoudens indien anders is aangevoerd.
10.4.7.
Voor zover de Chauffeurs hebben beoogd aan te voeren dat zij voor
iederegenoten vrije dag in de relevante periode alsnog aanspraak kunnen maken op de Europeesrechtelijk voorgeschreven verhoging van het vakantieloon voor (bovenwettelijke) vakantiedagen, nu in de verlofkaarten toentertijd geen onderscheid werd gemaakt tussen vakantiedagen en atv-dagen, geldt - mede gezien het door [appellante] gevoerde verweer - het volgende.
In de opdracht als hiervoor herhaald en opgenomen in onderdeel 4.62. van het tussenarrest van 14 maart 2023 ligt besloten dat het hof uitsluitend de verhoging zal toewijzen voor ‘vakantiedagen’ (inclusief bovenwettelijke vakantiedagen) als bestreken door de Europese richtlijn. Anders zou [appellante] geen onderscheid hebben hoeven te maken tussen vakantiedagen en atv-dagen in de nieuwe overzichten/berekeningen. Vertrouwen tegen de bedoeling van de Europese wetgever in – zo ‘vertrouwen’ al aan de orde is, gezien de in de CAO getroffen regelingen en daaruit voortvloeiende vakantiedagen als bedoeld in de richtlijn – kan in dit kader niet tot enige toewijzing leiden.
10.4.8.
Het hof is voorts van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de Chauffeurs nog een extra ronde te bieden om nogmaals in te gaan op de berekeningen van [appellante] per chauffeur.
Uit het tussenarrest van 14 maart 2023 blijkt duidelijk dat zulks reeds naar aanleiding van de overzichten van [appellante] als overgelegd na tussenarrest werd verwacht. Dat dit betekende dat per chauffeur moest worden gereageerd – als bij antwoordakte overigens ook uitdrukkelijk en uitvoerig al gedaan, zie o.m. de inhoudsopgave van die akte – was ook al duidelijk door genoemd tussenarrest. De keuze om voor zesentwintig Chauffeurs in één procedure vorderingen in te dienen is door de Chauffeurs zelf gemaakt. Daarnaast heeft [appellante] terecht opgemerkt dat geen nader uitstel is verzocht voor indiening van de antwoordakte gevuld met per saldo 50 pagina’s inhoudelijk betoog.
Van schending van hoor en wederhoor is dan ook geen sprake.
10.4.9
Het hof zal de verlofkaarten als zodanig in beginsel tot uitgangspunt nemen en concrete bezwaren van de Chauffeurs op individueel niveau nader bezien.
De berekeningsmethode per vakantie uur
10.5.
Partijen verschillen van standpunt over de vraag hoe de verhoging van de vergoeding per vakantie uur/dag moet worden berekend.
10.5.1.
[appellante] berekent de verhoging per uur op basis van (extra) verdiende toeslagen en verricht overwerk in het referentiejaar door een gemiddeld bedrag te berekenen, te weten door het bruto aan toeslagen en overwerk vergoede totaalbedrag te delen door alle uren, zowel overuren als basisuren.
In de eigen woorden van [appellante] : “
Om de toeslag per uur te berekenen is het totaal aan ontvangen onregelmatigheidstoeslagen en overwerkvergoedingen gedeeld door het aantal gewerkte uren. Dit betreffen de daadwerkelijk aantal gewerkte uren”.
10.5.2.
De Chauffeurs rekenen op een ander manier. De Chauffeurs stellen dat men voor een vakantiedag 8 basisuren inlevert, dus zij gaan uit van deling van alle bedragen, d.w.z. toeslagen en overwerkvergoeding door het aantal basisuren (en dus
nietalle gemaakte uren), met rekenvoorbeelden ter verduidelijking in punt 22 van hun antwoordakte na tussenarrest c.a. van 9 mei 2023. De Chauffeurs stellen dat aldus wordt aangesloten bij de vergoeding die de chauffeur ontvangt in het referentiejaar – en die de verhoging in beginsel bepaalt – en dat de methode die [appellante] hanteert tot een lagere verhoging leidt.
10.5.3.
Het hof is van oordeel dat de rekenmethode van de Chauffeurs de juiste is, d.w.z. aansluit bij de bedoeling van de Europese wetgever zoals nader geduid door het Hof van Justitie. Om te voorkomen dat iedere chauffeur per vakantiedag (uur) minder beloning ontvangt dan wanneer hij werkt moet worden teruggerekend per basisuur.
De door [appellante] voorgestane berekeningsmethode is in strijd met het uitgangspunt “
qua beloning vergelijkbaar” van het Hof van Justitie, zoals neergelegd in HvJ 13 januari 2022 (C-514/20) inzake DS tegen Koch Personalsdienstleistungen (ECLI:EU:C:2022:19) (o.m. r.o.33-34 en 43) en eerder in HvJ 13 december 2018 (C-385/17) inzake Hein tegen Holzkamm GmbH & Co (ECLI:EU:C:2018:1018) (r.o. 33 “qua beloning vergelijkbaar’).
Voorts laat het hof meewegen dat ook het Hof Den Haag in het arrest van 26 november 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:2307), r.o. 6.14-6.16 heeft gekozen voor de rekenmethode als door de Chauffeurs verdedigd, om de redenen als hiervoor benoemd.
10.5.4.
Dit betekent dat het hof zelf zal gaan berekenen welke vergoeding iedere chauffeur toekomt per vakantiejaar, althans indien alle daartoe vereiste informatie beschikbaar is en alle overige discussiepunten aangaande deze informatie zijn beslecht.
10.5.5.
Gezien het bovenstaande hebben de Chauffeurs er geen belang meer bij dat het hof onderzoekt of de door [appellante] verdedigde rekenmethode impliciet een nieuw verweer van [appellante] zou behelzen. In het midden kan dan ook blijven of de stellingnames van [appellante] in de CvA in eerste aanleg (punten 148 e.v. en 164 e.v.) niet al als betwisting kunnen worden aangemerkt.
In ieder geval begrijpt het hof de thans na tussenarrest van 14 maart 2023 gekozen en verdedigde berekeningsmethode door [appellante] aldus dat [appellante] afziet van het eerder verdedigde standpunt dat in ieder geval niet meer verhoging kan worden bepaald dan de nieuwe berekeningsmethode van de CAO vanaf 1 januari 2019 voorschrijft (22,75% van het functieloon, zie CvA punt 168).
