In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die zijn opgelegd aan een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, die in Duitsland woont. De inspecteur van de Belastingdienst had over de jaren 2016 tot en met 2018 navorderingsaanslagen opgelegd, en over het jaar 2019 een reguliere aanslag. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde deze beslissing, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 5 juni 2025 heeft de belanghebbende zijn standpunt gewijzigd en niet langer betwist dat er sprake was van een nieuw feit voor navordering. Het hof heeft beoordeeld of de navorderingsaanslagen en de reguliere aanslag terecht zijn opgelegd. De belanghebbende had leningen afgesloten voor de aankoop van zijn woning in Duitsland, maar het hof oordeelde dat deze leningen niet kwalificeerden als eigenwoningschuld. Dit was cruciaal voor de aftrekbaarheid van de betaalde rente. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de leningen voldeden aan de eisen voor eigenwoningschuld, en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.