3.7.1Ten aanzien van grief 2 oordeelt het hof dat wat daar ook van zij, deze niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, omdat het hof zelf de feiten vaststelt.
3.7.2.1 Het hof oordeelt dat grief 3 in zoverre niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, omdat de enkele omstandigheid dat de kantonrechter, indien dat het geval zou zijn, het standpunt van [appellante] te summier en onvolledig zou hebben weergegeven, niet maakt dat het vonnis dient te worden vernietigd. In rechtsoverweging 3.2.2 heeft het hof zelf de grondslag van de vordering van [appellante] zakelijk weergegeven en samengevat voor zover relevant voor de beoordeling in hoger beroep.
3.7.2.2 Naar het hof begrijpt is het standpunt van [appellante] in de kern dat zij volgens de uitspraak van het Hof van Justitie 10 september 2009 C-199/08 (Eschig tegen Uniqa Sachversicherung AG) § 50, op grond van artikel 201 van de richtlijn 2009/138/EG, zoals bevestigd in de uitspraak van het Hof van Justitie van 14 mei 2020 C-667/18 “Vlaamse Balies” § 31 en de daaraan voorafgaande conclusie van de A-G Saugmandsgaard, vanaf het moment dat een juridisch geschil of dreigend juridische geschil is gerezen en [appellante] aldus uit hoofde van de polisvoorwaarden aanspraak kan maken op rechtsbijstand door SAR, recht heeft op vrije advocaatkeuze waarvan, nu zij aanspraak kan maken op rechtsbijstand door SAR, de kosten door SAR dienen te worden vergoed. Het Hof van Justitie heeft in laatst genoemde uitspraak immers geoordeeld dat het begrip “gerechtelijke procedure” in artikel 201 lid 1 van richtlijn 2009/138 niet kan worden beperkt tot niet-administratieve procedures voor een gerecht en evenmin door een onderscheid te maken tussen de voorbereidende fase en de besluitfase van zo een procedure en dat elke fase die kan leiden tot een procedure bij een gerechtelijke instantie, zelfs een voorafgaande fase, geacht moet worden onder het begrip “gerechtelijke procedure” te vallen in de zin van voornoemd artikel. Weliswaar heeft, zo betoogt [appellante] , het Hof van Justitie zich niet uitgesproken over of deze voorfase intreedt op het moment dat sprake is van een (dreigend) juridisch geschil en dus of vanaf het intreden van een dreigend juridisch geschil sprake is van een gerechtelijke procedure als bedoeld in artikel 201 lid 1 onder a van richtlijn 2009/138, maar gelet op de conclusie van AG Saugmandsgaard dient dat wel zo te worden begrepen. [appellante] heeft zich ter onderbouwing van het voorgaande beroepen op de uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van 31 maart 2021 nr. 2021-0300. Die commissie heeft geoordeeld:
“(…)
De verzekeraar stelt nog dat het HvJ met de woorden ‘elke fase’ in overweging 31 van het arrest van 14 mei 2020 overweegt dat elke fase van een procedure die kan leiden tot een rechterlijke component (een procedure bij een rechterlijke instantie) onder het begrip ‘gerechtelijke procedure’ valt. De commissie is van oordeel dat uit de wijze waarop de tweede zin van overweging 31 is geformuleerd niet kan worden opgemaakt dat de woorden ‘elke fase’ betrekking hebben op een bepaalde procedure. Dit betekent dat een verzekerde in geval van een beroep op de rechtsbijstandverzekering in elke fase die kan leiden tot een procedure bij een rechterlijke instantie een beroep op de vrije advocaatkeuze toekomt. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat sprake moet zijn van een conflict, te definiëren als het bestaan van een belangentegenstelling. Dit betekent voor de zaak van de consument dat zij, ondanks dat de gemelde kwestie niet tot een procedure bij een gerechtelijke instantie heeft geleid, voor het conflict met(…)
recht had op gefinancierde rechtsbijstand door de door haar gewenste externe rechtshulpverlener.
