[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1978,
wonende te [adres 1] .
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van – kort gezegd – de onder feit 1 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstallen van een pinpas en/of geldbedrag(en) toebehorende aan [benadeelde 1] (zaakdossier 2) en [benadeelde 2] (zaakdossier 16). Tevens is de verdachte partieel vrijgesproken van – kort gezegd – de onder feit 3 tenlastegelegde mensenhandel (in vereniging) van zijn minderjarige dochter [betrokkene 1] .
De rechtbank heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
- ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd’ (feit 1);
- ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ (feit 2), en
- ‘mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder sub 2, 4 en 6 omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f eerste lid onder sub 4 en 6 omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt’ (feit 3),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met v.i. zaaknummer 99-000664-44 toegewezen en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot 852 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] gedeeltelijk en hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.270,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [benadeelde 3] is in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde 3] , tot de datum van de uitspraak begroot op nihil. Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] is daarnaast hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en voorts heeft de rechtbank bepaald dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen.
Ten slotte heeft de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding en hen veroordeeld in de proceskosten van de verdachte, tot de datum van de uitspraak begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 6] zijn door de rechtbank in hun vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. Beide benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve zijn deze vorderingen in hoger beroep niet aan de orde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en met aanvulling van de bewijsvoering en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis van de verdachte d.d. 14 maart 2023 bij arrest op te heffen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarbij heeft de raadsman het verzoek gedaan om medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige te horen ten aanzien van feit 2 (deelname aan een criminele organisatie). Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. De raadsman heeft ten aanzien van de voorlopige hechtenis primair bepleit het geschorste bevel op te heffen en subsidiair is bepleit de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Met betrekking tot de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de raadsman primair bepleit dat deze dient te worden afgewezen. Subsidiair is bepleit de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 5] is bepleit dat de vorderingen moeten worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten van – kort gezegd – de tenlastegelegde gekwalificeerde diefstallen van een pinpas en/of geldbedrag(en) toebehorende aan [benadeelde 1] (zaakdossier 2) en [benadeelde 2] (zaakdossier 16). Tevens is de verdachte vrijgesproken van – kort gezegd – de onder feit 3 tenlastegelegde mensenhandel (in vereniging) ten aanzien van zijn minderjarige dochter [betrokkene 1] .
Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat tegen deze beschermde vrijspraken is gericht.
Het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Aan de verdachte is – na toewijzing van de vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 juni 2021 in de provincies Gelderland en/of Noord-Brabant en/of Limburg, althans in Nederland, in ieder geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen,
- een pinpas en/of een geldbedrag van 1150 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7] (zaak 3) en/of
- een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en/of een geldbedrag van 500 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8] (zaak 40) en/of
- een pinpas en/of een geldbedrag van (in totaal) 2200 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 9] (zaak 46),
althans een of meerdere pinpas(sen) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan (een) andere(n), dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) die weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en/of een pincode tot welk gebruik zij/hun niet was/waren gerechtigd, (zulks waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, voorafgaand aan het pinnen middels een gsm het/de daglimiet(en) van de pinpas(sen) heeft/hebben verhoogd en/of een hoeveelheid geld van de spaarrekening naar de betaalrekening heeft/hebben overgeboekt);
2.hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 juni 2021, in de provincies Gelderland en/of Noord- Brabant en/of Limburg, althans in Limburg en/of Brabant, in ieder geval in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten, in elk geval,
[verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 1] en/of een of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal, (in vereniging) plegen van (gekwalificeerde) vermogensdelicten, (onder meer) ‘shouldering’ en/of diefstallen van portemonnees (met inhoud) en/of pinpassen en/of diefstallen met valse sleutel, strafbaar gesteld in artikel 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht;
3.hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 juni 2021 in de provincies Gelderland en/of Noord-Brabant en/of Limburg, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) een ander, te weten,
- [betrokkene 3] , geboren op [geboortedag 2] 2004,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [betrokkene 3] heeft,
A.
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 3] , terwijl die [betrokkene 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en/of
B.
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het (mede)plegen van strafbare feiten en/of activiteiten) dan wel enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [betrokkene 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het (mede)plegen van strafbare feiten en/of activiteiten) (sub 4°) terwijl die [betrokkene 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
C.
