ECLI:NL:GHSHE:2025:2220

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
20-000849-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal door twee of meer verenigde personen, deelname aan een criminele organisatie en mensenhandel met minderjarigen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen, deelname aan een criminele organisatie en mensenhandel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar dochters betrokken was bij een serie van gekwalificeerde diefstallen, waarbij zij gebruik maakten van een specifieke modus operandi. De verdachte en haar dochters hebben ouderen benaderd, hun pincodes afgekeken en vervolgens hun pinpassen gestolen om geld van hun rekeningen op te nemen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 43 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft ook de vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is eveneens toegewezen, waardoor de verdachte een deel van haar eerdere straf moet ondergaan. Het hof heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000849-23
Uitspraak : 7 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 maart 2023 in de strafzaak met parketnummer 03-143404-21, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i. zaaknummer 99-000474-48, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van – kort gezegd – de onder feit 1 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstallen van een pinpas en/of geldbedrag(en) toebehorende aan [benadeelde 1] (zaakdossier 5), [benadeelde 2] (zaakdossier 10), [benadeelde 3] (zaakdossier 27) en [benadeelde 4] (zaakdossier 31). Tevens is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten – kort gezegd – de pogingen tot gekwalificeerde diefstallen van (een) hoeveelhe(i)d(en) geld toebehorende aan [benadeelde 5] (zaakdossier 21) en/of [benadeelde 6] (zaakdossier 30).
De rechtbank heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd’ (feit 1);
  • ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ (feit 3), en
  • ‘mensenhandel, terwijl de in artikel 273f , eerste lid onder sub 2, 4 en 6 omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f eerste lid onder sub 4 en 6 omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd’ (feit 4),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met v.i. zaaknummer 99-000474-48 toegewezen en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot 237 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 30.710,00 aan materiële schade – waarvan € 1.270,00, de schade in verband met zaakdossier 3, hoofdelijk is toegewezen – te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [benadeelde 7] is in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde 7] , tot de datum van de uitspraak begroot op nihil. Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 7] is daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarvan € 1.270,00 eveneens hoofdelijk is opgelegd. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat indien verhaal van de schade niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 188 dagen.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] toegewezen voor het bedrag van € 1.085,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde 8] , tot de datum van de uitspraak begroot op nihil. Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 8] is daarnaast eveneens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte heeft de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde 9] en [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding en hen veroordeeld in de proceskosten van de verdachte, tot de datum van de uitspraak begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde 9] is door de rechtbank in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij [benadeelde 9] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is deze vordering in hoger beroep niet aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en met aanvulling van de bewijsvoering en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis van de verdachte d.d. 14 maart 2023 bij arrest op te heffen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. De raadsman heeft ten aanzien van de voorlopige hechtenis bepleit de schorsing te laten voortduren tot het moment waarop het arrest van het hof onherroepelijk is. Met betrekking tot de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de raadsman primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak, en subsidiair is bepleit de straf om te zetten in een werkstraf, dan wel de proeftijd te verlengen. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen is bepleit dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, dan wel dienen te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] heeft de raadsman subsidiair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van – kort gezegd – de onder feit 1 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstallen van een pinpas en/of geldbedrag(en) toebehorende aan [benadeelde 1] (zaakdossier 5), [benadeelde 2] (zaakdossier 10), [benadeelde 3] (zaakdossier 27) en [benadeelde 4] (zaakdossier 31). Tevens is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten – kort gezegd – de pogingen tot gekwalificeerde diefstallen van (een) hoeveelhe(i)d(en) geld toebehorende aan [benadeelde 5] (zaakdossier 21) en/of [benadeelde 6] (zaakdossier 30).
Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat tegen de beschermde vrijspraken van het onder feit 1 tenlastegelegde (zaakdossiers 5, 10, 27 en 31) is gericht, alsmede voor zover dat tegen de beschermde vrijspraken van het onder feit 2 tenlastegelegde (zaakdossiers 21 en 30) is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na toewijzing van de vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 juni 2021 in de provincies Gelderland en/of Noord-Brabant en/of Limburg, althans in Limburg en/of Brabant, in ieder geval in Nederland en/of België,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen,
- een pinpas en/of (een) geldbedrag(en) van 1150 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 10] (zaak 2) en/of
- een pinpas en/of een geldbedrag van 1150 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 11] (zaak 3) en/of
- een of meerdere pinpas(sen) en/of een geldbedrag van 1250 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 12] (zaak 4) en/of
- een pinpas en/of (een) geldbedrag(en) van 200 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 13] (zaak 14) en/of
- een pinpas en/of (een) geldbedrag(en) van 2000 euro en/of 2000 euro en/of 630 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 14] (zaak 16) en/of
- een of meerdere pinpas(sen) en/of (een) geldbedrag(en) van 5000 euro en/of 1000 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 15] en/of [benadeelde 16] (zaak 38) en/of
- een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en/of een geldbedrag van 500 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 17] (zaak 40) en/of
- een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en/of een geldbedrag van 1200 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 18] (zaak 43 = incident 46 [benadeelde 7] ) en/of
- een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en/of een geldbedrag van (in totaal) 2404,99 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 19] (zaak 45) en/of
-
- een pinpas en/of een geldbedrag van (in totaal) 2200 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 20] (zaak 46) en/of
- een pinpas en/of een geldbedrag van 6050 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 21] (incident 45 [benadeelde 7] ) en/of
- een zakje (inhoudende onder andere een pinpas, ID-kaart, diverse pasjes en/of 1050 euro) en/of een geldbedrag van 5000 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8] (incident 56 [benadeelde 7] ),
althans een of meerdere pinpas(sen) en/of (een) hoeveelheid/hoeveelheden geld, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan (een) andere(n), dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) die weg te nemen geldbedragen onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en/of een pincode tot welk gebruik zij/hun niet was/waren gerechtigd, (zulks waarbij verdachte en/of haar mededader(s) meermalen, althans eenmaal, voorafgaand aan het pinnen middels een gsm het/de daglimiet(en) van de pinpas(sen) heeft/hebben verhoogd en/of een hoeveelheid geld van de spaarrekening naar de betaalrekening heeft/hebben overgeboekt);
3.zij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 juni 2021, in de provincies Gelderland en/of Noord-Brabant en/of Limburg, althans in Limburg en/of Brabant, in ieder geval in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten, in elk geval,
[verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal, (in vereniging) plegen van (gekwalificeerde) vermogensdelicten, (onder meer) ‘shouldering’ en/of diefstallen van portemonnees (met inhoud) en/of pinpassen en/of diefstallen met valse sleutel, strafbaar gesteld in artikel 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht;
4.zij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 juni 2021 in de provincies Gelderland en/of Noord-Brabant en/of Limburg, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) een ander en/of anderen, te weten,
- [betrokkene 2] , geboren op [geboortedag 2] 2004 en/of
- [betrokkene 3] , geboren op [geboortedag 3] 2006,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] heeft,
A.