10.5.6.
Overigens is het hof ten overvloede van oordeel ten aanzien van laatstgenoemd verweer van [appellante] dat de CAO zich juist niet heeft uitgelaten over de wijze van berekening van de achterstallige verhoging in de periode vóór 2019, in het bijzonder 2012-2018 zodat het niet voor de hand ligt daarbij überhaupt aansluiting te zoeken voor de in deze zaak te beslechten discussie.
In de CAO wordt ten aanzien van de periode vóór 1 januari 2019 uitdrukkelijk de mogelijkheid geschapen voor werknemers om een vaststellingsovereenkomst te sluiten (zie het tussenarrest van 14 maart 2023, onderdeel 3.5. en 3.6.) dan wel, zoals in de zaak als thans te beoordelen, alsnog middels een procedure het nog te verkrijgen bedrag aan achterstallige verhoging over het vakantieloon te laten vaststellen. Ook om die reden ligt het niet voor de hand in deze procedure bij de nieuwe regeling bij wijze van aanvulling op grond van de redelijkheid en billijkheid aansluiting te zoeken.
De bepaling van het referentiejaar, de referentieperiode en de 25% grens.
10.6.
Bij het opstellen van de verzochte overzichten heeft [appellante] klaarblijkelijk het standpunt betrokken dat indien tijdens het referentiejaar 2012 (en later) nog niet voor [appellante] werd gewerkt, er voor het eerste jaar waarbij de chauffeur voor [appellante] werkte überhaupt geen verhoging gold voor het vakantieloon. Zulks blijkt bijvoorbeeld uit de berekeningen voor [geïntimeerde sub 4] (productie 109b), [geïntimeerde sub 13] (productie 118b), en [geïntimeerde sub 15] (productie 120b). De Chauffeurs hebben deze aanpak betwist en gepleit voor een andere periode als referentiejaar - of periode.
10.6.1.
De aanpak van [appellante] is niet in overeenstemming met het Europese uitgangspunt “
qua beloning vergelijkbaar” (zie hiervoor) en getuigt overigens van weinig welwillendheid, als door een goed werkgever wel te betrachten.
10.6.2.
Het hof zal dan ook zelf een alternatieve referentieperiode per chauffeur waar dit bij speelt vaststellen, afhankelijk van de wel verschafte informatie (en dit in lijn met het slot van onderdeel 4.25. van het tussenarrest van 14 maart 2023). Het hof zal aansluiten bij het voorstel van de Chauffeurs te kijken naar het eerste jaar dat bij [appellante] werd gewerkt als referentiejaar, en wel naar evenredigheid.
10.6.3.
Hierbij gaat het er per saldo om ervoor te zorgen dat de alsnog vast te stellen verhoging van het vakantieloon per jaar ertoe leidt – conform HvJ 13 december 2018 (C-385/17, ECLI:EU:C:2018:1018) inzake Hein c. Holzkamm GmbH & Co r.o. 52 – dat het aldus in totaliteit (deels alsnog) te ontvangen loon per chauffeur “
niet lager is dan het gewone loon dat zij in perioden van daadwerkelijke arbeid gemiddeld ontvangen”.
10.6.4.
Het voorgaande geldt ook voor de gevallen waarin in het referentiejaar sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid. Ook dan zal naar evenredigheid gekeken worden naar de verhouding tussen de ontvangen overwerkurenvergoedingen en de daadwerkelijk gewerkte uren (exclusief de ziektedagen). Overigens tellen de ontvangen vergoedingen als zodanig (voor de berekening van het verhogingsbedrag, indien aldus de 25% grens wordt gehaald) wel ongecorrigeerd mee. Wat feitelijk is ontvangen telt aldus mee.
10.6.5.
Voor de vraag tenslotte of in een referentiejaar de 25% grens is overschreden zal het hof de overuren meenemen die zijn gemaakt in het weekend en die
rekenkundigbehoren tot de categorie ‘toeslagen’ (die op zich altijd tot een verhoging als zodanig leiden).
In onderdeel 4.34. van het eerste tussenarrest heeft het hof immers geoordeeld dat van overuren in zijn algemeenheid sprake is wanneer de 40 uren in de week worden overschreden, hetgeen inhoudt dat voor de vraag of de vergoeding voor overuren een belangrijk onderdeel van het loon vormt (het soortelijk gewicht van deze uren) deze uren moeten meetellen. Voor de bepaling van het verhogingsbedrag als zodanig tellen ze maar één keer mee (bij toeslagen).
Wettelijke rente over verhoging
10.7.
De Chauffeurs hebben betoogd dat het hof in het tussenarrest van 14 maart 2023 hierover nog geen beslissing heeft genomen, terwijl wel al is bepaald dat een wettelijke verhoging van 20 procent toewijsbaar is over de achterstallige niet uitbetaalde ‘vermeerdering’ van het vakantieloon per jaar (zie onderdeel 4.57). Dit is juist.
[appellante] heeft dit punt niet apart betwist en haar algemene bezwaren zijn al in het kader van de wettelijke rente in algemene zin beslecht.
De vordering ook wettelijke rente toe te kennen over de verhoging is derhalve in beginsel toewijsbaar – en wel op gelijke wijze als voor de ‘vermeerdering’ zelf bepaald, zie onderdeel 4.56. van het tussenarrest van 14 maart 2023, dus vanaf 1 januari van het opvolgende kalenderjaar - en zal derhalve bij de vaststelling van het aan iedere chauffeur per jaar toekomende bedrag worden betrokken.
Wettelijke rente over brutobedragen
10.8.
Dit punt is door de Chauffeurs bij antwoordakte van 9 mei 2023 naar voren gebracht.
10.9.
Het hof heeft steeds beoogd over brutobedragen de wettelijke rente toe te wijzen, en zal zulks ook doen per respectieve chauffeur.
Overigens is de weergave van grief V van de Chauffeurs in onderdeel 4.55 van het tussenarrest van 14 maart 2023 onvolledig door het hof opgenomen, nu de Chauffeurs tevens hebben gevorderd alsnog de wettelijke rente toe te wijzen vanaf – kort gezegd – de respectieve vervaldatum per maand waarin vakantie is genoten (zie de Akte vermeerdering eis van 20 juni 2019 punt 4), nu zij bij memorie van grieven in incidenteel appel (onderdeel 360) hebben gepersisteerd bij toewijzing van hetgeen eerder is gevorderd.