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander [betrokkene 3] (sub 6°), terwijl die [betrokkene 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- die [betrokkene 3] vervoerd en/of overgebracht naar winkel(s) en/of pinautoma(a)t(en) en/of
- die [betrokkene 3] gebruikt om bij de diefstal(len) om verdachte en/of zijn mededader(s) heen te gaan staan en/of te laten zorgen voor afscherming en/of afleiding in winkel(s) en/of
- die [betrokkene 3] pinpas(sen) laten rollen en/of stelen en/of afpakken en/of
- die [betrokkene 3] pincodes laten bekijken en/of onthouden van en/of behorend bij die pinpas(sen) en/of
- die [betrokkene 3] middels haar GSM de daglimiet(en) van pinpas(sen) laten ophogen en/of
- die [betrokkene 3] met (een) gestolen pinpas(sen) (een) hoeveelheid geld laten pinnen van een of meerdere rekening(en) en/of
- die [betrokkene 3] binnen de afhankelijkheidsrelatie van ouder en kind op een dwingende en/of indringende en/of sturende wijze verbale en/of non-verbale instructies gegeven gericht op het ontvreemden van goederen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak van feit 1 (zaakdossier 40)
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder feit 1 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal van een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en een geldbedrag van € 500,00 toebehorende aan [benadeelde 8] (zaakdossier 40) heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hierover het volgende. Uit het procesdossier leidt het hof af dat de auto van de verdachte in de richting van Eindhoven-Centrum reed, ongeveer 45 minuten voorafgaand aan een pintransactie van het slachtoffer [benadeelde 8] in de [bedrijf 1] te Eindhoven-Woensel. Verdachtes dochter [betrokkene 2] stond op dat moment in diezelfde [bedrijf 1] achter het slachtoffer in de rij voor de kassa, terwijl [medeverdachte 2] vanaf de andere kant met het slachtoffer schuin meekeek tijdens het intoetsen van haar pincode. Ongeveer twintig minuten na de pintransactie in de [bedrijf 1] is door [betrokkene 2] bij een geldautomaat in Eindhoven een bedrag van € 500,00 wederrechtelijk opgenomen met de pinpas van het slachtoffer. Ook is digitaal geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer. Ongeveer twee uur na de geldopname reed de auto van de verdachte vanaf Eindhoven in de richting van Limburg. Bij een politiecontrole van de auto blijken de verdachte, zijn echtgenote [medeverdachte 2] en hun dochter [betrokkene 2] de inzittenden te zijn. [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] dragen dan dezelfde kleding als in de [bedrijf 1] .
De verdachte is niet gezien bij de hiervoor beschreven transacties. Er blijkt ook overigens niet van enige directe betrokkenheid van de verdachte bij het afkijken van de pincode, het stelen van de portemonnee van het slachtoffer, het opnemen van geld met de gestolen pinpas en het overboeken van geld van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer. Het enkele vervoeren van [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] , waarbij nog eens sprake is van een tijdspanne van ruim twee uren tussen de gepleegde diefstallen en het aantreffen van de verdachte en de medeverdachten tijdens de politiecontrole van de auto, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte de diefstallen heeft medegepleegd.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van (gekwalificeerde) vermogensdelicten, (onder meer) ‘shouldering’ en/of diefstallen van portemonnees (met inhoud) en/of pinpassen en/of diefstallen met valse sleutel, zodat hij van het onder feit 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen heeft ondersteund, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen de organisatie bestaande oogmerk. Het moet gaan om een samenwerkingsverband tussen de verdachte en ten minste één andere persoon met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Zoals het hof hierna zal overwegen, acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van de gekwalificeerde diefstallen van een pinpas en een geldbedrag van € 1.150,00 toebehorende aan [benadeelde 7] (zaak 3) en van een pinpas en geldbedrag van in totaal € 2.200,00 toebehorende aan [benadeelde 9] (zaak 46). Het hof is van oordeel dat met het bewijs van het in vereniging plegen van deze twee gekwalificeerde diefstallen nog niet het bestaan van een min of meer duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte en ten minste éen andere persoon kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat de verdachte de twee gekwalificeerde diefstallen heeft gepleegd met gezinsleden, waaronder zijn vrouw [medeverdachte 2] , is daarvoor onvoldoende. Ook overigens is een hiervoor bedoeld min of meer duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte en één of meer anderen niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan.
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde, is het horen van medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige over dit feit niet noodzakelijk en wijst het hof het daartoe strekkende verzoek van de verdediging af.