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] , terwijl die [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en/of
B.
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het (mede)plegen van strafbare feiten en/of activiteiten) dan wel enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het (mede)plegen van strafbare feiten en/of activiteiten) (sub 4°) terwijl die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en/of
C.
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] (sub 6°), terwijl die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens)
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] vervoerd en/of overgebracht naar winkel(s) en/of pinautoma(a)t(en) en/of
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] gebruikt om bij de diefstal(len) om verdachte en/of haar mededader(s) heen te gaan staan en/of laten zorgen voor afscherming en/of afleiding in winkel(s) en/of
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] pinpas(sen) laten rollen en/of stelen en/of afpakken en/of
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] pincodes laten bekijken en/of onthouden van en/of behorend bij die pinpas(sen) en/of
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] middels hun GSM de daglimiet(en) van pinpas(sen) laten ophogen en/of
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] met (een) gestolen pinpas(sen) (een) hoeveelheid geld laten pinnen van een of meerdere rekening(en) en/of
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] binnen de afhankelijkheidsrelatie van ouder en kind op een dwingende en/of indringende en/of sturende wijze verbale en/of non-verbale instructies gegeven gericht op het ontvreemden van goederen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 28 september 2020 tot en met 28 mei 2021 in de provincies Noord-Brabant en Limburg
meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
- een pinpas en geldbedragen van 1150 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro toebehorende aan [benadeelde 10] (zaak 2) en
- een pinpas en een geldbedrag van 1150 euro toebehorende aan [benadeelde 11] (zaak 3) en
- een pinpas en een geldbedrag van 1250 euro toebehorende aan [benadeelde 12] (zaak 4) en
- een pinpas en geldbedragen van 200 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro toebehorende aan [benadeelde 13] (zaak 14) en
- een pinpas en geldbedragen van 2000 euro en 2000 euro en 630 euro toebehorende aan [benadeelde 14] (zaak 16) en
- meerdere pinpassen en geldbedragen van 5000 euro en 1000 euro toebehorende aan [benadeelde 15] en/of [benadeelde 16] (zaak 38) en
- een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en een geldbedrag van 500 euro toebehorende aan [benadeelde 17] (zaak 40) en
- een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en een geldbedrag van 1200 euro toebehorende aan [benadeelde 18] (zaak 43 = incident 46 [benadeelde 7] ) en
- een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en een geldbedrag van in totaal 2404 euro toebehorende aan [benadeelde 19] (zaak 45) en
-
- een pinpas en een geldbedrag van in totaal 2200 euro toebehorende aan [benadeelde 20] (zaak 46) en
- een pinpas en een geldbedrag van 6050 euro toebehorende aan [benadeelde 21] (incident 45 [benadeelde 7] ) en
- een zakje (inhoudende onder andere een pinpas, ID-kaart, diverse pasjes en 1050 euro) en een geldbedrag van 5000 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8] (incident 56 [benadeelde 7] ),
heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en haar mededader(s) telkens die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en een pincode tot welk gebruik zij niet waren gerechtigd, zulks waarbij verdachte en haar mededader(s) meermalen, voorafgaand aan het pinnen middels een gsm de daglimieten van de pinpassen hebben verhoogd en een hoeveelheid geld van de spaarrekening naar de betaalrekening hebben overgeboekt;
3.zij in de periode van 28 september 2020 tot en met 1 juni 2021 in de provincies Noord-Brabant en Limburg,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten, in elk geval,
[verdachte] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en een of meer tot nog toe onbekend gebleven personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen in vereniging plegen van gekwalificeerde vermogensdelicten, onder meer ‘shouldering’ en diefstallen van portemonnees (met inhoud) en pinpassen en diefstallen met valse sleutel, strafbaar gesteld in artikel 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht;
4.zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 28 september 2020 tot en met 1 juni 2021 in de provincies Noord-Brabant en Limburg,
anderen, te weten,
- [betrokkene 2] , geboren op [geboortedag 2] 2004 en
- [betrokkene 3] , geboren op [geboortedag 3] 2006,
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
A.
heeft vervoerd met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] , terwijl die [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en
B.
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het medeplegen van strafbare feiten dan wel enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het medeplegen van strafbare feiten (sub 4°) terwijl die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en
C.
