ECLI:NL:GHSHE:2025:1496

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
23/793
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet ontvankelijk verklaard wegens ontbreken recente machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 april 2023. De heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk had in het kader van de Wet waardering onroerende zaken een WOZ-beschikking afgegeven, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank had het bezwaar gegrond verklaard, maar belanghebbende was niet op de hoogte van het hoger beroep dat door zijn gemachtigde, [kantoor], was ingesteld. Tijdens de zitting op 8 mei 2025 bleek dat belanghebbende geen recente machtiging had gegeven voor het instellen van hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde niet bevoegd was om namens belanghebbende op te treden, omdat belanghebbende sinds zijn verhuizing in juli 2022 geen toestemming had gegeven voor het hoger beroep. Het hof heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/793
Uitspraak op het door [gemachtigde 1] ingestelde hoger beroep
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 april 2023, nummer BRE 20/10215, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
(voorheen) wonend in [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [plaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
[gemachtigde 1] van [kantoor] (hierna: de gesteld gemachtigde dan wel [kantoor] ) heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in Mijn Rechtspraak geplaatst.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de gesteld gemachtigde [gemachtigde 2] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Gedurende een deel van de zitting heeft belanghebbende deelgenomen via een telefoonverbinding.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
De gesteld gemachtigde heeft op 7 juni 2023 namens belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Als bijlage bij het hogerberoepschrift is een machtiging van belanghebbende opgenomen die is ondertekend op 31 januari 2020 en waarbij aan de gesteld gemachtigde een volmacht wordt verleend “
om hem/haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)”.In de machtiging staat verder het volgende opgenomen:
“Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:
• Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie, al dan niet bij wege van voorlopige voorziening, en het nemen van besluiten in deze procedures;
• Bestuursorganen verzoeken tot het vergoeden van door volmachtgever geleden (proces) schade;
• Het namens volmachtgever bijwonen van, en het woord voeren bij de behandeling ter
(hoor-)zitting;
• Het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen;
• Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele bijbehorende verschuldigde dwangsom te verbeuren;
• Het zo nodig indienen van een verzoek tot controle van de opgelegde beschikkingen voor voorgaande belastingjaren;
• Al datgene te doen wat de gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor de volmachtgever en wat deze zelf zou kunnen, mogen of moeten doen.
Dit alles met het recht van substitutie, wat wil zeggen dat onder meer samenwerkingspartners van [kantoor] B.V. ook namens volmachtgever op mogen treden.”
2.2.
Op 1 april 2025 heeft het hof het volgende bericht aan de gesteld gemachtigde gestuurd:
“In de zaak BK-SHE 23/793 heeft u een machtiging overgelegd van 31 januari 2020. Onder verwijzing naar eerdere correspondentie met ons hof, zoals de brief van 5 december 2024, verzoek ik u een recente volmacht te overleggen dan wel een schriftelijke bevestiging van belanghebbende waaruit blijkt dat belanghebbende akkoord is met het instellen van hoger beroep door [kantoor] . De volmacht mag niet ouder zijn dan 6 maanden voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep. Ik verzoek u bovenstaande stukken binnen vier weken (
uiterlijk 29 april 2025) aan te leveren. Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof het hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt.”
2.3.
Belanghebbende heeft een deel van de zitting deelgenomen via een telefoonverbinding. In het proces-verbaal is daarover het volgende vastgelegd:
[kantoor]legt ter zitting telefonisch contact met belanghebbende.
[kantoor] :We hebben namens u een hoger beroepsprocedure lopen bij het hof. Wij zitten momenteel in de zittingszaal en de raadsheer wil weten of u van de procedure op de hoogte bent. Ik zal u even op speaker zetten.
Belanghebbende:Ik ben op de hoogte gebracht van de procedure en ik heb schriftelijk aan [kantoor] laten weten dat ik geen eigenaar meer ben van het pand.
[kantoor] :Destijds had u wel een belang natuurlijk. Destijds was u wel eigenaar van het object.
Belanghebbende:Ik weet niet of er voor mij nog een belang is. Achterstallige belasting eventueel. Iets in die strekking stond wel in de brief inderdaad.
[kantoor] :Daar hebben wij geen reactie op gehad.
Raadsheer:Mag ik een aantal vragen stellen aan belanghebbende?
Goedemiddag, u spreekt met Verkoijen, raadsheer in gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Op dit moment behandelen wij een hoger beroep dat door [kantoor] is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 april 2023. Belanghebbende in die procedure is [belanghebbende] . Dat bent u?
Belanghebbende:Ja.
Raadsheer:Het hoger beroep gaat over de vraag of het stuk dat tijdens de rechtbankfase door [kantoor] is ingediend als conclusie van repliek kan worden aangemerkt. Wij hebben op 1 april 2025 een recente machtiging opgevraagd bij [kantoor] en ik begrijp van de [gemachtigde 2] dat [kantoor] dat verzoek om een machtiging per post aan u heeft doorgestuurd. Heeft u dat verzoek – om een machtiging dan wel om een schriftelijke bevestiging dat u instemt met het instellen van hoger beroep – ontvangen?
Belanghebbende:Ik heb geen formulier hoeven in te vullen met ‘ja/nee’ of ik het eens ben met het instellen van hoger beroep. Ik heb de brief van [kantoor] aan hen geretourneerd met de opmerking dat ik geen eigenaar meer ben van het pand. Die brief was bezorgd op mijn oude adres. Ik heb die van de nieuwe bewoners gekregen.
Raadsheer:Op 7 juni 2023 is hoger beroep ingesteld. Heeft u daar toestemming voor gegeven?
Belanghebbende:Daar heb ik geen schrijven over gehad. Dat was mij niet bekend. Ik was toen al verhuisd.