Vrijspraak van feit 3
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van zijn minderjarige dochter [betrokkene 3] , zodat hij van het onder feit 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Zoals het hof hierna zal overwegen, acht het hof bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging, waaronder met zijn vrouw [medeverdachte 2] , de gekwalificeerde diefstal van zaakdossier 3 heeft gepleegd. Voor zover er in zaakdossier 3 sprake is geweest van enige betrokkenheid van [betrokkene 3] bij het plegen van de gekwalificeerde diefstal, kan het hof uit het procesdossier niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte van die betrokkenheid wetenschap had. Aldus kan het hof evenmin buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte wetenschap had van een uitbuitingssituatie waarin [betrokkene 3] verkeerde, laat staan dat hij opzet had op die uitbuiting.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 29 september 2020 tot en met 24 oktober 2020 in de provincie Limburg,
meermalen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- een pinpas en een geldbedrag van 1150 euro toebehorende aan [benadeelde 7] (zaak 3) en
- een pinpas en een geldbedrag van in totaal 2200 euro toebehorende aan [benadeelde 9] (zaak 46),
heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en zijn mededader(s) telkens die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en een pincode tot welk gebruik zij niet waren gerechtigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Omwille van de leesbaarheid worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte ontkent betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstallen van een pinpas en geldbedragen van [benadeelde 7] (zaakdossier 3) en [benadeelde 9] (zaakdossier 46). Daartoe is in de kern aangevoerd dat niet is gebleken dat de verdachte de op de camerabeelden zichtbare persoon is. De raadsman verwijst daarbij naar jurisprudentie waaruit blijkt dat er behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan, temeer indien deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn dat de betrokkenheid van een verdachte kan aantonen. Dit uitgangspunt geldt volgens de raadsman nog zwaarder indien er, zoals in de onderhavige zaak, slechts sprake is van één herkenning. Enkel verbalisant [verbalisant 1] heeft de verdachte immers herkend op de camerabeelden. Daarbij benadrukt de raadsman dat er geen onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn op de beelden. Ten aanzien van zaakdossier 3 heeft de raadsman nog aangevoerd dat, mocht het hof ervan uitgaan dat de verdachte de man op de camerabeelden betreft, hij geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de diefstal en er geen sprake is van dubbel opzet.
Oordeel van het hof
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de gekwalificeerde diefstallen van zaakdossiers 3 en 46. Omdat het hof zich ten aanzien van deze zaakdossiers in grote mate kan verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank, zal het hof deze hieronder tot uitgangspunt nemen en de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen grotendeels letterlijk overnemen en, zo nodig, aanpassen of aanvullen.
Betrouwbaarheid herkenningen
Het hof stelt voorop dat in beginsel behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen op basis van camerabeelden, zeker wanneer deze van doorslaggevend belang zijn voor het bewijs. Het hof stelt uit eigen waarneming van de betreffende bewegende camerabeelden vast dat deze van voldoende kwaliteit zijn om tot een herkenning van personen te komen.
In het onderhavige strafdossier zijn de processen-verbaal van herkenning voornamelijk opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] . Hoewel haar herkenningen in zaakdossier 3 worden ondersteund door herkenningen van andere verbalisanten, is dat in zaakdossier 46 niet het geval.
Het hof stelt vast dat [verbalisant 1] op ambtseed heeft verklaard hoe zij te werk is gegaan. Naar aanleiding van eerdere aangiften is haar onderzoek gestart met het willekeurig bekijken van beelden. Later spitste het onderzoek zich toe op de verdachte en zijn medeverdachten. In haar onderzoek heeft zij ook een ontmoeting gehad met de verdachte bij hem thuis waardoor zij ook hem vaak onmiddellijk herkende op beelden en foto’s. [verbalisant 1] heeft [medeverdachte 2] niet eerder ontmoet dan bij haar aanhouding voor onderhavige zaken. Het hof constateert evenwel dat verbalisant [verbalisant 1] uiterst voorzichtig is geweest bij de herkenning van [medeverdachte 2] . Zij spreekt vaak van (grote) gelijkenissen en komt niet direct tot een onmiddellijke herkenning. Daar waar [verbalisant 1] , na aanhouding van de verdachten, overtuigd was van de gelijkenissen heeft verbalisant [verbalisant 1] alsnog een bevestigend proces-verbaal opgemaakt.
In hoger beroep is onder meer verbalisant [verbalisant 1] als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris over de gehanteerde werkwijze bij het uitkijken van de camerabeelden en de totstandkoming van processen-verbaal van herkenning. Zij heeft bij die gelegenheid verklaard dat zij de camerabeelden herhaaldelijk heeft bekeken en in haar processen-verbaal enkel heeft opgeschreven wat zij daarop zag. Als zij in haar proces-verbaal opschrijft dat zij iemand herkent dan is dat zo. Over een ontmoeting die zij had met de verdachte op 19 januari 2021 heeft zij verklaard dat zij die dag een tijd in de woning van verdachte is geweest. Zij denkt zeker wel een uur.