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] (sub 6°), terwijl die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt, immers heeft verdachte telkens
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] vervoerd en overgebracht naar winkels en pinautomaten en
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] gebruikt om bij de diefstallen om verdachte heen te gaan staan en laten zorgen voor afscherming en/of afleiding in winkels en
- die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] met gestolen pinpassen geld laten pinnen van een of meerdere rekeningen en
- die [betrokkene 2] binnen de afhankelijkheidsrelatie van ouder en kind op een dwingende en/of indringende en/of sturende wijze verbale en non-verbale instructies gegeven gericht op het ontvreemden van goederen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Eind 2020 en medio 2021 werd door [benadeelde 7] Nederland aangifte gedaan van diefstal van diverse geldbedragen (of pogingen daartoe) bij 59 klanten, gepleegd in de periode van 12 december 2019 tot en met 21 mei 2021. De geldbedragen zouden telkens zijn verkregen met gestolen bankpassen en afgekeken pincodes via geldopnamen of betalingen in winkels.
Uit onderzoek van de politie bleek dat in zes zaken met een andere aangever, die plaatsvonden van 24 oktober 2020 tot en met 20 maart 2021, dezelfde modus operandi werd toegepast door ogenschijnlijk dezelfde groep verdachten.
Het opsporingsonderzoek leidde tot de verdenking dat [verdachte] , onder meer samen met haar dochters – te weten [betrokkene 1] en de minderjarige [betrokkene 2] en [betrokkene 3] – in wisselende samenstellingen pincodes afkijkt van (veelal) ouderen om daarna de pinpas weg te nemen en hen middels geldopnames grote geldbedragen afhandig te maken. Na het stelen van de pinpas en voorafgaande aan het pinnen zouden de verdachten veelal digitaal geld overboeken van de spaar- naar de betaalrekening van de slachtoffers en de opnamelimiet verhogen. Op 1 juni 2021 is de verdachte aangehouden op verdenking van dit grootschalige
‘shouldering’.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 1 (de gekwalificeerde diefstallen) is in de kern aangevoerd dat het enkele gegeven dat de verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat het zou kunnen dat zij op beelden te zien is en/of aldaar een delict heeft gepleegd, onvoldoende is om als een ondersteunend bewijsmiddel voor de onderhavige feiten te kunnen dienen. Derhalve verzoekt de raadsman het hof om die verklaring van de verdachte dat het zou kunnen zijn dat zij op de beelden van een aantal zaakdossiers te zien is en/of aldaar een delict pleegt niet binnen enige, mogelijke bewijsconstructie te gebruiken. Daarnaast kunnen de processen-verbaal van herkenning volgens de raadsman niet als steunbewijs gelden, omdat zij niet voldoen aan de criteria van de Hoge Raad om als “voldoende betrouwbaar” door te kunnen gaan; ze zijn niet opgemaakt door een verbalisant die de betreffende persoon op het moment van opmaken ooit in het echt heeft gezien, er wordt geen enkel persoonskenmerk genoemd waar de herkenning op gebaseerd is en in veel gevallen is het beeldmateriaal kwalitatief onvoldoende of is een persoon zichtbaar met een mondkapje of andere voorwerpen c.q. kledingstukken.
Ten aanzien van feit 3 (criminele organisatie) is in de kern aangevoerd dat er niet kan worden gesproken van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en één of meerdere directe familieleden, anders dan dat het om familiebanden gaat. Er kan niet worden aangetoond dat zij met elkaar omgingen met als doel het plegen van strafbare feiten; ze gingen immers met elkaar om vanwege de familieband.
Ten slotte is ten aanzien van feit 4 (mensenhandel) aangevoerd dat dochters [betrokkene 2] en [betrokkene 3] beiden hebben verklaard dat zij niet zijn uitgebuit en niet zijn verplicht om strafbare feiten te plegen of hieraan bij te dragen. De enkele omstandigheden dat verbalisanten leden van een gezin, of een enkel lid, herkennen als betrokken bij een strafbaar feit en dat enkele van die betrokkenen minderjarig zijn, leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van mensenhandel. Dat de kinderen werden uitgebuit kan niet objectief vastgesteld worden. Ook de subjectieve invulling van de verbalisanten dat op de beelden te zien zou zijn dat kinderen een zetje krijgen om ergens heen te lopen of dat er een opmerking gemaakt zou worden waarna een kind een onderdeel van een strafbaar feit zou invullen is daarvoor onvoldoende, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de gekwalificeerde diefstallen van zaakdossiers 2, 3, 4, 14, 16, 38, 40, 43, 45, 46 en de incidenten 45 en 56 van de [benadeelde 7] (feit 1), dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van gekwalificeerde diefstallen (feit 3) en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van haar minderjarige dochters [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (feit 4). Omdat het hof zich in grote mate kan verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank, zal het hof deze hieronder tot uitgangspunt nemen en grotendeels letterlijk overnemen en, zo nodig, aanpassen of aanvullen.
Betrouwbaarheid herkenningen
Het hof stelt voorop dat in beginsel behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen op basis van camerabeelden, zeker wanneer deze van doorslaggevend belang zijn voor het bewijs.
Het hof stelt uit eigen waarneming van de betreffende bewegende camerabeelden vast dat deze van voldoende kwaliteit zijn om tot een herkenning van personen te komen.
In het onderhavige strafdossier zijn de processen-verbaal van herkenning voornamelijk opgemaakt door verbalisant [verbalisant] . Hoewel haar herkenningen in sommige zaken worden ondersteund door herkenningen door andere verbalisanten, zijn er ook zaken waarbij dat niet het geval is.