(…)
Het feit dat de Nederlandse rechtsbijstandverzekering een naturaverzekering is, mag er niet toe leiden dat verzekerden worden beperkt in de mogelijkheid om in geval van een juridisch conflict een zelfgekozen rechtshulpverlener te kiezen.(…)
Conclusie van het bovenstaande is dat de verzekeraar het recht op vrije advocaatkeuze bij een conflict in haar polisvoorwaarden niet had mogen beperken tot die gevallen waarin een gerechtelijke procedure wordt gevoerd. De verzekeraar kan dan ook op dit punt geen beroep doen op deze bepalingen in de verschillende voorwaarden en is gehouden de gemaakte advocaatkosten tot het kostenmaximum aan de consument te vergoeden.(…)”
3.7.2.3 SAR heeft zich erop beroepen dat de Europese wetgeving ten aanzien van rechtsbijstandverzekeringen onderscheid maakt tussen een naturadekking en een kostendekking. Volgens SAR hoeft een verzekeraar die een naturadekking biedt de verzekerde het recht op vrije advocaatkeuze pas te bieden indien een gerechtelijke of administratieve procedure moet worden gevoerd. Dit volgt, zo betoogt SAR, uit artikel 4 lid 1 onder a van richtlijn 87/344 EEG en dat is onder het bepaalde in artikel 201 lid 1 onder a van richtlijn 2009/138/EG niet veranderd.
SAR heeft bij het voorgaande verwezen naar artikel 4:67 Wft en de uitspraak van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening van 29 oktober 2011 nr. 2021-0042. Deze zaak betreft het beroep van voornoemde uitspraak van de Geschillencommissie.
De Commissie van Beroep heeft geoordeeld:
“(…)
Uit dit arrest Eschig volgt dat het recht op de vrije keuze van een rechtshulpverlener(…)
bij een rechtsbijstandverzekering geldt binnen de grenzen die richtlijn 87/344 heeft getrokken. Er is dus geen onbeperkt recht op vrije advocaatkeuze. Indien sprake is van een rechtsbijstandverzekering in de zin van art. 4 lid 1 van richtlijn 87/344 is het recht op vrije advocaatkeuze beperkt tot gerechtelijke of administratieve procedures.
(…)
Het oordeel van de Geschillencommissie heeft echter tot gevolg dat bij een conflict in alle gevallen, zelfs vóór elke administratieve of gerechtelijke procedure, het recht bestaat om zelf een advocaat vrij te kiezen, ongeacht de aard van de rechtsbijstanddekking. Hierdoor wordt - in de woorden van het Hof van Justitie in het arrest Eschig (rov. 51) - de werkingssfeer van art. 201 lid 1, aanhef en onder a, van richtlijn 2009/138 gereduceerd tot nul. Aan de beperking van het recht op vrije advocaatkeuze, die de richtlijn toestaat in het kader van een naturaverzekering, zou bij de uitleg van de Geschillencommissie haar betekenis worden ontnomen. Deze uitleg past niet in het stelsel van richtlijn 2009/138 en strookt niet met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU.(…)”.
SAR betoogt voorts dat de verzekerbaarheid in het gedrang kan komen bij een uitbreiding van het vrije keuzerecht zoals door [appellante] wordt bepleit. SAR wijst er op dat uit het door SEO economisch onderzoek uitgebrachte rapport van de in opdracht van het Verbond van Verzekeraars uitgevoerde economische analyse van impact vrije keuzerecht op toegang tot het recht, van 21 september 2021, volgt dat een uitbreiding als door [appellante] voorgestaan leidt tot uitbesteding aan een zelf gekozen advocaat in 13,5% van de door rechtsbijstandsverzekeraars behandelde geschillen in plaats van de huidige 1% uitbesteding aan een zelf gekozen advocaat. Dit zou een verhoging van de premie of verhoging van de eigen bijdrage van verzekerden tot gevolg hebben en daarmee daling van het aantal verzekerden.