Het hof heeft vervolgens hierop in onderdeel 4.56 van voormeld tussenarrest beslist als aldaar vermeld.
De individuele vorderingen van de respectieve Chauffeurs
10.1
[geïntimeerde sub 1]
10.10.1.
In productie 142 aan de zijde van de Chauffeurs heeft [geïntimeerde sub 1] becijferd welk bedrag voor de respectieve jaren als verhoging per vakantie uur heeft te gelden en het resultaat daarvan in de antwoordakte van 9 mei 2023 in een kolom aangevoerd. [appellante] heeft dit vervolgens in algemene zin weersproken omdat de verkeerde rekenmethode zou zijn gehanteerd, maar dat is onjuist gezien hetgeen het hof hiervoor (onderdeel 10.5.3) heeft beslist. [appellante] heeft de cijfers, de rekenkundige uitwerking, als zodanig niet weersproken. In het bijzonder heeft [appellante] de door [geïntimeerde sub 1] gehanteerde gegevens zoals aantal basisuren per respectief kalenderjaar/referentiejaar, niet weersproken. Hiermee staan de verhogingen per jaar vast.
10.10.2.
In productie 141 aan de zijde van de Chauffeurs is een overzicht opgenomen, mede samengesteld op basis van de atv-dagen als door [appellante] genoemd in productie 13 bij conclusie van dupliek.
Zowel bij [geïntimeerde sub 1] als bij de andere Chauffeurs zijn uitsluitend de in productie 13 bij conclusie van dupliek per chauffeur opgenomen atv-dagen in mindering gebracht per kalenderjaar, en is geen aandacht besteed aan de door [appellante] in de, in opdracht van het hof, vervaardigde nieuwe overzichten en daarin opgenomen gegevens aangaande opgenomen vakantiedagen en atv-dagen als gespecificeerd. Dat [appellante] hierbij steeds eerst de vakantiedagen heeft afgeboekt - vanwege de beperkte ‘houdbaarheid’ - is niet betwist.
Het vasthouden aan productie 13 voornoemd vormt geen adequate weerspreking van het door [appellante] na tussenarrest van 14 maart 2023 verschafte overzicht per chauffeur, in dit geval [geïntimeerde sub 1] . Strijd met de redelijkheid en billijkheid is niet aan de orde nu [appellante] in hoger beroep nieuwe standpunten mag innemen en in dat kader mag komen tot een herberekening van het
exacteaantal atv-dagen per chauffeur, zeker indien dit een herberekening ten opzichte van een eerdere productie (productie 13 bij conclusie van dupliek) betreft, waarvan het hof heeft bepaald dat de Chauffeurs daarop niet meer hoeven te reageren (zie onderdeel 4.62 van het tussenarrest van 14 maart 2023) omdat er nieuwe berekeningen moeten worden gemaakt waarin rekening is gehouden met hetgeen het hof al heeft beslist.
10.10.3.
Het voorgaande betekent dat door [geïntimeerde sub 1] de door [appellante] middels productie 80d bij akte na tussenarrest overlegging overzichten en berekeningen van 11 april 2023 van de zijde van [appellante] - zowel opgenomen als uitbetaalde - opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2013 - 2018 niet gemotiveerd heeft betwist en daarmee staan deze vast.
De atv- en knv-uren tellen voor de berekening van het door [appellante] nog verschuldigde
bedrag aan verhoging niet mee, zoals eerder beslist.
Uit het overzicht blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 1] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht en nu niet anders is gesteld of gebleken gaat het hof ervan uit dat daarvoor de volledige in de CAO opgenomen vergoeding is betaald (zie eerder onderdeel 10.4.6.).
10.10.4.
Indien voor andere Chauffeurs hetzelfde geldt als hiervoor in dit onderdeel besproken en beslist ten aanzien van respectievelijk het in de antwoordakte per jaar opgevoerde verhogingsbedrag en de volgens opgave van [appellante] aan de orde zijnde vakantie uren, zal het hof dit aanduiden als “
conform de [geïntimeerde sub 1] criteria”, in plaats van steeds tekstueel dezelfde overwegingen te herhalen, en daarbij vervolgens verwijzen naar de relevante producties die aan de respectieve berekening ten grondslag zijn gelegd.
10.10.5.
Bovenstaande vaststellingen leiden gezien de in de genoemde producties opgenomen informatie tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 1] :
  • Voor 2013 225 uur maal € 11,47, zijnde € 2.580,75 bruto;
  • Voor 2014 224 uur maal € 11,00, zijnde € 2.464,00 bruto ;
  • Voor 2015 224 uur maal € 10,88, zijnde € 2.437,12 bruto;
  • Voor 2016 224 uur maal € 11,12, zijnde € 2.490,88 bruto;
  • Voor 2017 224 uur maal € 11,95, zijnde € 2.676,80 bruto;
  • Voor 2018 224 uur maal € 13,18, zijnde € 2.953,32 bruto.
10.10.6.
De bedragen zullen in het dictum als hierna uit te spreken onder het kopje “ [geïntimeerde sub 1] ” met alle bijbehorende nevenvorderingen respectievelijk beslissingen ten aanzien van nevenvorderingen worden opgenomen.
Hierbij zal noodzakelijkerwijs de beslissing van de kantonrechter worden vernietigd, nu het hof per chauffeur de vorderingen beoordeelt en zal afdoen.
10.11.
[geïntimeerde sub 2] .
10.11.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 143 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 81d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2012 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 2] :
  • Voor 2014 208 uur maal € 10,06, zijnde € 2.092,48 bruto;
  • Voor 2015 216 uur maal € 9,66, zijnde € 2.086,56 bruto;
  • Voor 2016 216 uur maal € 8,99, zijnde € 1.941,84 bruto;
  • Voor 2017 216 uur maal € 9,92, zijnde € 2.142,72 bruto;
  • Voor 2018 216 uur maal € 9,59, zijnde € 2.071,44 bruto.
10.11.2.
In 2013 zijn alleen knv-uren, dus atv- uren opgenomen en bestaat geen reden voor verhoging van het in dat jaar uitbetaalde vakantieloon. [geïntimeerde sub 2] vordert thans ook slechts een nadere verhoging over de jaren 2014 en volgende (zie onderdeel 120 van de Antwoordakte c.a. van de Chauffeurs van 9 mei 2023).
10.11.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.12.