Het hof stelt vast dat [verbalisant] op ambtseed heeft verklaard hoe zij te werk is gegaan. Naar aanleiding van eerdere aangiften is haar onderzoek gestart met het willekeurig bekijken van beelden. Later spitste het onderzoek zich toe op de verdachte en haar medeverdachten. In haar onderzoek heeft zij ook een ontmoeting gehad met [medeverdachte 1] bij hem thuis waardoor zij ook hem vaak onmiddellijk herkende op beelden en foto’s. [verbalisant] heeft [verdachte] niet eerder ontmoet dan bij haar aanhouding voor de onderhavige zaken. Het hof constateert evenwel dat verbalisant [verbalisant] uiterst voorzichtig is geweest bij de herkenning van [verdachte] . Zij spreekt vaak van (grote) gelijkenissen en komt niet direct tot een onmiddellijke herkenning. Daar waar [verbalisant] , na aanhouding van de verdachten, overtuigd was van de gelijkenissen heeft verbalisant [verbalisant] alsnog een bevestigend proces-verbaal opgemaakt. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft verbalisant [verbalisant] in haar processen-verbaal van herkenningen eerst benoemd als verdachten A en B, waarna zij de namen heeft bevestigd zodra zij zeker was van hun identiteit.
In hoger beroep is onder meer verbalisant [verbalisant] als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris over de gehanteerde werkwijze bij het uitkijken van de camerabeelden en de totstandkoming van processen-verbaal van herkenning. Zij heeft bij die gelegenheid verklaard dat zij de camerabeelden herhaaldelijk heeft bekeken en in haar processen-verbaal enkel heeft opgeschreven wat zij daarop zag. Als zij in haar proces-verbaal opschrijft dat zij iemand herkent dan is dat zo.
Het hof acht de bovenstaande gang van zaken rond de herkenningen van verbalisant [verbalisant] professioneel en getuigen van zorgvuldigheid, zonder dat sprake lijkt te zijn geweest van tunnelvisie. Het hof overweegt dat uiterlijke kenmerken ruimer zijn dan alleen fysieke kenmerken en dat deze ook kunnen bestaan uit houding, motoriek en kleding van een persoon. Het hof acht de herkenningen uit het strafdossier aldus betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Daar komt bij dat voor de herkenningen steun is te vinden in onder meer gebruikte telefoons die aan de verdachten kunnen worden gelinkt en in de verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting in hoger beroep dat het kan zijn dat zij wel eens een pincode heeft afgekeken en een pinpas heeft gestolen. Het ongemotiveerde verzoek van de verdediging om deze verklaring niet te gebruiken voor het bewijs zal het hof passeren.
Het hof constateert dat verbalisanten in beschrijvingen van hun waarnemingen met betrekking tot de camerabeelden soms ook conclusies trekken. Voor zover die relevant zijn voor de bewezenverklaring – zoals de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn eigen handelen in zaakdossier 3 de wegnemingshandelingen van de verdachte in de winkel afschermt – neemt het hof aan de hand van zijn eigen waarnemingen van de bewegende beelden deze conclusies over en maakt die tot de zijne.
Modus operandi
Aan de hand van de bewijsmiddelen in de afzonderlijke zaakdossiers stelt het hof vast dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de gekwalificeerde diefstallen op essentiële punten overeenkomsten vertoont. De verdachten maken gebruik van een specifieke en kenmerkende handelwijze.
De onderhavige zaken vonden plaats eind 2020 en in het eerste halfjaar van 2021 in veelal verschillende plaatsen in Limburg en Zuidoost-Brabant. De verdachten opereerden vaak in supermarkten en rondom geldautomaten waar zij bewust positie innamen rondom de pinhandeling van het slachtoffer. Kenmerkend voor het specifieke patroon in de winkels is dat één van hen achter het slachtoffer in de rij voor de kassa ging staan terwijl een ander over de schouder van het slachtoffer de pincode afkeek tijdens het pinnen. Degene in de rij leidde vaak de kassa-medewerker af door iets te vragen en een verwaarloosbaar artikel contant af te rekenen of er werd in het geheel niets gekocht waardoor de verdachte gelegenheid werd geboden een gunstige positie te kiezen om de pincode af te kijken. Het slachtoffer werd daarna in of buiten de winkel gevolgd en afgeleid, bijvoorbeeld door zogenaamd om hulp te vragen, waarna de andere verdachte de pinpas ontvreemdde. Met behulp van een mobiele telefoon werd vervolgens toegang verkregen tot de bankrekening van het slachtoffer en snel geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer en de dagelijkse opnamelimiet verhoogd. Kort daarop werd gepind, vaak door of in het bijzijn van één van de verdachten die ook aanwezig was bij het afkijken van de pincode. Kennelijk om herkenning te voorkomen of te bemoeilijken werd tussen het stelen van de pinpas en het pinnen vaker door de verdachten van kleding gewisseld. Om dezelfde redenen werd regelmatig een hoofddeksel of sjaal op het hoofd gedragen en/of werd het gezicht gedeeltelijk bedekt. De verdachten lijken daarbij dankbaar gebruik te hebben gemaakt van het gegeven dat het coronatijd was en dat het dragen van mondkapjes dus niet ongebruikelijk was.
Volgens het hof is sprake van een typerende modus operandi die kan worden gebruikt als schakelbewijs om het bewijs per zaak te versterken. Voor zover geen direct bewijsmiddel aanwezig is voor één van de onderdelen van een bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal, voorziet het schakelbewijs in steunbewijs. Het hof heeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat onderdelen van de diefstal door anderen dan de verdachten c.q. niet in samenwerkingsverband zijn gepleegd.
In het verlengde daarvan overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen duidelijk naar voren komt dat telkens sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De diefstallen werden zorgvuldig samen uitgevoerd waarbij ieder van hen een eigen, essentiële, rol had en wist wat van hem of haar verwacht werd. In dit verband is van belang dat de handelingen naar het oordeel van het hof niet los van elkaar worden gezien. Zij waren er immers telkens overduidelijk op gericht om eerst een pinpas en pincode van een slachtoffer op leeftijd afhandig te maken zodat daarmee vervolgens kort daarna – en nog voordat die diefstal door het slachtoffer zou worden ontdekt en maatregelen konden worden getroffen om opnames van de bankrekening te blokkeren – grote geldbedragen konden worden opgenomen van de bankrekening van het slachtoffer. Het kan niet anders dan dat de verdachte dit wist en dat haar opzet dan ook telkens hierop was gericht. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde tezamen en in vereniging plegen telkens bewezen.