SAR verwijst ook naar de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 21 juni 2024 en de bijlage “Elfde voortgangsrapportage stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand” daarbij, waarin de verzameling van kennis, via kennistafels, over de manier waarop en de mate waarin de (mogelijke) uitbreiding van het recht op vrije advocaatkeuze naar verwachting de toegang tot het recht verandert, wordt genoemd en waarin wordt gemeld dat de uitkomsten van de kennistafels door Pro Facto in een rapport zullen worden samengevat.
3.7.2.4 Het hof begrijpt dat [appellante] het hof vraagt de polisvoorwaarden van de tussen haar en Centraal Beheer gesloten rechtsbijstandverzekering uit te leggen in het licht van de betreffende Europese richtlijn. Het hof stelt voorop dat, nu is gesteld noch gebleken dat de polisvoorwaarden na onderhandeling tussen [appellante] en Centraal Beheer tot stand zijn gekomen, die uitleg op basis van objectieve maatstaven dient te worden gegeven.
Het beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie 10 september 2009 C-199/08 § 50.
3.7.2.5 Rechtsoverweging 50 van het arrest van het Hof van Justitie van 10 september 2009 (Eschig) luidt als volgt:
“
De oplossing van artikel 3, lid 2, sub c, van richtlijn 87/344 verleent de verzekerden immers ruimere rechten dan artikel 4, lid 1, sub a, van deze richtlijn. Zo voorziet deze laatste bepaling slechts in een recht om vrij zijn rechtshulpverlener te kiezen voor het geval dat een gerechtelijke of administratieve procedure wordt ingesteld. Volgens de oplossing van artikel 3, lid 2, sub c, van de richtlijn daarentegen mag de verzekerde de behartiging van zijn belangen toevertrouwen aan een rechtshulpverlener zodra hij uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst het recht heeft het optreden van de verzekeraar te eisen, dus ook voordat er sprake is van enige gerechtelijke of administratieve procedure.”
In de aanhef van richtlijn 87/344/EEG is opgenomen:
“
Overwegende dat met het oog op bescherming van verzekerden elk mogelijk belangenconflict tussen een voor rechtsbijstand verzekerde en zijn verzekeraar als gevolg van het feit dat deze hem heeft verzekerd voor één of meer andere, in de bijlage van Richtlijn 73/239/EEG vermelde, branches of dat hij een derde persoon heeft verzekerd, zoveel mogelijk moet worden voorkomen, en dat, als een dergelijk conflict zich voordoet, de oplossing ervan mogelijk moet worden gemaakt;
(…)
Overwegende dat het gestelde doel immers ook kan worden bereikt door, enerzijds, de ondernemingen de verplichting op te leggen om voor de rechtsbijstandverzekering te voorzien in een afzonderlijke overeenkomst of een afzonderlijk hoofdstuk in de polis, en, anderzijds, hen te verplichten ofwel een gescheiden beheer voor de rechtsbijstandsverzekering in te voeren, ofwel de schaderegeling in de branche van de rechtsbijstandverzekering toe te vertrouwen aan een rechtens zelfstandige maatschappij, dan wel de voor rechtsbijstand verzekerde het recht te verlenen zijn advocaat te kiezen zodra hij van rechtswege de bijstand van de verzekeraar kan opeisen;
(…)
Artikel 3 lid 2 onder c van richtlijn 87/344/EEG is onderdeel van de regeling in artikel 3 van die richtlijn, welk artikel gelet op voornoemde aanhef regelt hoe rechtsbijstandsverzekeraars organisatorisch een belangenconflict tussen, kort gezegd, de rechtsbijstandstak en andere vormen van verzekering die zij bieden kunnen vermijden en hoe een belangenconflict in geval beide partijen die een conflict hebben bij dezelfde rechtsbijstandsverzekeraar verzekerd zijn, kan worden vermeden.
Artikel 3 lid 2 onder c (oud) luidt als volgt:
“
c) de onderneming neemt in de overeenkomst de bepaling op dat de verzekerde, zodra hij uit hoofde van de polis het recht heeft het optreden van de verzekeraar te eisen, de behartiging van zijn belangen mag toevertrouwen aan een advocaat van zijn keuze of, voor zover het nationale recht zulks toestaat, een ander gekwalificeerd persoon.”
