ECLI:NL:GHSHE:2025:1474

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
20-000591-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag met verkeersdelicten in Venlo

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van doodslag, poging tot doodslag en overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak betreft een ernstig verkeersongeval dat plaatsvond op 1 november 2021 in Venlo, waarbij de verdachte met hoge snelheid een scooter aanreed, wat resulteerde in de dood van een van de opzittenden en ernstige verwondingen bij een ander. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van moord en poging tot moord, maar had hem wel veroordeeld voor andere feiten. In hoger beroep heeft het hof de vrijspraak van de rechtbank bevestigd voor de moord- en poging tot moord tenlasteleggingen, maar heeft het de verdachte wel schuldig bevonden aan doodslag en poging tot doodslag, evenals aan roekeloos rijgedrag. Het hof heeft de strafmaat vastgesteld op 12 jaar gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een lichte verstandelijke beperking. De verdachte heeft ook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 jaar opgelegd gekregen. De zaak heeft grote gevolgen gehad voor de slachtoffers en hun nabestaanden, wat het hof zwaar heeft meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000591-24
Uitspraak : 27 mei 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 februari 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-298138-21, 03-106725-22 en 03-264917-22, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03-048126-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in P.I. Sittard te Sittard.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde onder parketnummer 03-298138-21 feit 1 primair (moord) en feit 2 primair (poging tot moord). De rechtbank heeft het onder parketnummer 03-298138-21 feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair, parketnummer 03-264917-22 feit 1 primair en onder parketnummer 03-106725-22 feit 1 bewezenverklaard en gekwalificeerd als:
- doodslag (03-298138-21 feit 1 subsidiair),
- poging tot doodslag (03-298138-21 feit 2 subsidiair),
- overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeersweg 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht (03-264917-22 feit 1 primair),
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (03-106725-22 feit 1);
en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
De rechtbank heeft voorts beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte is bij dit vonnis de tenuitvoerlegging bevolen van een eerder onder parketnummer 03-048126-20 opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week en is beslist op de in beslaggenomen goederen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op het beslag en, in zoverre opnieuw rechtdoende, zal beslissen conform de rechtbank met dien verstande dat het hof niet meer hoeft te beslissen ten aanzien van de 2 telefoons onder nummer 1 en 20 op de beslaglijst omdat deze telefoons teruggegeven worden aan de verdachte en de medeverdachte.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-298138-21:1. primair
hij op of omstreeks 1 november 2021 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een (personen)auto, met (zeer) hoge snelheid (en zonder remmen) op/tegen een (eveneens met hoge snelheid rijdende) scooter, waarop (onder meer) die [slachtoffer 2] zat, (in) te rijden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 november 2021 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een (personen)auto, met (zeer) hoge snelheid (en zonder remmen) op/tegen een (eveneens met hoge snelheid rijdende) scooter, waarop (onder meer) die [slachtoffer 2] zat, (in) te rijden;
2. primair
hij op of omstreeks 1 november 2021 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een (personen)auto, met (zeer) hoge snelheid (en zonder remmen) op/tegen een (eveneens met hoge snelheid rijdende) scooter, waarop (onder meer) die [slachtoffer 3] zat, is (in)gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 1 november 2021 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3]
opzettelijk van het leven te beroven, met een (personen)auto, met (zeer) hoge snelheid (en zonder remmen) op/tegen een (eveneens met hoge snelheid rijdende) scooter, waarop (onder meer) die [slachtoffer 3] zat, is (in)gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 03-264917-22 (gevoegd):1. primair
hij op of omstreeks 1 november 2021 in de gemeente Venlo als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Nieuwborgstraat te Blerick , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 4] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welke gedragingen roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
heeft gereden met een snelheid van minimaal 83 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid en/of
(daarbij) een in dezelfde richting rijdende scooter van achteren is genaderd en daarbij niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die scooter te voorkomen, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aanrijding is ontstaan met/tussen zijn, verdachtes, voertuig en die scooter, waardoor (vervolgens) een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer 4] , werd geraakt door een (van de) opzittende(n) van voornoemde scooter;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 november 2021 in de gemeente Venlo als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende
over de weg, de Nieuwborgstraat te Blerick ,
door met een (personen)auto te rijden met een snelheid van minimaal 83
kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende
maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een voor de
verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
Zaak met parketnummer 03-106725-22 (gevoegd):1.
hij op/in of omstreeks de periode van 26 september 2021 tot en met 30 september 2021 in de gemeente Venlo [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, als bestuurder van een (rijdende) (personen)auto, in de richting van/tegen die [slachtoffer 1] te rijden en/of die [slachtoffer 1] een mes heeft getoond en/of die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik kan jou steken als ik wil", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak parketnummer 03-298138-21 feit 1 primair en feit 2 primair
Voorbedachte raad
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-298138-21 onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van de voorbedachten rade.
Partiële vrijspraak parketnummer 03-298138-21 feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair en parketnummer 03-106725-22
Medeplegen
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier waaruit een bewuste en nauwe samenwerking blijkt tussen de verdachte en de persoon die bij de verdachte in de auto zat ten tijde van het ongeval.
parketnummer 03-106725-22
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de onder 03-106725-22 tenlastegelegde bedreiging door het tonen van een mes en de woordelijke bedreiging van [slachtoffer 1] niet bewezen kan worden verklaard. De verklaring van aangeefster wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte zal daarom van dat gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-298138-21 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-264917-22 primair en in de zaak met parketnummer 03-106725-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-298138-21:1. subsidiair
hij op 1 november 2021 in de gemeente Venlo, [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een personenauto, met (zeer) hoge snelheid en zonder remmen op een (eveneens met hoge snelheid rijdende) scooter, waarop (onder meer) die [slachtoffer 2] zat, in te rijden;
2. subsidiair
hij op 1 november 2021 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een personenauto, met (zeer) hoge snelheid en zonder remmen op een (eveneens met hoge snelheid rijdende) scooter, waarop (onder meer) die [slachtoffer 3] zat, is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 03-264917-22 (gevoegd):1. primair
hij op 1 november 2021 in de gemeente Venlo als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Nieuwborgstraat te Blerick , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 4] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, welke gedragingen roekeloos waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, heeft gereden met een snelheid van minimaal 83 kilometer per uur, een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, en (daarbij) een in dezelfde richting rijdende scooter van achteren is genaderd en daarbij niet is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die scooter te voorkomen, waardoor, een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen zijn, verdachtes, voertuig en die scooter, waardoor vervolgens een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer 4] , werd geraakt door een opzittende van voornoemde scooter;
Zaak met parketnummer 03-106725-22 (gevoegd):1.
hij op 26 september 2021 in de gemeente Venlo [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door meermalen, als bestuurder van een rijdende personenauto, in de richting van die [slachtoffer 1] te rijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van wat er heeft plaatsgevonden die dag. Het gaat dan om de wijze van aanrijden, het niet uitwijken, het voortduwen van de scooter en op het laatste moment gas bijgeven, zoals volgt uit de getuigenverklaringen en de camerabeelden. Dit past bij het beeld dat de verdachte heeft willen voorkomen dat de opzittenden van de scooter zouden ontsnappen. De verdachte kon op die locatie immers met de auto niet rechtdoor rijden. Daarbij komt dat getuige [getuige 1] , een medegedetineerde, heeft verklaard dat hij van de verdachte heeft gehoord dat hij ze opzettelijk had aangereden. Al die elementen maakt dat sprake is van vol opzet, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van voorwaardelijke opzet zoals de rechtbank heeft geoordeeld en dat de verklaring van de getuige [getuige 1] niet doorslaggevend is dat sprake zou zijn van vol opzet.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier (onderzoek Lemmer) volgt dat op 1 november 2021 een aanrijding heeft plaatsgevonden op de Nieuwborgstraat te Blerick , gemeente Venlo, bij de kruising met de Burgemeester Gommansstraat, tussen een personenauto, VW Polo, met daarin de verdachte als bestuurder en [medeverdachte] als bijrijder, en een motorscooter, met daarop als bestuurder [slachtoffer 3] en als bijrijder [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden en [slachtoffer 3] is zwaar gewond geraakt. Ook werd de auto van [getuige 2] geraakt en een voetgangster, [slachtoffer 4] , liep zwaar letsel op doordat zij geraakt werd door een van de opzittenden van de scooter.