Gelet op de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, de daaruit voortvloeiende gelijksoortige modus operandi en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep inhoudende dat zij wel eens een pincode heeft afgekeken en een pinpas heeft gestolen is het hof van oordeel dat de verdachte in vereniging de diefstallen van zaakdossiers 2, 3, 4, 14, 16, 38, 40, 43, 45, 46 en de incidenten 45 en 56 van de [benadeelde 7] heeft gepleegd.
Zaakdossier 2: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [benadeelde 10]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat in een winkelcentrum te Beek de pinpas van het slachtoffer is weggenomen door [verdachte] en haar dochter [betrokkene 2] . Minder dan een kwartier na de diefstal is door middel van internetbankieren gepoogd in te loggen op de bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarmee vier keer eerder, laatstelijk op 24 september 2020, is ingelogd op de bankrekening van [verdachte] . Nog geen tien minuten na het inloggen is een bedrag van € 1.150,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Geleen, gelegen op korte afstand van Beek. Vervolgens is twintig minuten later een bedrag van € 1.200,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Kerkrade.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Zaakdossier 3: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [benadeelde 11]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] en [medeverdachte 1] aanwezig waren in de supermarkt in Tegelen ten tijde van een pintransactie van slachtoffer [benadeelde 11] , geboren in 1934. Vervolgens zijn zij gezien nabij het slachtoffer in de groentewinkel waar het slachtoffer daarna naartoe is gegaan. Naar het oordeel van het hof is uit de bewijsmiddelen komen vast te staan dat [verdachte] in die winkel de portemonnee van het slachtoffer wegneemt terwijl [medeverdachte 1] die diefstal afschermt. Hun dochter [betrokkene 2] spreekt daarna het slachtoffer aan zodat [verdachte] de portemonnee ongezien in de rollator van het slachtoffer kan terugleggen. Nog geen tien minuten na de pintransactie van het slachtoffer in de supermarkt is gepoogd middels internetbankieren in te loggen op de bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarmee vier keer eerder, laatstelijk op 24 september 2020, is ingelogd op de bankrekening van [verdachte] . Tien minuten daarna is een bedrag van € 1.150,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Venlo, gelegen op een kwartier rijafstand van Tegelen.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Zaakdossier 4: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [benadeelde 12]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] achter het slachtoffer stond terwijl hij een pintransactie uitvoerde in een parkeergarage in Roermond. Vervolgens heeft haar dochter [betrokkene 2] het slachtoffer aangesproken met een zogenaamde hulpvraag waarbij [verdachte] ondertussen de pinpas van het slachtoffer wegnam. Vijf minuten daarna is middels internetbankieren ingelogd op de bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarmee vier keer eerder, laatstelijk op 24 september 2020, is ingelogd op de bankrekening van [verdachte] en is geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer alsmede de geldopnamelimiet verhoogd. Vervolgens is in diezelfde minuut door [betrokkene 2] een bedrag van € 1.250,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Roermond, gelegen op nog geen drie minuten loopafstand van de parkeergarage.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Zaakdossier 14: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [benadeelde 13]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [betrokkene 2] de kassière van het [bedrijf 1] te Kerkrade met een hulpvraag aansprak op het moment dat het slachtoffer de pintransactie uitvoerde. Kort daarvoor is [verdachte] achter het slachtoffer gaan staan met goed zicht op de pinautomaat. Twintig minuten later is een bedrag van € 200,00 wederrechtelijk opgenomen door [betrokkene 2] bij een geldautomaat in Kerkrade met de pinpas van het slachtoffer. Vervolgens is 40 minuten daarna door middel van internetbankieren ingelogd op de bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarmee een dag eerder is ingelogd op de bankrekening van [betrokkene 2] . Een klein halfuur later is achtereenvolgens zesmaal een bedrag van € 300,00 opgenomen bij een casino in Kerkrade.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Zaakdossier 16: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [benadeelde 14]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] en [betrokkene 2] aanwezig waren ten tijde van de pintransactie van het slachtoffer bij de [bedrijf 3] te Veldhoven. [verdachte] had goed zicht op de pinautomaat en bewoog met het slachtoffer mee tijdens het pinnen. Vervolgens volgen beide vrouwen het slachtoffer naar een andere winkel alwaar het slachtoffer is aangesproken met een zogenaamde hulpvraag. Kort daarop mist het slachtoffer haar pinpas. Een kwartier na het afkijken van de pincode is door middel van internetbankieren ingelogd op de bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarmee een dag eerder is ingelogd op de bankrekening van [verdachte] en is geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer alsmede de geldopnamelimiet verhoogd. Nog geen tien minuten later zijn drie bedragen van in totaal € 4.630,00 door [betrokkene 2] wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Veldhoven met de pinpas van het slachtoffer.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Zaakdossier 38: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld [benadeelde 15] e/o [benadeelde 16]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] aanwezig was in de [benadeelde 7] te Gulpen tijdens een geldopname door de slachtoffers. [verdachte] gaat achter het vrouwelijke slachtoffer staan tijdens het pinnen en houdt haar blik voortdurend op de pinautomaat. Daarna staat [verdachte] achter het mannelijke slachtoffer tijdens het pinnen waarbij ze opnieuw aandachtig naar de pinautomaat kijkt. Vervolgens spreekt [betrokkene 3] , de dochter van [verdachte] , de slachtoffers buiten aan met een zogenaamde hulpvraag. Kort daarop bleken de pinpassen van de slachtoffers verdwenen. Nog geen kwartier na de geldopname van de slachtoffers is door middel van internetbankieren ingelogd op de bankrekening van de slachtoffers met een mobiele telefoon waarmee bijna drie weken eerder via een IP-adres dat geregistreerd staat op het woonadres van [verdachte] en haar gezin was geprobeerd in te loggen op een website van de [benadeelde 7] . Bij de inlogsessie op 23 maart 2021 wordt de geldopnamelimiet van de bankrekeningen van de slachtoffers verhoogd. Vijf minuten later is door [betrokkene 3] een bedrag van € 5.000,00 wederrechtelijk opgenomen met de pinpas van het vrouwelijke slachtoffer bij een geldautomaat in een drogist te Gulpen. Twee minuten later wordt bij dezelfde geldautomaat door [betrokkene 3] een bedrag van € 1.000,00 opgenomen met de pinpas van het mannelijke slachtoffer.