Centraal Beheer heeft [appellante] niet een verzekering als bedoeld in dat artikel van richtlijn 87/344/EEG verstrekt. De met [appellante] gesloten verzekering voorziet immers ook in rechtsbijstand door juristen van SAR zelf. Het door [appellante] gestelde recht op vrije advocaat keuze kan gelet daarop niet op artikel 3 lid 2 onder c van richtlijn 87/344/EEG (oud) worden gebaseerd en de gevorderde verklaring voor recht dient in zoverre te worden afgewezen.
Dat geldt ook voor een beroep door [appellante] op artikel 200 lid 4 van richtlijn 2009/138/EG. Dat artikel heeft immers hetzelfde doel als voornoemd artikel 3 lid 2 onder c van richtlijn 87/344/EEG.
3.7.2.6 Het hof dient het beroep van [appellante] op artikel 201 lid 1 onder a van Richtlijn 2009/138 EG te beoordelen, welk artikel de tekst van artikel 4 lid 1 onder a van richtlijn 87/344, in wezen overneemt (zie Hof van Justitie van 14 mei 2020 C-667/18 § 21). In artikel 4:67 lid 1 Wet op het financieel toezicht is artikel 4 lid 1 onder a van richtlijn 87/344 EEG geïmplementeerd, zie Kamerstukken II vergaderjaar 2013-2014, 33918, nr 10 derde nota van wijziging. Artikel 4 lid 1 onder a van richtlijn 87/344 EEG (oud) luidde nagenoeg hetzelfde als voornoemd artikel 201 lid 1 onder a.
Artikel 201 aanhef en onder lid 1 onder a luidt als volgt:
“
1. In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering wordt uitdrukkelijk bepaald dat:
a.
a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen;”.
Het beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie 14 mei 2020 C-667/18
Volgens [appellante] mag zij uit hoofde van haar verzekeringsovereenkomst met Centraal Beheer, overeenkomstig § 31 van de uitspraak van het Hof van Justitie van 14 mei 2020 C-667/18 “Vlaamse Balies”, haar belangenbehartiging bij een dreigend juridisch geschil, voordat sprake is van een gerechtelijke of administratieve procedure in enge zin, toevertrouwen aan een rechtshulpverlener naar haar keuze, omdat zij uit hoofde van die verzekeringsovereenkomst het recht heeft optreden van de verzekeraar te eisen.
§ 30 respectievelijk § 31 van die uitspraak luiden als volgt:
§ 30 “
Het begrip “gerechtelijke procedure” in de zin van artikel 201 van richtlijn 2009/138 moet even ruim worden uitgelegd als het begrip “administratieve procedure”, aangezien het voorts incoherent zou zijn om deze twee begrippen verschillend uit te leggen wat betreft het recht om een advocaat of vertegenwoordiger te kiezen.”
§
31“
Hieruit volgt dat het begrip “gerechtelijke procedure” niet kan worden beperkt tot uitsluitend niet-administratieve procedures voor een gerecht in eigenlijke zin, en ook niet door een onderscheid te maken tussen de voorbereidende fase en de besluitfase van een dergelijke procedure. Elke fase die kan leiden tot een procedure bij een rechterlijke instantie, zelfs een voorafgaande fase, moet dus worden geacht onder het begrip “gerechtelijke procedure” in de zin van artikel 201 van richtlijn 2009/138 te vallen.”
.
Het Hof van Justitie oordeelde, zie hiervoor geciteerd onder 3.7.2.5 eerste alinea, dat artikel 3, lid 2, onder c, van richtlijn 87/344/EEG de verzekerden ruimere rechten verleent dan artikel 4, lid 1, onder a, van die richtlijn. Naar het oordeel van het hof geldt dat gelet op de nagenoeg gelijkluidende tekst van de betreffende artikelen ook voor het bepaalde in artikel 200 lid 4 ten opzichte van artikel 201 lid 1 onder a van richtlijn 2009/138/EG.