[geïntimeerde sub 3]
10.12.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 144 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 82d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2013 tot en met 2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 3] :
  • Voor 2013 216 uur maal € 9,15, zijnde € 1.976,40 bruto;
  • Voor 2014 208 uur maal € 10,21, zijnde € 2.123,68 bruto ;
  • Voor 2015 208 uur maal € 9,28, zijnde € 1.930,24 bruto;
  • Voor 2016 216 uur maal € 10,14, zijnde € 2.190,24 bruto;
  • Voor 2017 216 uur maal € 11,12, zijnde € 2.401,92 bruto;
  • Voor 2018 216 uur maal € 12,36, zijnde € 2.669,76 bruto.
10.12.2.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.13.
[geïntimeerde sub 4]
10.13.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 145 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar (met correctie van een typefout in de antwoordakte t.a.v. 2016, refertejaar 2015) en de in productie 83d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar - zowel opgenomen als uitbetaalde - in de periode 2015 tot en met 2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 4] :
  • Voor 2015 224 uur maal € 9,71, zijnde € 2.175,04 bruto;
  • Voor 2016 236 uur maal € 12,17, zijnde € 2.872,12 bruto;
  • Voor 2017 208 uur maal € 13,66, zijnde € 2.841,28 bruto;
  • Voor 2018 196 uur maal € 14,02, zijnde € 2.747,92 bruto.
10.13.2.
Voor het jaar 2014 geldt gezien hetgeen is overwogen in onder meer onderdeel 10.6.5. dat sprake is van een referentie jaar, namelijk 2013, waarin de 25% grens wel is overschreden indien wordt gekeken naar de wel gewerkte uren en het onderdeel overurenvergoedingen in dat jaar. De rekenkundige becijfering van [geïntimeerde sub 4] voor 2013 (onderdeel 125 van de Antwoordakte van 9 mei 2023) is als zodanig niet door [appellante] weersproken. Uitgaande van productie 145 aan de zijde van de Chauffeurs en de in productie 83d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren voor 2014 geldt voor dat jaar 192 uur maal € 7,37, zijnde € 1.415,04 bruto, als eveneens toekomend aan [geïntimeerde sub 4] .
10.13.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.14.
[geïntimeerde sub 5]
10.14.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 146 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 84d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode
tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 5] :
  • Voor 2014 268 uur maal € 9,51, zijnde € 2.548,68 bruto;
  • Voor 2015 216 uur maal € 9,43, zijnde € 2.036,88 bruto;
  • Voor 2016 224 uur maal € 9,12, zijnde € 2.042,88 bruto;
  • Voor 2017 224 uur maal € 9,58, zijnde € 2.145,92 bruto;
  • Voor 2018 224 uur maal € 10,77, zijnde € 2.412,48 bruto.
10.14.2.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.15.
[geïntimeerde sub 6]
10.15.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 147 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 85d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode
tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 6] :
  • Voor 2014 220 uur maal € 8,58, zijnde € 1.887,60 bruto;
  • Voor 2015 292 uur maal € 8,44, zijnde € 2.464,48 bruto;
  • Voor 2016 279,5 uur maal € 7,62, zijnde € 2.129,79 bruto;
  • Voor 2017 224 uur maal € 9,42, zijnde € 2.110,08 bruto;
  • Voor 2018 216 uur maal € 8,53, zijnde € 1.842,48 bruto.
10.15.2.
Uit het overzicht 85 d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 6] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.15.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.16.
[geïntimeerde sub 7]
10.16.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 148 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 86d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2012-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 7] :
  • Voor 2013 264 uur maal € 10,53, zijnde € 2.779,92 bruto;
  • Voor 2014 224 uur maal € 10,86, zijnde € 2.432,64 bruto;
  • Voor 2017 303 uur maal € 8,82, zijnde € 2.672,46 bruto.
10.16.2.
Voor 2012 geldt als referentiejaar 2012 zelf (bij gebreke aan andere gegevens, waar [appellante] als zodanig mee in heeft gestemd) en geldt dus het in productie 148 voornoemd voor 2013 ook gehanteerde bedrag van € 10,53 voor 8 uren, derhalve
€ 84,24.
10.16.3.
Voor de jaren 2015, 2016 en 2018 met het refertejaren 2014, 2015 en 2017 geldt hetgeen hiervoor is overwogen in de onderdelen 10.6.4. en 10.6.5. [appellante] heeft de berekende bedragen voor die jaren niet rekenkundig betwist maar gesteld dat [geïntimeerde sub 7] niet een gemiddelde aan overwerkvergoedingen als ontvangen tijdens ziekte bij zijn berekening – waarbij [appellante] , zie hiervoor, overigens uitgaat van een verkeerde berekeningsmethode om de verhoging als zodanig vast te stellen – heeft betrokken.
Voor de vraag van het soortelijk gewicht van de overuren (25% of niet) kijkt het hof naar de verhouding daadwerkelijk verdiende overurenvergoedingen ten opzichte van daadwerkelijk gewerkte basisuren (zie onderdeel 10.6.5.).
Nu [appellante] zelf de gestelde extra gemiddelde vergoedingen voor overwerk als ontvangen tijdens ziekte niet waarneembaar in haar berekening heeft verwerkt – ondanks de bij eerste tussenarrest geboden mogelijkheid eindelijk openheid van zaken te geven - en voor de verhouding alleen kijkt naar de feitelijk betaalde overwerkvergoeding in relatie tot de totaal uitbetaalde uren, zal het hof de door [geïntimeerde sub 7] in productie 148 daadwerkelijk aan overwerk ontvangen gemiddelde bedragen (in relatie tot de basisuren) in de respectieve referentiejaren tot uitgangspunt nemen.
Gesteld noch gebleken is overigens dat deze gemiddelde bedragen afwijken van de door [appellante] gestelde gemiddelde vergoeding voor overwerk als uitbetaald tijdens ziekte. Ook deze bedragen zouden voorts mee moeten tellen bij de berekening van de gemiddelde verhoging zoals door [appellante] bepleit, anders dan [appellante] lijkt aan te nemen. In ieder geval is er geen reden naast het referentiejaar ook het vakantiejaar zelf - voor zover het gaat om het al dan niet ontvangen van enige verhoging – te onderwerpen aan de 25% eis.