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Zaakdossier 40: gekwalificeerde diefstal portemonnee, pinpas en geld van [benadeelde 17]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de auto van [medeverdachte 1] in de richting van Eindhoven reed, ongeveer 45 minuten voorafgaand aan de pintransactie van het slachtoffer in de [bedrijf 2] te Eindhoven. Vervolgens staat dochter [betrokkene 1] in diezelfde [bedrijf 2] achter het slachtoffer in de rij voor de kassa, terwijl [verdachte] vanaf de andere kant met het slachtoffer schuin meekijkt tijdens het intoetsen van haar pincode. Twintig minuten na de pintransactie in de [bedrijf 2] is door [betrokkene 1] een bedrag van € 500,00 wederrechtelijk opgenomen met de pinpas van het slachtoffer bij een geldautomaat in Eindhoven. Daarna is nog, via de digitale weg, geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer. Een kleine twee uur later rijdt de auto van [medeverdachte 1] vanaf Eindhoven in de richting van Limburg. Bij een controle blijken [medeverdachte 1] , [verdachte] en [betrokkene 1] de inzittenden te zijn waarbij [verdachte] en [betrokkene 1] dezelfde kleding dragen als tijdens het afkijken van de pincode en het wederrechtelijk pinnen.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Zaakdossier 43 (incident 46 [benadeelde 7] ): gekwalificeerde diefstal portemonnee, pinpas en geld van [benadeelde 18]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat het slachtoffer een geldopname heeft gedaan bij een geldautomaat te Heythuysen. Kort daarop loopt het slachtoffer een winkel in alwaar ze met een hulpvraag wordt aangesproken door een jonge vrouw die samen was met een wat oudere vrouw. Bij de kassa blijkt de portemonnee van het slachtoffer verdwenen. Twintig minuten na de geldopname door het slachtoffer bij de geldautomaat worden [verdachte] en haar dochter [betrokkene 3] rennend gezien in dezelfde straat. Twee minuten daarna wordt bij dezelfde geldautomaat door [betrokkene 3] een bedrag van € 1.200,00 wederrechtelijk opgenomen met de pinpas van het slachtoffer. In de tussentijd is met een mobiele telefoon middels internetbankieren ingelogd op de bankrekening van het slachtoffer en geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening alsmede de geldopnamelimiet verhoogd. De bewuste mobiele telefoon is minder dan twee maanden later aangetroffen op het woonadres van [verdachte] en haar gezin.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Zaakdossier 45: gekwalificeerde diefstal portemonnee, pas en geld van [benadeelde 19]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] en [betrokkene 1] aanwezig waren ten tijde van de pintransactie van het slachtoffer in de [bedrijf 4] te Gennep. Terwijl [betrokkene 1] probeert af te schermen, bukt [verdachte] bij de zelfscankassa om goed zicht te hebben op het intoetsen van de pincode door het slachtoffer. Vervolgens volgen beide vrouwen het slachtoffer naar buiten, duwt [betrokkene 1] tegen de linkerzijde van het slachtoffer aan waarna [verdachte] dicht op de rechterzijde van het slachtoffer staat. Een dag later ontdekte het slachtoffer dat haar portemonnee weg was. Twintig minuten na het bezoek aan de [bedrijf 4] is een bedrag van € 26,20 betaald aan de NS met de creditcard van het slachtoffer. Een kwartier daarna is een bedrag van € 750,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Gennep. De volgende dag is met de creditcard een totaalbedrag van € 1.618,80 wederrechtelijk uitgegeven.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Incident 45 [benadeelde 7] : gekwalificeerde diefstal pinpas en geld [benadeelde 21]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat twee vrouwen aanwezig waren ten tijde van de pintransactie van het slachtoffer in de [bedrijf 4] te Venray. Eenmaal thuis bleek de pinpas van het slachtoffer verdwenen. Vijfentwintig minuten na het bezoek aan de [bedrijf 4] zijn door [verdachte] en een onbekend gebleven vrouw vier bedragen wederrechtelijk opgenomen van in totaal € 6.050,00 bij een geldautomaat in Noord-Limburg met de pinpas van het slachtoffer. Ook is die dag met een mobiele telefoon door middel van internetbankieren ingelogd op de bankrekening van het slachtoffer. De bewuste mobiele telefoon is minder dan twee maanden later aangetroffen op het woonadres van [verdachte] en haar gezin.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Zaakdossier 46: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [benadeelde 20]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] en een andere vrouw aanwezig waren ten tijde van een pintransactie van slachtoffer [benadeelde 20] , geboren in 1943, in de [bedrijf 2] te Kerkrade. Terwijl het slachtoffer pint hebben beide vrouwen zicht op de pinautomaat en staat [verdachte] naast de bewuste kassa. Eenmaal buiten werd het slachtoffer aangesproken door twee vrouwen met een hulpvraag. De vrouwen stonden afwisselend voor en achter het slachtoffer. Daarna ontdekte het slachtoffer dat haar pinpas was verdwenen. Twintig minuten na het bezoek aan de [bedrijf 2] is tweemaal een bedrag van € 500,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Kerkrade met de pinpas van het slachtoffer. Een kwartier later werd door [medeverdachte 1] viermaal een bedrag van € 300,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in een casino te Kerkrade.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Incident 56 [benadeelde 7] : gekwalificeerde diefstal zakje, pinpas en geld van [benadeelde 8]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] en een onbekende vrouw aanwezig waren in de [bedrijf 5] te Maastricht tijdens de geldopname door het slachtoffer. De onbekende vrouw gaat tijdens het pinnen aan de linkerzijde achter het slachtoffer staan en [verdachte] aan de rechterzijde. De vrouwen bewegen mee met het zicht op de pinautomaat. Vervolgens ontdekt het slachtoffer in de volgende winkel dat haar boterhamzakje met daarin onder andere haar pinpas is verdwenen. Tien minuten na de geldopname van het slachtoffer is met een mobiele telefoon door middel van internetbankieren ingelogd op haar bankrekening en is geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening alsmede de geldopnamelimiet verhoogd. Zeven minuten daarna werd door [betrokkene 3] in drie keer een totaalbedrag van € 5.000,00 opgenomen bij dezelfde geldautomaat in de [bedrijf 5] te Maastricht.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht het hof bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstallen.