3.7.2.7. Artikel 201 lid 1 onder a van richtlijn 2009/138/EG bepaalt, voor zover voor het onderhavige geval van belang, dat in de situatie waarin een advocaat of een ander persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van een verzekerde te verdedigen, vertegenwoordigen of behartigen in een gerechtelijke procedure de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen.
In de zaak C-442/12 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat indien een rechtsbijstandverzekeraar in zijn verzekeringsovereenkomst regelt dat rechtsbijstand in beginsel wordt verleend door zijn werknemers, artikel 4 lid 1 onder a van richtlijn 87/344/ EEG zich er tegen verzet dat de verzekeraar tevens bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts kunnen worden vergoed indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed. Daarbij maakt het, zo oordeelt het Hof van Justitie, geen verschil of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is. Zie ook Hoge Raad 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:396. Het hof oordeelt dat het voorgaande voor deze zaak betekent dat indien sprake is van een verdediging, vertegenwoordiging of behartiging van de belangen van een verzekerde in een gerechtelijke procedure als bedoeld in artikel 201 lid 1 onder a van richtlijn 2009/138/EG, het niet aan SAR is om te bepalen of behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener dient te worden uitbesteed.
[appellante] en SAR zijn evenwel verdeeld over de reikwijdte van het begrip gerechtelijke procedure in voornoemd artikel en de uitleg van de verzekeringsovereenkomst in dat licht, in het bijzonder van de artikelen 20 en 21.
[appellante] betoogt dat reeds sprake is van een gerechtelijke procedure als bedoeld in artikel 201 lid 1 onder a van de richtlijn indien sprake is van een dreigend juridisch geschil, en zij dan het recht heeft haar advocaat vrij te kiezen, terwijl SAR van mening is dat de verzekerde pas recht heeft op vrije advocaatkeuze indien een gerechtelijke procedure moet worden gevoerd. Daarbij dient volgens SAR in aanmerking te worden genomen dat het op grond van de polisvoorwaarden aan SAR is te beoordelen of dit laatste het geval is of niet (geen redelijke kans van slagen of schadeloosstellen verzekerde door SAR), in verband waarmee de verzekerde SAR de benodigde informatie dient te verstrekken.
Het hof beschikt - mede in het licht dat, zoals hiervoor is geoordeeld, artikel 200 lid 4 van Richtlijn 2009/138/EG verzekerden ruimere rechten verleent dan artikel 201 lid 1 onder a van die richtlijn - voor de beoordeling van het voorliggende geschil tussen [appellante] en SAR niet over voldoende aanknopingspunten om de zaak te kunnen beslissen. De rechtspraak van het Hof van Justitie is niet voldoende duidelijk om op grond daarvan te kunnen beoordelen of de in deze zaak door de advocaat van [appellante] (mr. Van der Mark) verrichte en bij SAR geclaimde werkzaamheden alle betrekking hebben op een gerechtelijke procedure in de zin van artikel 201 lid 1 onder a van de richtlijn 2009/138. In het verlengde daarvan heeft het hof ook onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen beoordelen of het hanteren van de polisvoorwaarden (in het bijzonder de artikelen 20 en 21) waarbij de verzekeraar zich bij uitsluiting het recht toekent te bepalen of een procedure een redelijke kans van slagen heeft en of de verzekerde schadeloos wordt gesteld ter voorkoming van een gerechtelijke procedure, in overeenstemming is met artikel 201 lid 1 onder a van de richtlijn.