Uit camerabeelden blijkt dat aan de aanrijding een achtervolging vooraf ging, die 850 meter daarvoor was begonnen vanaf de Vastenavondkampstraat te Blerick. Daar zagen de inzittenden van de VW Polo en de mannen op de motorscooter elkaar bij de kruising met de Alberickstraat, waarop eerst de scooter de VW achtervolgde. Op de Alberickstraat haalt de scooter de auto in, nadat volgens de verdachte en diens passagier, een steen gegooid zou zijn naar de auto, waarna de auto de scooter is gaan achtervolgen. Vanaf de Alberickstraat rijdt de VW de Nieuwborgstraat in, achter de scooter aan, in de richting van de Burgemeester Gommansstraat. Op het laatste stuk van de Nieuwborgstraat , waar 30 kilometer per uur gereden mag worden, vlak voor de kruising met de Burgemeester Gommansstraat, wordt de afstand tussen beide voertuigen kleiner en om 17.28 uur komt de door de verdachte bestuurde auto in aanraking met de achterzijde van de motorscooter ter hoogte van perceel Nieuwborgstraat nummer 83. Op de camerabeelden van het incident is te zien dat de VW met de voorzijde van het voertuig de motorscooter raakt en als het ware voor zich uitduwt richting de kruising met de Burgemeester Gommansstraat.
Door het Nederlands Forensisch Instituut is berekend, aan de hand van de videobeelden, dat de snelheid waarmee de VW reed tussen de 83 en 93 kilometer per uur moet zijn geweest.
Uit het zich in het dossier bevindende VOA rapport blijkt dat de toedracht van de aanrijding als volgt kan worden omschreven:
Ter hoogte van perceel 83 botste de VW frontaal met de voorzijde midden tegen de achterzijde van de motorscooter. Op het beeldmateriaal zijn geen rem manoeuvres zichtbaar. Kort voor en tijdens de botsing reed de bestuurder van de scooter met nagenoeg gelijkblijvende snelheid (geen remming of acceleratie zichtbaar). De bestuurder van de VW reed kort voor en tijdens de botsing met een hogere snelheid dan de voor hem rijdende motorscooter. In de voertuigbeweging van de VW was geen remming zichtbaar. Ook waren geen bandensporen zichtbaar op het wegdek van de Nieuwborgstraat . Tijdens het voertuigonderzoek werden geen gebreken geconstateerd aan de reminrichting van de VW. In de uitloopbeweging reden de scooter en de VW met hoge snelheid de verhoogde in- en uitrit op. Hierbij verloren beide bestuurders de controle over het voertuig. Vervolgens kwamen de bestuurder en de bijrijder los van de scooter en vlogen door de lucht richting het noordelijk kruisingsvlak. Tijdens deze uitloopbeweging kwam de bestuurder dan wel bijrijder van de scooter in botsing met de voetganger en een andere auto. De VW botste tegen een boom in de middenberm.
Uit voertuigonderzoek is gebleken dat de scooter was voorzien van een vals kenteken behorend bij een bromfiets, maar dat het een motorscooter betrof.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op de Burgemeester Gommansstraat reed en ter hoogte van de Nieuwborgstraat een scooter zag met twee personen erop. Vlak daarachter zag hij een VW Polo die hard achter de scooter aan reed en met hoge snelheid tegen de scooter aanreed. Direct daarna hoorde hij een harde klap tegen de zijkant van de auto. Hij zag twee mannen uit de VW stappen. De bestuurder rende weg en de bijrijder ook, nadat deze kort naar de slachtoffers had gekeken.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij met zijn vrouw een rondje liep over de Burgemeester Gommansstraat over het trottoir. Op dat moment dat zij over wilden steken naar de Nieuwborgstraat zag hij een VW Polo aan komen rijden. Hij hoorde dat de auto zeer hoog in de toeren zat en zag dat deze een zwarte scooter aanreed met daarop twee mannen die geen helm droegen.