Criminele organisatie
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen heeft ondersteund, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen de organisatie bestaande oogmerk. Het moet gaan om een samenwerkingsverband tussen de verdachte en ten minste één andere persoon met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Aan de hand van de bewijsmiddelen met betrekking tot de afzonderlijke zaakdossiers en aanvullende bewijsmiddelen gericht op de criminele organisatie stelt het hof vast dat sprake was van een samenwerkingsverband dat zich ten minste van 28 september 2020 tot en met 1 juni 2021 bezighield met het stelen van geld met behulp van gestolen pinpassen en afgekeken pincodes. De gestructureerde samenwerking blijkt uit de afzonderlijke zaken die in groepsverband werden uitgevoerd en waarbij telkens een duidelijke rolverdeling zichtbaar is.
[verdachte] ging telkens op pad met één van haar kinderen – [betrokkene 1] , [betrokkene 2] of [betrokkene 3] – waarbij [verdachte] voornamelijk als taak had het afkijken van de pincodes terwijl de kinderen zorgden voor afscherming en afleiding. De deelnemers waren zodanig op elkaar ingespeeld dat de samenwerking vloeiend verliep; na enkel oogcontact of een wenk naderde het betreffende kind het slachtoffer vanuit de winkelzijde en [verdachte] vanuit de kassazijde waarna de pincode werd afgekeken. Het slachtoffer werd hierna gevolgd en bestolen van zijn of haar pinpas, terwijl één van de verdachten voor afleiding zorgde. Bij het pinnen met de gestolen pinpas – vaak op korte (rij)afstand van de diefstal – werd vaak het kind ingezet. Het hof merkt op dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] destijds de leeftijd hadden van zestien respectievelijk veertien jaar en derhalve niet over een autorijbewijs beschikten. Zij moeten derhalve vervoerd zijn naar de verschillende dorpen en steden in Limburg en Noord-Brabant waar de feiten plaatsvonden. Het hof is van oordeel dat ieders aandeel een zekere duur en intensiteit had in de gestructureerde samenwerking, waarbij, zoals hiervoor reeds is overwogen, moet worden verondersteld dat [verdachte] wist van het uiteindelijke doel: het stelen van pinpassen en het vervolgens met behulp van die gestolen pinpassen stelen van geld.
Dat de samenwerking tussen de leden naast gestructureerd ook duurzaam was leidt het hof af uit de omstandigheden dat zij acht maanden met elkaar samenwerkten, weliswaar in wisselende samenstellingen, en steeds dezelfde typen misdrijven pleegden met bovenal steeds een gelijksoortige modus operandi. Hoewel het hof zich ervan bewust is dat een zekere duurzaamheid reeds gegeven is bij een familieband, is zij van oordeel dat deze familie daarnaast met hun gezamenlijk handelen een crimineel oogmerk had, hetgeen maakt dat sprake was van een criminele organisatie. Er was immers geen sprake van gelegenheidsdiefstallen, maar van gerichte en geplande acties.
Tegen de achtergrond van het voorgaande in onderling verband en samenhang met de overige inhoud van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van gekwalificeerde vermogensdelicten gericht samenwerkingsverband bestaande uit [verdachte] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en – voor de politie – onbekend gebleven personen. De verdachte heeft een aandeel gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Daarom is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.
Mensenhandel
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [verdachte] haar minderjarige dochters [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft doen vervoeren met het oogmerk hen te verplichten tot het medeplegen van gekwalificeerde diefstallen (A). Daarnaast heeft zij [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bewogen om zich beschikbaar te stellen die diefstallen mede te plegen (B) en heeft zij voordeel getrokken uit de diefstallen die [betrokkene 2] en [betrokkene 3] daadwerkelijk hebben medegepleegd (C). Hoewel niet vereist voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder A en C, zijn alle strafbare gedragingen van [verdachte] in dit kader verricht door misbruik te maken van haar overwicht als ouder en/of van de kwetsbare positie van de minderjarige meisjes. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het strafdossier kan worden afgeleid dat de destijds zestienjarige [betrokkene 2] en veertienjarige [betrokkene 3] , samen met hun moeder, betrokken zijn geweest bij in ieder geval acht gekwalificeerde diefstallen over een periode van acht maanden. In de pleegperiode woonden beide, leerplichtige, kinderen bij hun ouders thuis. Dat houdt in dat zij nagenoeg volledig afhankelijk waren van hun ouders voor wat betreft geld, zorg en onderdak. Het hof concludeert dan ook dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] weinig keuzevrijheid hadden in het opvolgen van wat hen door hun moeder gezegd werd. Dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben verklaard nooit door hun moeder ergens toe te zijn gedwongen, doet volgens het hof niet af aan de feitelijke situatie. [verdachte] had alleen al uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op haar dochters, die door hun minderjarige leeftijd en positie in het gezin als kwetsbaar moeten worden gezien. Dat [verdachte] zich als ouder hiervan bewust was en derhalve ten minste voorwaardelijk opzet had op het misbruiken van die omstandigheden beschouwt het hof als een gegeven.