Bij de vaststelling van de verhoging voor de respectieve jaren zal het hof de hoogte van het gemiddelde verhogingsbedrag in het referentiejaar overigens niet nog verder corrigeren zoals door [geïntimeerde sub 7] bepleit. Ook hier gaat het immers om “
qua beloning vergelijkbaar”en wil het hof aansluiten – gezien het voorgaande - bij de berekening die gebaseerd is op de ‘echte’ verhouding tussen ontvangen vergoedingen ten opzichte van basisuren
.
10.16.4.
Het voorgaande betekent dat conform de [geïntimeerde sub 1] criteria de in productie 148 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar in de periode 2016, 2017 en 2018 en de in productie 86d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2012-2018 tot de volgende extra bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 7] :
- Voor 2015 112 uur maal € 10,39, zijnde € 1.163,68 bruto;
- Voor 2016 64 uur maal € 8,82, zijnde € 564,48 bruto;
- Voor 2018 128 uur maal € 9,97, zijnde € 1.276,16 bruto.
10.16.5.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.17.
[geïntimeerde sub 8]
10.17.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 149 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 87d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 8] :
  • Voor 2014 216 uur maal € 9,44, zijnde € 2.039,04 bruto;
  • Voor 2015 216 uur maal € 9,49, zijnde € 2.049,84 bruto;
  • Voor 2016 224 uur maal € 9,80, zijnde € 2.195,20 bruto;
  • Voor 2017 224 uur maal € 10,08, zijnde € 2.257,92 bruto;
  • Voor 2018 224 uur maal € 10,13, zijnde € 2.269,12 bruto.
10.17.2.
Uit het overzicht 87 d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 8] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.17.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.18.
[geïntimeerde sub 9]
10.18.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 150 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 88d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2013-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 9] :
  • Voor 2013 64 uur maal € 12,70, zijnde € 812,80 bruto;
  • Voor 2014 336 uur maal € 13,52, zijnde € 4.542,72 bruto;
  • Voor 2015 264 uur maal € 15,49, zijnde € 4.089,36 bruto;
  • Voor 2016 104 uur maal € 13,94, zijnde € 1.449,76 bruto;
  • Voor 2017 224 uur maal € 13,14, zijnde € 2.943,36 bruto;
  • Voor 2018 296 uur maal € 15,34, zijnde € 4.540,64 bruto
10.18.2.
Uit het overzicht 88d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 9] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.18.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.19.
[geïntimeerde sub 10]
10.19.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 151 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 89d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 10] :
  • Voor 2014 192 uur maal € 10,01, zijnde € 1.921.92 bruto;
  • Voor 2015 192 uur maal € 9,54, zijnde € 1.831,68 bruto;
  • Voor 2016 176 uur maal € 10,53, zijnde € 1.853,28 bruto;
  • Voor 2017 232 uur maal € 11,12, zijnde € 2.579,84 bruto;
  • Voor 2018 208 uur maal € 11,01, zijnde € 2.290,08 bruto.
10.19.2.
Uit het overzicht 89d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 10] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.19.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is
overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.20.
[geïntimeerde sub 11]
10.20.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 152 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 90d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 11] voornoemd:
  • Voor 2014 168 uur maal € 10,43, zijnde € 1.752,24 bruto ;
  • Voor 2015 232 uur maal € 9,84, zijnde € 2.282,88 bruto;
  • Voor 2016 192 uur maal € 10,23, zijnde € 1.964,16 bruto;
  • Voor 2017 192 uur maal € 11,02, zijnde € 2.115,84 bruto;
  • Voor 2018 224 uur maal € 11,38, zijnde € 2.549,12 bruto.
10.20.2.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is
overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.21.
[geïntimeerde sub 12]
10.21.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 153 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 91d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2013-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 12] :
  • Voor 2013 200 uur maal € 10,30, zijnde € 2.060,= bruto;
  • Voor 2014 296 uur maal € 10,21, zijnde € 3.022,16 bruto;
  • Voor 2015 192 uur maal € 10,19, zijnde € 1.956,48 bruto;
  • Voor 2017 216 uur maal € 10,71, zijnde € 2.313,36 bruto.
10.21.2.
Voor het jaar 2018 geldt gezien hetgeen is overwogen in onder meer onderdeel 10.6.5. dat sprake is van een referentiejaar, namelijk 2017, waarin de 25% grens wel is overschreden indien wordt gekeken naar de wel gewerkte uren en het onderdeel overurenvergoedingen (in brede zin). De rekenkundige becijfering van [geïntimeerde sub 12] voor 2017 (onderdeel 159 van de Antwoordakte van 9 mei 2023) is als zodanig niet door [appellante] weersproken. Uitgaande van productie 153 aan de zijde van de Chauffeurs en de in productie 91d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren voor 2018 geldt voor dat jaar 216 uur maal € 11,17,
|zijnde € 2.412,72 bruto, als eveneens toekomend aan [geïntimeerde sub 12] .
10.21.3.
Voor 2015 (als referentiejaar) geldt hetgeen in onderdeel 10.6.4 is overwogen ten aanzien van de effecten van arbeidsongeschiktheid in het referentiejaar. Voorts geldt hetgeen mutatis mutandis is overwogen in onderdeel 10.16.3 ( [geïntimeerde sub 7] ).
Het door [geïntimeerde sub 12] rekenkundig becijferde gemiddelde voor 2015 is niet door [appellante] als zodanig weersproken.
Gezien de in productie 153 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur in 2016 en de in productie 91d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren voor 2016 komt [geïntimeerde sub 12] over 2016 toe 240 uur maal € 10,57, zijnde
€ 2.536,80 bruto.
10.21.4.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is
overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.22.
[geïntimeerde sub 13]
10.22.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria en gezien onderdeel 10.6.2. (referentiejaar) leiden de in productie 154 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 92d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren (zowel opgenomen als uitbetaald) per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 13] :
  • Voor 2014 72 uur maal € 9,37, zijnde € 674,64 bruto;
  • Voor 2015 164 uur maal € 9,37, zijnde € 1.536,68 bruto;
  • Voor 2016 268 uur maal € 12,09, zijnde € 3.240,12 bruto;
  • Voor 2017 176 uur maal € 12,91, zijnde € 2.272,16 bruto;
  • Voor 2018 240 uur maal € 14,51, zijnde € 3.482,40 bruto.
10.22.2.
Uit het overzicht 92d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 13] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.22.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.23.
