In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd aan belanghebbende, die hiertegen bezwaar had gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van schade aan de auto die de handelsinkoopwaarde zou beïnvloeden. Belanghebbende stelde dat de verschuldigde BPM moest worden bepaald aan de hand van de herleidingsmethode, maar het hof verwierp deze stelling. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bewijslast voor de schade bij belanghebbende lag en dat deze niet was aangetoond. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd op dezelfde dag in Mijn Rechtspraak geplaatst.