Het leek of de auto aan de scooter geplakt zat. Het leek of de auto de scooter vooruit bleef duwen. Voor de kruising ramde de auto de scooter. De twee personen op de scooter werden gelanceerd en een van de twee raakte zijn vrouw. Zijn vrouw werd meegesleurd.
De verdachte heeft verklaard bij de politie, ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep dat hij met zijn auto in aanrijding is gekomen met de scooter. Dat hij al een tijdje ruzie had met de bijrijder van de scooter, het latere slachtoffer [slachtoffer 2] , met wie hij vroeger bevriend was. Het ging eigenlijk in eerste instantie om iets onbenulligs volgens de verdachte, omdat hij een keer [slachtoffer 2] niet had opgehaald. De ruzie werd groter. De verdachte heeft verklaard dat hij werd bedreigd en dat zijn banden werden lekgestoken en ruiten werden ingegooid.
Toen ze elkaar toevallig troffen op de Vastenavondkampstraat in Blerick en nadat een steen was gegooid op de Alberickstraat was hij boos, wilde hij verhaal halen en ging daarom de achtervolging in. Hij dacht niet na over de gevolgen. Hij wilde de scooter bijhouden. Hij wou ze bang maken. Voor zijn gevoel heeft hij nog geremd, maar dat is niet gelukt. Hij had niet de intentie iemand schade toe te brengen. De getuige [getuige 1] heeft hij niet gesproken.
[medeverdachte] heeft verklaard dat ze achtervolgd werden, dat er een steen werd gegooid. Hij denkt dat de verdachte het niet langer trok, dat zijn emmer gewoon vol was omdat hij al maanden gek werd gemaakt. Hij heeft verklaard bij de politie dat er daar een oversteek pad is waar je met de auto niet door kunt en dat hij wel verwacht had dat er geremd zou worden, maar dat het anders is gelopen. Hij is weggerend.
De verdachte wordt verweten dat hij het slachtoffer [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven heeft beroofd en het slachtoffer [slachtoffer 3] gepoogd heeft van het leven te beroven door met zijn auto op de scooter waarop zij zaten, in te rijden. De vraag die het hof moet beantwoorden is of er sprake is geweest van opzet op de dood van de slachtoffers. Daarbij kan ook sprake zijn van zogenoemd ‘voorwaardelijk opzet’. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg kan worden gesproken indien de verdachte blijkens zijn gedraging(en) zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg – de dood van het slachtoffer – zal intreden. De beantwoording van de vraag of (een) gedraging(en) de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Ten slotte is niet alleen vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049/NJ 2003, 552 en HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718).
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde handelen vol opzet of de intentie (‘willens en wetens’) heeft gehad om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven. De verdachte heeft verklaard dat hij ze bang wilde maken, dat het niet zijn bedoeling was om slachtoffers te maken, dat hij niet heeft nagedacht over de mogelijke gevolgen van zijn handelen en dat hij het niet heeft gewild.
Aan de door de advocaat-generaal aangehaalde verklaring van de getuige dat de verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat hij de scooter opzettelijk heeft aangereden en dat ze allebei dood hadden moeten zijn, hecht het hof geen waarde. De getuige heeft immers eveneens verklaard dat de verdachte heeft gezegd dat hij ze heeft opgewacht. Uit de camerabeelden volgt echter dat het om een toevallig treffen ging waarbij eerst de scooter de auto van de verdachte achterna ging. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep valt onvoldoende op te maken dat de verdachte uit was op de dood van de slachtoffers.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank en de verdediging is het hof dan ook van oordeel dat geen sprake is van vol opzet maar van voorwaardelijk opzet.
De verdachte heeft de scooter waarop [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zaten, op de Nieuwborgstraat met zeer hoge snelheid, met zijn auto gevolgd. De verdachte reed daarbij met een snelheid tussen de 83 en 93 kilometer per uur op een weg binnen de bebouwde kom, een woonwijk, waar de maximale toegestane snelheid 30 kilometer per uur betrof. De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de opzittenden van de scooter geen helm droegen. Desalniettemin heeft hij niet geremd of uitgeweken om een aanrijding te voorkomen. Dit vloeit niet alleen voort uit het feit dat er bij het onderzoek naar de oorzaak en de toedracht van de aanrijding geen remsporen zijn aangetroffen, maar dat wordt ook verklaard door de getuigen die de aanrijding hebben gezien en gehoord. Vlak voor de kruising met de Burgemeester Gommansstraat is de verdachte vervolgens met zijn auto tegen de scooter gereden.