[geïntimeerde sub 14]
10.23.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria en gezien onderdeel 10.6.4 (effect arbeidsongeschiktheid), alsook mutatis mutandis rekening houdend met hetgeen is overwogen in onderdeel 10.16.3 ( [geïntimeerde sub 7] ), leiden de in productie 155 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 93d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 14] :
  • Voor 2014 238,5 uur maal € 10,12, zijnde € 2.413,62 bruto;
  • Voor 2015 200 uur maal € 9,05, zijnde € 1.810,= bruto;
  • Voor 2016 200 uur maal € 9,75, zijnde € 1.950,= bruto;
  • Voor 2017 200 uur maal € 10,36, zijnde € 2.072,= bruto;
  • Voor 2018 200 uur maal € 12,73, zijnde € 2.546,= bruto.
10.22.2.
Uit het overzicht 93d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 14] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.22.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.24.
[geïntimeerde sub 15]
10.24.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria en gezien onderdeel 10.6.2. (refertejaar) leiden de in productie 156 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 94d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 15] :
  • Voor 2014 88 uur maal € 11,49, zijnde € 1.011.12 bruto;
  • Voor 2015 72 uur maal € 11,49, zijnde € 827,28 bruto;
  • Voor 2016 96 uur maal € 13,63, zijnde € 1.308,48 bruto;
  • Voor 2017 460 uur maal € 15,22, zijnde € 7.001,20 bruto;
  • Voor 2018 104 uur maal € 16,59, zijnde € 1.725,36 bruto.
10.24.2.
Uit het overzicht 94d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 15] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.24.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.25.
[geïntimeerde sub 16]
10.25.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 157 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 95d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 16] :
  • Voor 2014 176 uur maal € 11,38, zijnde € 2.002,88 bruto;
  • Voor 2015 244 uur maal € 11,39, zijnde € 2.779,16 bruto;
  • Voor 2016 192 uur maal € 12,81, zijnde € 2.459,52 bruto;
  • Voor 2017 208 uur maal € 13,78, zijnde € 2.866,24 bruto;
  • Voor 2018 168 uur maal € 13,89, zijnde € 2.333,52 bruto.
10.25.2.
Uit het overzicht 95d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 16] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.25.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.26.
[geïntimeerde sub 16]
10.26.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria, en gezien onderdelen 10.6.4 (effect arbeidsongeschiktheid c.a.) en 10.6.5. (reikwijdte ‘overuren’), alsook mutatis mutandis rekening houdend met hetgeen is overwogen in onderdeel 10.16.3 ( [geïntimeerde sub 7] ), leiden de in productie 158 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 96d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 16] :
  • Voor 2013 200 uur maal € 9,68, zijnde € 1.936,= bruto;
  • Voor 2014 204 uur maal € 7,53, zijnde € 1.536,12 bruto;
  • Voor 2015 200 uur maal € 6,75, zijnde € 1.350,= bruto;
  • Voor 2016 196 uur maal € 6,63, zijnde € 1.299,48 bruto;
  • Voor 2017 204 uur maal € 9,33, zijnde € 1.903,32 bruto;
  • Voor 2018 200 uur maal € 9,93, zijnde € 1986,= bruto.
10.26.2.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.27.
[geïntimeerde sub 18]
10.27.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria, en gezien onderdelen 10.6.4 (effect arbeidsongeschiktheid c.a.) en 10.6.5. (reikwijdte ‘overuren’), alsook mutatis mutandis rekening houdend met hetgeen is overwogen in onderdeel 10.16.3 ( [geïntimeerde sub 7] ) voor zover het betreft de vergoeding voor 2016 (referentiejaar 2015), leiden de in productie 159 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 97d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 18] :
  • Voor 2014 136 uur maal € 8,48, zijnde € 1.153,28 bruto;
  • Voor 2015 240 uur maal € 8,24, zijnde € 1.977,60 bruto;
  • Voor 2016 192 uur maal € 6,88, zijnde € 1.320,96 bruto;
  • Voor 2017 220 uur maal € 8,73, zijnde € 1.920,60 bruto;
  • Voor 2018 256 uur maal € 9,80, zijnde € 2.508,80 bruto.
10.27.2.
Uit het overzicht 97d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 18] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen
10.27.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.28.
[geïntimeerde sub 12]
10.28.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 160 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 98d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2013 - 2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 12] :
  • Voor 2013 216 uur maal € 8,76, zijnde € 1.892,16 bruto;
  • Voor 2014 232 uur maal € 10,04, zijnde € 2.329,28 bruto ;
  • Voor 2015 252 uur maal € 9,19, zijnde € 2.315,88 bruto;
  • Voor 2016 260 uur maal € 8,67, zijnde € 2.254,20 bruto;
  • Voor 2017 422 uur maal € 9,14, zijnde € 3.857,08 bruto;
  • Voor 2018 144 uur maal € 10,95, zijnde € 1.576,80 bruto.
10.28.2.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.29.
. [geïntimeerde sub 20]
10.29.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria, en gezien onderdelen 10.6.4 (effect arbeidsongeschiktheid c.a.) en 10.6.5. (reikwijdte ‘overuren’), alsook mutatis mutandis rekening houdend met hetgeen is overwogen in onderdeel 10.16.3 ( [geïntimeerde sub 7] ) voor zover het betreft de vergoeding voor 2015 (referentiejaar 2014) leiden de in productie 161 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 99d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan:
  • Voor 2014 216 uur maal € 8,21, zijnde € 1.773,36 bruto;
  • Voor 2015 224 uur maal € 7,65, zijnde € 1.713,60 bruto;
  • Voor 2016 224 uur maal € 8,24, zijnde € 1.845,76 bruto;
  • Voor 2017 224 uur maal € 9,10, zijnde € 2.038,40 bruto;
  • Voor 2018 138 uur maal € 9,49, zijnde € 1.309,62 bruto.
10.29.2.
Uit het overzicht 98d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 20] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen
10.29.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.30.
[geïntimeerde sub 21]
10.30.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 162 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 100d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2013 -2017 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 21] :
  • Voor 2013 200 uur maal € 9,95, zijnde € 1.990,= bruto;
  • Voor 2014 258,50 uur maal € 10,03, zijnde € 2.592,76 bruto;
  • Voor 2015 144 uur maal € 9,66, zijnde € 1.391,04 bruto;
  • Voor 2016 272 uur maal € 9,46, zijnde € 2.573,12 bruto;
  • Voor 2017 123 uur maal € 10,55, zijnde € 1.297,65 bruto.
10.30.2.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.31.
[geïntimeerde sub 22]
10.31.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria, en gezien onderdelen 10.6.4 (effect arbeidsongeschiktheid c.a.) en 10.6.5. (reikwijdte ‘overuren’), alsook mutatis mutandis rekening houdend met hetgeen is overwogen in onderdeel 10.16.3 ( [geïntimeerde sub 7] ) voor zover het betreft de vergoeding voor 2018 (referentiejaar 2017), leiden de in productie 163 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 101d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 22] :
  • Voor 2014 248 uur maal € 10,47, zijnde € 2.596,56 bruto;
  • Voor 2015 251 uur maal € 10,61, zijnde € 2.663,11 bruto;
  • Voor 2016 224 uur maal € 11,53, zijnde € 2.582,72 bruto;
  • Voor 2017 216 uur maal € 11,78, zijnde € 2.544,48 bruto;
  • Voor 2018 120 uur maal € 13,21, zijnde € 1.585,20 bruto.
10.31.2.
Uit het overzicht 101d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 22] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.31.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.32.
[geïntimeerde sub 23]
10.32.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria, en gezien onderdelen 10.6.4 (effect arbeidsongeschiktheid c.a.) en 10.6.5. (reikwijdte ‘overuren’), alsook mutatis mutandis rekening houdend met hetgeen is overwogen in onderdeel 10.16.3 ( [geïntimeerde sub 7] ) voor zover het betreft de vergoeding voor 2015 (referentiejaar 2014) leiden de in productie 164 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 102d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2013-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 23] :
  • Voor 2013 260 uur maal € 11,08, zijnde € 2.880,80 bruto;
  • Voor 2014 277 uur maal € 11,26, zijnde € 3.119,02 bruto;
  • Voor 2015 130,14 uur maal € 9,66, zijnde € 1.257,15 bruto;
  • Voor 2016 269,85 uur maal € 1,38, zijnde € 372,39 bruto;
  • Voor 2017 200,01 uur maal € 1,46, zijnde € 292,01 bruto;
  • Voor 2018 107,96 uur maal € 2,23, zijnde € 240,75 bruto.
10.32.2.
Uit het overzicht 102d voornoemd blijkt voorts dat [geïntimeerde sub 23] geen pkb-uren heeft opgenomen in 2018 maar deze heeft afgekocht, zodat geldt hetgeen in onderdeel 10.4.6. en 10.10.3 reeds is overwogen.
10.32.3.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.33.
[geïntimeerde sub 24]
10.33.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie 165 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie 103d van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2018 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 24] :
  • Voor 2013 192 uur maal € 9,05, zijnde € 1.737,60 bruto;
  • Voor 2014 216 uur maal € 9,85, zijnde € 2.127,60 bruto;
  • Voor 2015 248 uur maal € 9,69, zijnde € 2.403,12 bruto;
  • Voor 2016 200 uur maal € 10,35, zijnde € 2.070,= bruto;
  • Voor 2017 135 uur maal € 11,54, zijnde € 1.557,90 bruto.
10.33.2.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.34.
[geïntimeerde sub 25]
10.34.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie166 aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2015 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 25] :
  • Voor 2013 208 uur maal € 10,79, zijnde € 2.244,32 bruto;
  • Voor 2014 200 uur maal € 10,70, zijnde € 2.140,= bruto;
  • Voor 2015 266 uur maal € 9,98, zijnde € 2.654,68 bruto.
10.34.2.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.35.
[geïntimeerde sub 26]
10.35.1.
Conform de [geïntimeerde sub 1] criteria leiden de in productie X aan de zijde van de Chauffeurs genoemde bedragen als verhoging per vakantie uur per respectief jaar en de in productie van de zijde van [appellante] opgegeven vakantie uren per jaar in de periode 2014-2016 tot de volgende bedragen als alsnog toekomend aan [geïntimeerde sub 26] :
  • Voor 2013 240 uur maal € 9,90, zijnde € 2.376,= bruto;
  • Voor 2014 212 uur maal € 9,70, zijnde € 2.056,40 bruto;
  • Voor 2015 192 uur maal € 9,07, zijnde € 1.741,44 bruto;
  • Voor 2016 117 uur maal € 9,38, zijnde € 1.097,46 bruto.
10.35.2.
Voorts geldt hetgeen in rechtsoverweging 10.10.6 in het algemeen is overwogen ook ten aanzien van deze vorderingen.
10.36.
Afronding
10.36.1.
Het hof heeft in het voorgaande - en in de twee tussenarresten – beslist op hetgeen de Chauffeurs hebben gevorderd aan loonvorderingen en nevenvorderingen en op hetgeen [appellante] daartegen aan verweren heeft aangevoerd.
Hoewel een groot deel van de grieven in zowel principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep niet slagen - het hof verwijst naar haar tussenarrest van 14 maart 2023 - zal het hof om praktische redenen en omdat integraal op de vorderingen van de Chauffeurs wordt beslist, het gehele vonnis vernietigen (inclusief het herstelvonnis als daarbij aansluitend).
10.36.2.1. Ten aanzien van de proceskosten heeft [appellante] in haar akte van 9 april 2023 het standpunt ingenomen dat gezien de beslissingen in het (eerste) tussenarrest waarbij beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, compensatie van kosten in de rede ligt.
10.36.2.2. De Chauffeurs hebben in hun antwoordakte van 9 mei 2023 aangegeven vast te houden aan een proceskostenveroordeling nu [appellante] in die fase al valt aan te merken als de meest in het ongelijk gestelde partij. De Chauffeurs hebben tevens verzocht om, ook al is sprake van een collectieve procedure, individuele proceskostenveroordelingen ten gunste van iedere individuele chauffeur uit te spreken. Dit omdat tevens individuele standpunten moesten worden ingenomen en het hof ook al de buitengerechtelijke kosten heeft afgewezen per chauffeur.
10.36.2.3. [appellante] heeft vervolgens haar primaire verzoek gehandhaafd de Chauffeurs te veroordelen in de kosten van beide instanties en subsidiair gevorderd de kosten te compenseren. [appellante] heeft hierbij gewezen op het feit dat onder meer beslist is dat atv-dagen niet meetellen maar dat de Chauffeurs daar aan blijven vasthouden.
10.36.3.