In de lagere rechtspraak speelt in meerdere zaken de reikwijdte van het begrip gerechtelijke procedure in artikel 4:67 lid 1 onder a Wft en in artikel 201 lid 1 onder a van de richtlijn 2009/138 een rol. In de zaak van rechtbank Gelderland 22 december 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:7059 werd geoordeeld dat een gerechtelijke procedure nog niet aan de orde was, omdat nog sprake was van een conflict in de minnelijke fase en dat eisende partij geen aanspraak kon maken op vergoeding van de kosten van een door haar te kiezen advocaat. In de zaak van rechtbank Den Haag van 15 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12005 werd geoordeeld dat in het midden kon worden gelaten of eiser recht had op vrije advocaatkeuze voor de bemiddeling met de werkgever, omdat er door werkgever al een ontslag verzoek bij het UWV was ingediend op het moment dat eiser zich tot de advocaat van zijn keuze wendde en er daarmee sprake was van een lopende administratieve procedure in de zin van de wet. Vanaf het moment dat de procedure bij het UWV aanhangig was had eiser in ieder geval recht om zelf een advocaat naar zijn keuze te vragen de zaak voor hem te behandelen. Het hof is uit de onderhavige zaak ook er mee bekend dat de advocaat van [appellante] zijn standpunt over het recht betreffende vrije advocaat keuze heeft gepubliceerd.
De mondelinge behandeling in deze zaak is bijgewoond door meerdere andere rechtsbijstandsverzekeraars.
Het hof neemt op grond van het voorgaande aan dat er voldoende belang is bij het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad en dat de te stellen vragen van voldoende gewicht zijn, een en ander als bedoeld in artikel 392 Rv. Bij het voorgaande komt dat, waar mr. Hilberdink in zijn pleitaantekeningen op heeft gewezen, een rapport van Pro facto: Verkenning van het vrije keuzerecht van rechtsbijstandsverzekerden en de toegang tot het recht. Verzekerd van een vrije keuze, van 26 augustus 2014, is verschenen, bijlage bij de brief van de staatssecretaris van justitie en veiligheid van 13 december 2024, kamerstuknr. [1] , nr. [2] , 18 december 2024.
Volgens het hof heeft deze zaak betrekking op de inrichting en reikwijdte van de huidige verzekeringspraktijk binnen Nederland. Het hof laat het in dit stadium aan de Hoge Raad om ter beantwoording van de rechtsvragen deze zaak, indien nodig, te verwijzen naar het Hof van Justitie.
Het hof is derhalve voornemens om, de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen:
1. Wordt onder een gerechtelijke procedure als bedoeld in artikel 201 lid 1 onder a van richtlijn 2009/138 en/of in artikel 4:67 lid 1 onder a Wft, uitsluitend verstaan de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geregelde verzoekschriftprocedure en dagvaardingsprocedure?
2.a. Zo nee, wordt onder een gerechtelijke procedure in de zin van artikel 201 lid 1 onder a van richtlijn 2009/138 en/of in artikel 4:67 lid 1 onder a Wft, mede begrepen een daaraan voorafgaande fase? Vanaf welk tijdstip is dan sprake van een dergelijke buitengerechtelijke fase of met welke werkzaamheid vangt een dergelijke fase dan aan?
2.b Zo ja, staat het dan de verzekerde vrij om ingevolge artikel 201 lid 1 onder a van richtlijn 2009/138 en/of in artikel 4:67 lid 1 onder a Wft, de gekozen advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige (mede) buitengerechtelijk zijn belangen te laten behartigen tijdens de voorbereiding op of bij onderhandelingen ter voorkoming van zo een gerechtelijke procedure?
3. Strookt het met artikel 201 lid 1 onder a van richtlijn 2009/318 en/of artikel 4:67 lid 1 onder a Wft, dat een verzekeraar polisvoorwaarden hanteert waarbij deze bij uitsluiting van de verzekerde het recht heeft om ten behoeve van rechtsbijstanddekking onder de
(natura-)verzekeringsovereenkomst te bepalen of een procedure een redelijke kans van slagen heeft, en of de verzekerde schadeloos wordt gesteld ter voorkoming van een gerechtelijke procedure?
3.7.2.8 Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor uitlating door [appellante] en SAR over het voornemen van het hof om prejudiciële vragen te stellen, alsmede over de voorgestelde inhoud van de vragen.