Raadsheer:Weet u waar de zaak nu nog over gaat?
Belanghebbende:Ik heb bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde.
Raadsheer:Vervolgens bent u in beroep gegaan bij de rechtbank.
Belanghebbende:Ja.
Raadsheer:Het gaat om een woning aan [adres] in [plaats] en om de waarde op waardepeildatum 1 januari 2019. Dat beroep is ter zitting door de rechtbank behandeld.
Belanghebbende:De gemeente Waalwijk heeft beroep ingesteld denk ik dan?
Raadsheer:Nee. De rechtbank heeft eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Inhoudelijk ging de zaak ging alleen over de vraag of de heffingsambtenaar terecht het verzoek om vergoeding van de kosten van het door belanghebbende in bezwaar ingediende taxatierapport heeft afgewezen. Daar is bij de rechtbank over geprocedeerd. Dus niet meer over de waarde van de woning zelf. De rechtbank heeft toen de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het taxatierapport, heeft bepaald dat de heffingsambtenaar ook het griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden en heeft hem veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan belanghebbende. Vervolgens is tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld door [kantoor] , omdat [kantoor] vond dat de proceskostenvergoeding hoger moest zijn omdat een conclusie van repliek was ingediend.
De vraag van het hof is – en daarom hebben wij een recente machtiging opgevraagd – of u instemt met het hoger beroep en of u dat ook wil.
Belanghebbende:Ik ben daar geen partij meer in. Dat is een discussie tussen de heffingsambtenaar en [kantoor] .
Raadsheer:U weet ook dat vandaag de zitting is?
Belanghebbende:Nee.
Raadsheer:Wanneer ontving u de laatste communicatie vanuit [kantoor] ?
Belanghebbende:Twee weken geleden heb ik de brief opgehaald bij de nieuwe eigenaar van de woning. De datering van die brief kan al wat langer geleden zijn.
Raadsheer:Misschien is dat ons stuk geweest over de machtiging. Ik kijk ook even naar de heffingsambtenaar. Die heeft ook de ontvankelijkheid aan de orde gesteld. Heeft u vragen aan belanghebbende?
Heffingsambtenaar:Ik heb geen vragen die u niet ook al gesteld heeft. Ik stel wel vast dat belanghebbende zelf geen opdracht heeft gegeven om in hoger beroep te gaan.
Raadsheer:De heffingsambtenaar zegt dat hij vaststelt dat u geen opdracht aan [kantoor] heeft gegeven om in hoger beroep te gaan. Klopt dat?
Belanghebbende:Ik heb sinds de verhuizing nergens mee ingestemd.
Raadsheer:Wanneer bent u verhuisd?
Belanghebbende:In juli 2022 ben ik verhuisd. Daarna heb ik nergens expliciet meer mee ingestemd.
Raadsheer:Dank u voor het ons te woord staan. Ik wens u nog een prettige dag.
[kantoor]beëindigt het telefoongesprek met belanghebbende.”
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, in samenhang met artikel 8:108, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de bestuursrechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde, niet zijnde een advocaat, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe bevoegd is.
3.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd. [1]
3.3.
Het hof heeft de gesteld gemachtigde in deze procedure op 1 april 2025 het onder 2.2. genoemde bericht gestuurd. Het hof is hiertoe overgegaan omdat:
(1) in diverse andere zaken [2] waarin [kantoor] als (gesteld) gemachtigde optrad twijfels zijn gerezen over de bevoegdheid van [kantoor] om namens de desbetreffende belanghebbende (hoger) beroep in te stellen;
(2) de machtiging van 31 januari 2020 (zie 2.1.) algemeen geformuleerd is en niet vermeldt voor welke ‘
aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)’[kantoor] gemachtigd is;
(3) in deze zaak de WOZ-waarde van de onroerende zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet in geschil is;
(4) in deze zaak de heffingsambtenaar zich op het standpunt heeft gesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een juiste machtiging en een gebrek aan belang.
3.4.
De gesteld gemachtigde is door het hof in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een termijn van vier weken te herstellen door een recente volmacht te overleggen dan wel een schriftelijke bevestiging van belanghebbende waaruit blijkt dat belanghebbende akkoord is met het instellen van hoger beroep door [kantoor] . De gesteld gemachtigde heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Het hof zou reeds hierom het hoger beroep niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Het hof heeft [kantoor] ter zitting echter nogmaals de gelegenheid gegeven om de twijfels die het hof heeft over de bevoegdheid van [kantoor] om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen weg te nemen door belanghebbende telefonisch te horen op zitting. [kantoor] heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en belanghebbende heeft een deel van de zitting bijgewoond via een telefoonverbinding (zie 2.3). [kantoor] heeft de twijfels die het hof heeft over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [kantoor] hiermee echter niet kunnen wegnemen. Integendeel, uit de verklaringen die belanghebbende ter zitting heeft gegeven volgt dat belanghebbende: (1) geen opdracht heeft gegeven aan [kantoor] om namens hem hoger beroep in te stellen, (2) er niet mee bekend was dat [kantoor] namens hem op 7 juni 2023 hoger beroep heeft ingesteld, (3) niet op de hoogte was van de zitting en (4) van mening is dat hij geen partij meer is in deze zaak.
3.5.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gesteld gemachtigde niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen en zal het hof het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De gesteld gemachtigde kon ook niet op eigen naam opkomen tegen de uitspraak van de rechtbank.
Tussenconclusie
3.6.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
3.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
3.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

4.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, raadsheer, in tegenwoordigheid van J.H.M. van Ooijen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De raadsheer,
J.H.M. van Ooijen C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840.
2.Onder meer de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 18 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1648 en 24 september 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2670; het gerechtshof Den Haag van 26 september 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917 en het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1441).