Het hof oordeelt als volgt. [appellante] heeft te gelden als de evident meest in het ongelijk gestelde partij, nu haar verst strekkende verweren inhielden dat de Chauffeurs geen enkele aanspraak hadden, en voorts op diverse punten door [appellante] een uitleg van het Europees recht is bepleit die het hof niet heeft gevolgd.
De Chauffeurs hebben de procedure opgezet als collectieve procedure en pas in hoger beroep is door het hof geoordeeld dat iedere totaalvordering van de respectieve chauffeur op zich staat.
Het hof zal dan ook één proceskostenveroordeling uitspreken per instantie, dus zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep. Hierbij zal echter het tarief conform het liquidatietarief gezien de aard van de zaak worden bepaald aan de hand van de totale bruto som der toegewezen vorderingen, derhalve op tarief voor € 200.000,= tot € 400.000,=
(€ 872,= p.pt.) in eerste aanleg en tarief VI (€ 4.428,= p.pt.) in hoger beroep.
De kosten van de incidenten in eerste aanleg vormen overigens geen voorwerp van het hoger beroep.
10.36.4.
Dit betekent voor de eerste aanleg dat de volgende kosten meetellen:
  • Explootkosten : € 304,43
  • griffierecht : € 1.471,=
  • salaris gemachtigden (2 punten ad € 872,=) : € 1.744,=
--------- ---------
Totaal € 3.519,43,=
10.36.5.
Voor het hoger beroep tellen de volgende kosten mee, waarbij de akte terugkomen bindende eindbeslissing van 11 juli 2023 niet meetelt, omdat het hof voor het daarmee opgeroepen ‘deelgeschil’ de kosten compenseert:
  • griffierecht : € 1.756,= ;
  • salaris advocaten ( 3 punten ad € 4.428,=) : € 13.284;
  • nakosten : € 178,=
--------- ---------
Totaal € 15.218,=
10.36.6.
De veroordelingen in dit arrest zullen zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

11.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de vonnissen van de kantonrechter van 21 februari 2021 (en 14 april) 2021 waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
ten aanzien van de eisers in eerste aanleg als genoemd onder 1 tot en met 26 in het tussenvonnis van 24 februari 2021 gezamenlijk (herstelvonnis 14 april 2021):
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van de eerste aanleg van
€ 3.519,43te betalen binnen 14 dagen na heden;
ten aanzien van de geïntimeerden in principaal appel en appellanten in incidenteel appel gezamenlijk:
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep van
€ 15.218,=,te betalen binnen 14 dagen na heden. Als [appellante] niet tijdig aan de veroordelingen in dit arrest voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [appellante] € 92,= extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
en voorts
ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 1]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 1] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 2.580,75 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 2.464,00 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 2.437,12 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.490,88 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.676,80 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.953,32 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 1] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 2]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 2] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 2.092,48 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 2086,56 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.941,84 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.142,72 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.071,44 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 2] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 3]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 3] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 1.976,40 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 2.123,68 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.930,24 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.190,24 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.401,92 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.669,76 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 3] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 4]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 4] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 1.415,04 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015
  • Voor 2015 € 2.175,04 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.872,12 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.841,28 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.747,92 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 4] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 5]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 5] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 2.548,68 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • voor 2015 € 2.036,88 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.042,88 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.145,92 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.412,48 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 5] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 6]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 6] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 1.887,60 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • voor 2015 € 2.464,48 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.129,79 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.110,08 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 1.842,48 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 6] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 7] :
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 7] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2012 € 84,24 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2013;
  • Voor 2013 € 2.779,92 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 2.432,64 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.163,68 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 564,48 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.672,46 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 1.276,16 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 7] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 8] :
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 8] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 2.039,04 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 2.049,84 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.195,20 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.257,92 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.269,12 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 8] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 9]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 9] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 812,80 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 4.542,72 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 4.089,36 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.449,76 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.943,36 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 4.540,64 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 9] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 10]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 10] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 1.921,92 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.831,68 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.853,28 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.579,84 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.290,08 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 10] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 11]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 11] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 1.752,24 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 2.282,88 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.964,16 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.115,84 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.549,12 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 11] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 12] :
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 12] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 2.060,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 3.022,16 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.956,48 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.536,80 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.313,36 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.412,72 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 12] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 13] :
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 13] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 674,64 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.536,68 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 3.240,12 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.272,16 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 3.482,40 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 13] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 14]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 14] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 2.413,62 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.810,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.950,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.072,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.546,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 14] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 15]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 15] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 1.011.12 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 827,28 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.308,48 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 7.001,20 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 1.725,36 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 15] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 16]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 16] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 2.002,88 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 2.779,16 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.459,52 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.866,24 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.333,52 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 16] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 17]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 17] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 1.936,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 1.536,12 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.350,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.299,48 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 1.903,32 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 1986,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door Stevens voornoemd gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 18]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 18] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 1.153,28 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.977,60 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.320,96 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 1.920,60 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 2.508,80 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 18] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 12]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 12] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 1.892,16 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 2.329,28 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 2.315,88 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.254,20 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 3.857,08 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 1.576,80 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 12] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 20] :
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 20] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 1.773,36 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.713,60 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.845,76 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.038,40 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 1.309,62 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 20] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 21]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 21] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 1.990,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 2.592,76 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.391,04 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.573,12 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 1.297,65 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 21] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 22]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 22] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2014 € 2.596,56 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 2.663,11 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.582,72 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 2.544,48 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 1.585,20 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 22] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 23]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 23] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 2.880,80 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 3.119,02 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.257,15 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 372,39 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 292,01 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
  • Voor 2018 € 240,75 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2019;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 23] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 24]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 24] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 1.737,60 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 2.127,60 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 2.403,12 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 2.070,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
  • Voor 2017 € 1.557,90 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2018;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 24] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 25]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 25] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 2.244,32 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 2.140,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 2.654,68 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 25] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Ten aanzien van de vordering [geïntimeerde sub 26]
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde sub 26] te voldoen ter zake achterstallig vakantieloon:
  • Voor 2013 € 2.376,= bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2014;
  • Voor 2014 € 2.056,40 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2015;
  • Voor 2015 € 1.741,44 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2016;
  • Voor 2016 € 1.097,46 bruto vermeerderd met een wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente over beide brutobedragen vanaf 1 januari 2017;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de door [geïntimeerde sub 26] gevorderde buitengerechtelijke kosten af;
wijst hetgeen overigens meer of anders gevorderd is af;
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.M.H. Schoenmakers en C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 mei 2025.
griffier rolraadsheer