Het met hoge snelheid, zonder te remmen of uit te wijken, met een auto inrijden op een scooter, waarbij de opzittenden geen valhelm dragen, brengt naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans met zich dat de opzittenden van de scooter dusdanig letsel oplopen dat zij als gevolg daarvan kunnen komen te overlijden. De wetenschap van de aanmerkelijke kans op het overlijden mag bij de verdachte, gelet op algemene ervaringsregels, worden verondersteld. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] daardoor zouden komen te overlijden, willens en wetens aanvaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de tenlastegelegde feiten - met uitzondering van de bedreiging - sprake is van eendaadse samenloop en dat artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De doodslag, de poging daartoe en het verkeersongeval ex artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 zijn allemaal het directe gevolg van dezelfde handeling: het tegen de scooter aanrijden door de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De regeling van de bepalingen van samenloop geeft uitdrukking aan de gedachte dat iemand niet twee keer mag worden bestraft voor wat in wezen één strafrechtelijk relevant verwijt oplevert. Het gaat daarbij met andere woorden om het voorkomen van – kort gezegd – onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing bij een gelijktijdige berechting van verschillende, mogelijk sterk samenhangende strafbare feiten. Volgens inmiddels bestendige jurisprudentie geldt dat naar huidig inzicht een enigszins uiteenlopen van de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet in de weg staat aan het aannemen van eendaadse samenloop indien het in essentie om hetzelfde feitencomplex gaat. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
Bij gevolgdelicten, zoals in onderhavige zaak, is het uitgangspunt dat elk gevolg - ook indien de verschillende gevolgen uit hetzelfde feit of feitencomplex voortvloeien - een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving oplevert en dat daarom in beginsel van eendaadse samenloop of van een voortgezette handeling geen sprake is, zoals bij een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met meerdere slachtoffers.
Gelet op bovenstaande is het hof, anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal, van oordeel dat de feiten geen eendaadse, maar een meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
De kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten behoort naar het oordeel van het hof te luiden als hieronder vermeld.
Het in de zaak met parketnummer 03-298138-21 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

doodslag.

Het in de zaak met parketnummer 03-298138-21 onder 2 subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

poging tot doodslag.

Het in de zaak met parketnummer 03-264917-22 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het in de zaak met parketnummer 03-106725-22 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van voorarrest, en de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest, gevorderd.
De verdediging heeft het hof verzocht om de opgelegde gevangenisstraf te matigen en aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest en daarbij rekening te houden met de persoonlijkheid van de verdachte, de eendaadse samenloop en met de aangehaalde jurisprudentie.
Anders dan de verdediging is naar het oordeel van het hof, zoals reeds overwogen, geen sprake van eendaadse samenloop, zodat daarmee in de strafoplegging in strafmatigende zin geen rekening gehouden hoeft te worden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, aan een poging tot doodslag en aan overtreding van artikel 6 Wegenverkeerwet 1994 waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan een passerende voetganger. De verdachte heeft op 1 november 2021 een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Volgens de verdachte zou door een van de opzittenden van een scooter een voorwerp tegen zijn auto zijn gegooid waarna hij met zijn auto de scooter met daarop [slachtoffer 3] als bestuurder en [slachtoffer 2] als bijrijder - beiden zonder helm – in een woonwijk heeft achtervolgd. Gedreven door zijn eigen boosheid en zonder stil te staan bij de mogelijke gevolgen van zijn gevaarlijke verkeersgedrag heeft de verdachte daarbij met hoge snelheid gereden. Uiteindelijk heeft de verdachte de scooter van achteren aangereden, waarbij de bestuurder en bijrijder van de scooter zijn gelanceerd en op het wegdek terecht zijn gekomen. Vervolgens is de verdachte gevlucht en heeft hij 3 slachtoffers achtergelaten. Als gevolg van zijn handelen is [slachtoffer 2] overleden en [slachtoffer 3] zwaar gewond geraakt.