Het hof acht de bovenstaande gang van zaken rond de herkenningen van verbalisant [verbalisant 1] professioneel en getuigen van zorgvuldigheid, zonder dat sprake lijkt te zijn geweest van tunnelvisie. Het hof overweegt dat uiterlijke kenmerken ruimer zijn dan alleen fysieke kenmerken en dat deze ook kunnen bestaan uit houding, motoriek en kleding van een persoon. Het hof acht de herkenningen uit het strafdossier aldus betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Daar komt bij dat er ten aanzien van zaakdossier 3 steun voor de herkenningen is te vinden in onder meer een telefoon waarmee kort na de diefstal geprobeerd is de bankrekening van het slachtoffer te benaderen en die aan de verdachten kan worden gelinkt.
Het hof constateert dat verbalisanten in beschrijvingen van hun waarnemingen met betrekking tot de camerabeelden soms ook conclusies trekken. Voor zover die relevant zijn voor de bewezenverklaring – zoals de conclusie dat de verdachte met zijn eigen handelen in zaakdossier 3 de wegnemingshandelingen van zijn medeverdachte [medeverdachte 2] in de winkel afschermt – neemt het hof aan de hand van zijn eigen waarnemingen van de bewegende beelden deze conclusies over en maakt die tot de zijne.
Zaakdossier 3: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [benadeelde 7]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [medeverdachte 2] en [verdachte] aanwezig waren in de supermarkt in Tegelen ten tijde van een pintransactie van slachtoffer [benadeelde 7] , geboren in 1934. Vervolgens zijn zij gezien nabij het slachtoffer in de groentewinkel waar het slachtoffer daarna naartoe is gegaan. Naar het oordeel van het hof is uit de bewijsmiddelen komen vast te staan dat [medeverdachte 2] in die winkel de portemonnee van het slachtoffer wegneemt terwijl [verdachte] die diefstal afschermt. Nog geen tien minuten na de pintransactie van het slachtoffer in de supermarkt is gepoogd middels internetbankieren in te loggen op de bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarmee vier keer eerder, laatstelijk op 24 september 2020, is ingelogd op de bankrekening van [medeverdachte 2] . Tien minuten daarna is een bedrag van € 1.150,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Venlo, gelegen op een kwartier rijafstand van Tegelen.
Zaakdossier 46: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [benadeelde 9]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [medeverdachte 2] en een andere vrouw aanwezig waren ten tijde van een pintransactie van het slachtoffer [benadeelde 9] , geboren in 1943, in de [bedrijf 1] te Kerkrade. Terwijl het slachtoffer pint hebben beide vrouwen zicht op de pinautomaat en staat [medeverdachte 2] naast de bewuste kassa. Eenmaal buiten werd het slachtoffer aangesproken door twee vrouwen met een hulpvraag. De vrouwen stonden afwisselend voor en achter het slachtoffer. Daarna ontdekte het slachtoffer dat haar pinpas was verdwenen. Twintig minuten na het bezoek aan de [bedrijf 1] is tweemaal een bedrag van € 500,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Kerkrade met de pinpas van het slachtoffer. Een kwartier later werd door [verdachte] viermaal een bedrag van € 300,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in een casino te Kerkrade.
Met bovenstaande vaststellingen – in onderling verband en samenhang beschouwd – in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] schuldig is aan het tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) plegen van deze gekwalificeerde diefstallen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de handelingen waarbij de verdachte in zaakdossier 3 en zaakdossier 46 in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer andere(n) – en in ieder geval telkens met zijn echtgenote [medeverdachte 2] , die overigens zelf heeft verklaard dat het kan zijn dat zij wel eens een pincode heeft afgekeken en een pinpas heeft gestolen – betrokken is geweest, niet los van elkaar kunnen worden gezien. Zij waren er immers telkens overduidelijk op gericht om eerst een pinpas en pincode van een slachtoffer op leeftijd afhandig te maken zodat daarmee vervolgens kort daarna – en nog voordat die diefstal door het slachtoffer zou worden ontdekt en maatregelen konden worden getroffen om opnames van de bankrekening te blokkeren – grote geldbedragen konden worden opgenomen van de bankrekening van het slachtoffer. Het kan niet anders dan dat de verdachte dit wist en dat zijn opzet dan ook telkens hierop was gericht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: