In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een Rijnvarende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De belanghebbende, die in 2014 als Chief Mate/Master werkzaam was bij een Zwitserse werkgever, stelde dat hij recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van artikel 15, lid 3 van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij hij geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleende. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet met vrucht een beroep kon doen op het belastingverdrag, omdat de werkzaamheden van de belanghebbende niet kwalificeerden als internationaal vervoer in de zin van het verdrag. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is op dezelfde datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.