Het leed dat door het ongeval bij de nabestaanden van [slachtoffer 2] is veroorzaakt, is groot en onherstelbaar. Het handelen van de verdachte heeft een grote impact gehad op de moeder en een broer van [slachtoffer 2] , zoals volgt uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen. De moeder van het slachtoffer [slachtoffer 2] is verhuisd, om niet meer dagelijks geconfronteerd te hoeven worden met hetgeen op 1 november 2021 in Blerick is gebeurd. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat door zijn handelen ook hun levens ingrijpend en blijvend zijn veranderd.
Voor [slachtoffer 3] geldt niet alleen dat hij zelf zwaar gewond is geraakt bij het ongeval, maar ook dat hij levenslang het verlies van zijn goede vriend moet dragen.
Daarnaast was er een derde slachtoffer, mevrouw [slachtoffer 4] . Zij liep met haar partner over de Burgemeester Gommansstraat, toen zij plotseling op haar bovenlichaam werd geraakt door een van de slachtoffers, die bij de botsing vanaf de scooter werd gelanceerd. De mentale gevolgen voor [slachtoffer 4] zijn enorm en zij is tot op de dag van vandaag afhankelijk van anderen in haar dagelijkse functioneren.
Slechts enkele weken voorafgaand aan het fatale ongeval heeft de verdachte ook zijn auto
gebruikt om mensen angst aan te jagen. De verdachte heeft daarbij onder meer [slachtoffer 1] bedreigd door meermalen met zijn voertuig op een groep mensen, waarvan zij deel uitmaakte, in te rijden. De verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer gevoelens van onveiligheid en angst teweeggebracht.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 december 2024, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor verkeersdelicten is veroordeeld, doch niet eerder voor een geweldsdelict.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia psychologisch rapport van 24 mei 2022 waaruit volgt dat de verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt intelligentieniveau. De sociaal-emotionele ontwikkeling bevindt zich op het niveau van een 16- tot 18-jarige. Er is sprake van een lichte autismespectrumstoornis, waarbij sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij antisociale trekken zichtbaar zijn. Uit het reclasseringsadvies d.d. 29 september 2023 blijkt dat de verdachte problemen heeft op nagenoeg alle leefgebieden. De reclassering ziet een duidelijk verband tussen de criminogene factoren en het huidige delict. Hij is woonachtig bij zijn moeder en stiefvader, maar trekt geheel zijn eigen plan. Hij is al meerdere jaren gestopt met school en is niet gemotiveerd om een duurzame werkbetrekking te hebben. Ondanks meerdere langdurige en verplichte hulpverleningstrajecten lukt het de verdachte niet om een weg uit het criminele milieu te vinden. Het geheel aan problemen en zijn persoonlijkheidsdynamiek in combinatie met zijn algeheel wantrouwende houding, baart het hof, net als de reclassering, zorgen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof onder meer naar voren gebracht dat hij het verschrikkelijk vindt wat hij heeft gedaan en heeft tevens spijt betuigd aan de nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer 2] en het ter terechtzitting aanwezige slachtoffer [slachtoffer 3] .
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank een bij de ernst van de feiten passende sanctie. Wel houdt het hof rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, de licht verstandelijke beperking en dat sprake is van een stoornis in het autismespectrum. Deze omstandigheden weegt het hof in strafmatigende zin mee.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Tussen de datum van inverzekeringstelling, te weten 2 november 2021, en de datum waarop het vonnis door de eerste rechter is gewezen, zijnde 16 februari 2024 is een periode van 2 jaar en bijna 4 maanden verstreken. Nu de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert dient de zaak in eerste aanleg binnen 16 maanden te zijn afgedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is met bijna 1 jaar overschreden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken en de overschrijding valt niet geheel aan de verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal verminderen met 1 jaar. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ontzegging van de rijbevoegdheid
Gelet op de gevaarzettende manier waarop de verdachte met zijn auto heeft gereden zal het hof ter bescherming van de verkeersveiligheid ter zake van het onder parketnummer 03-298138-21 feit 1 subsidiair bewezenverklaarde feit voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De hierna in het dictum nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het hof zal voorts de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende, nu naar het oordeel van het hof het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze voorwerpen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.259,50 (bestaande uit € 9,50 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep deels toegewezen tot een bedrag van € 1.009,50 (bestaande uit € 9,50 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De reiskosten (naar slachtofferhulp) waarvan de benadeelde partij vergoeding vraagt zijn geen rechtstreekse schade ten gevolge van het strafbare feit en komen daarom niet voor rekening van de verdachte (vgl. ECLI:NL:HR:2018:233 en ECLI:NL:HR:2003: AF0690). De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien zij, voor zover hier relevant, ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’. Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen, dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin, zoals in het onderhavige geval, niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, meebrengen dat van de in art. 6:106 aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte op 26 september 2021 de benadeelde heeft bedreigd met zware mishandeling door met een personenauto in haar richting te rijden, doch de verdachte vrijgesproken van het tonen van een mes en van een woordelijke bedreiging van de benadeelde. De benadeelde heeft gesteld dat zij als gevolg van beide incidenten erg is geschrokken, dat zij als gevolg van de incidenten haar EMDR-therapie (die zij volgde voor gebeurtenissen uit het verleden) niet kon afmaken en stress had omdat ze bang was dat ze haar baan zou verliezen.
Het hof acht het voorstelbaar dat een bedreiging dermate ingrijpende (nadelige) gevolgen heeft dat deze grond kan bieden voor het aannemen van aantasting in de persoon, maar daarvoor is vereist dat vaststellingen over die gevolgen (kunnen) worden gedaan. De door de benadeelde gestelde gevolgen volstaan echter niet om aan te nemen dat sprake is van aantasting in de persoon, zodat niet kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, op de wijze als in het dictum is vermeld.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Roermond van 19 november 2020 opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en gelet op de opgelegde straf, acht het hof het niet opportuun om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, zodat de vordering wordt afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 45, 57, 63, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-298138-21 onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-298138-21 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-264917-22 primair en in de zaak met parketnummer 03-106725-22 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 03-298138-21 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-264917-22 onder primair en in de zaak met parketnummer 03-106725-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-298138-21 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) jaren;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
9. 1 STK Onderdeel van (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458750, Wit, merk: Airbag)
10. 1 STK Onderdeel van (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458751, Wit, merk: Airbag)
25. 1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1423815, Grijs, merk: Volkswagen polo, bouwjaar 2002);
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
7. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458624, Gripzakje hennep)
23. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458619, Gripzakje hennep);
gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 1 STK Jas (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458627, Zwart)
3. 1 STK Jas (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458628, Groen)
4. 1 STK Rookwaar (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458620, Marlboro)
5. 1 STK Aansteker (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458620, Wit, merk: Plus supermarkt)
6. 1 STK Sleutelbos (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458622, uit 5 sleutels)
8. 1 STK Pet (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458633, Zwart)
11. 1 STK Shirt (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458754, Nike)
12. 1 STK Trui (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458755, Zwart, merk: Nike)
13. 1 STK Pas (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458756, pas op naam van [verdachte] UPS, meerkleurig, merk: Toegangspas)
14. 1 STK Medisch Instrument (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458757, Wit)
15. 1 STK Pet (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458758, Meerkleurig, merk: Burberry)
16. 1 STK Trui (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458759, grijs, merk: Bjorn borg) 17. 1 STK Jas (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458760, Zwart, merk: Peuterey)
18. 1 STK Tas (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458761, Zwart, merk: Louis Vuitton)
19. 1 STK Mes (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1458762)
21. 2 STK Schoenen (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1460170, Zwart, merk: Diesel 1978)
22. 2 STK Schoenen (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1460165, grijs, merk: Nike airmax)
24. 1 STK Bromfiets (Omschrijving: PL2300-2021172170-G1412003, Peugeot S1, bouwjaar 2005)
27. 1 STK GSM (Omschrijving: PL2300-2021172170-G145862, Zwart);

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Limburg van 5 oktober 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter Roermond van 19 november 2020, parketnummer 03-048126-20, voorwaardelijk opgelegde hechtenis voor de duur van 1 week.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 27 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.