Uit het strafdossier kan worden afgeleid dat [verdachte] willens en wetens (één van) haar minderjarige dochters meenam op dievenpad waarbij zij (één van) haar dochters vervoerde naar winkels en pinautomaten in verschillende dorpen en steden en waarbij [verdachte] haar dochter [betrokkene 2] voorzag van instructies bij het afkijken van de pincode en het wegnemen van de pinpas. Immers beschikten beide meisjes niet over een autorijbewijs om in die dorpen en steden te komen en is op de camerabeelden te zien dat [verdachte] [betrokkene 2] meermalen naar een slachtoffer duwde, kennelijk om te zorgen voor afleiding. Daarbij is gebleken dat [betrokkene 2] ten tijde van twee diefstallen ziek was gemeld op school.
Nu vaststaat dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werden beperkt in hun reële eigen keuzes om deel te nemen aan de georganiseerde diefstallen van hun moeder, kan worden aangenomen dat zij daartoe door hun moeder (beoogd) werden uitgebuit. Het lijdt volgens het hof geen twijfel dat [verdachte] ook geldelijk heeft geprofiteerd van die uitbuiting.
Daarmee acht het hof bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd

en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Het onder feit 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 2°, 4° en 6° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De vordering van de advocaat generaal
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden met aftrek van het voorarrest gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het hof verzocht aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met een of meerdere andere(n) schuldig gemaakt aan twaalf gevallen van gekwalificeerde diefstallen. Samen met haar dochters heeft zij maandenlang deel uitgemaakt van een criminele organisatie die deze diefstallen tot doel had. Tevens heeft zij daarbij haar twee minderjarige dochters uitgebuit voor haar eigen financieel gewin. De verdachte heeft met haar dochters – en tweemaal ook met haar man [medeverdachte 1] – op slinkse wijze geldbedragen afhandig gemaakt van slachtoffers op gevorderde leeftijd door over hun schouder de pincode af te kijken, de pinpas te stelen en vervolgens met die pinpas geld op te nemen. De verdachte gebruikte haar (minderjarige) dochters om de diefstallen af te schermen en te vergemakkelijken. Ook werden de dochters gebruikt om met gestolen pinpassen geld op te nemen. Het handelen van de verdachten was erop gericht om zo min mogelijk op te vallen, zodat er voldoende tijd en gelegenheid was om in korte tijd met de gestolen bankpassen zoveel mogelijk geld op te nemen. Om de buit zo groot mogelijk te maken werd in sommige gevallen ingelogd op de bankrekening van het slachtoffer waarna opnamelimieten werden verhoogd en geld werd overgeboekt van spaarrekeningen naar de betaalrekeningen van slachtoffers.
Met haar handelen heeft de verdachte bij deze (hoog)bejaarde slachtoffers gezorgd voor gevoelens van onveiligheid en hun vertrouwen in hun zelfstandigheid aangetast. Tevens heeft zij een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers. De verdachte heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen en kennelijk enkel oog gehad voor eigen financieel gewin, hetgeen het hof haar aanrekent. Daarnaast heeft de verdachte door het uitbuiten van haar twee minderjarige dochters hun in de geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid aangetast. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Enigszins in het voordeel van de verdachte pleit dat zij ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst enige verantwoordelijkheid voor haar handelen lijkt te nemen, door in algemene zin te verklaren dat het zou kunnen dat zij een delict als waarvan in deze zaak telkens sprake is heeft gepleegd en dat zij daarvan spijt heeft.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 april 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit volgt dat zij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten eerder onherroepelijk voor strafbare feiten was veroordeeld, waaronder meermalen voor vermogensdelicten. De verdachte liep – zoals het hof hierna zal overwegen – tevens in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit heeft de verdachte niet weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het hof acht strafverzwarende omstandigheden aanwezig in de aard van de feiten – waaronder de oudere leeftijd en kwetsbaarheid van de slachtoffers, de geraffineerdheid van de opvolgende handelingen, de hoogte van de weggenomen geldbedragen en de omstandigheid dat zij in hoger beroep nog steeds geen volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daden alsmede het feit dat zij voorafgaand aan het bewezenverklaarde veelvuldig onherroepelijk ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld en de bewezenverklaarde strafbare feiten in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gepleegd – waardoor het hof van dit uitgangspunt ten nadele van de verdachte zal afwijken en per zaakdossier vier maanden gevangenisstraf tot uitgangspunt zal nemen. Het hof heeft daarbij al rekening gehouden met de enigszins gewijzigde proceshouding van de verdachte in hoger beroep.
Het hof heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsadvies betreffende de verdachte d.d. 17 januari 2023. Uit dit rapport volgt dat er een patroon zichtbaar is van vermogensdelicten. De verdachte ervaart geen problemen op de diverse leefgebieden, met uitzondering van haar psychische problemen. De reclassering ziet vooral op het gebied van houding, sociaal netwerk, partnerrelatie en familierelatie en het patroon van vermogensdelicten risico’s voor nieuw delictgedrag. Het recidiverisico wordt dan ook hoog ingeschat. De reclassering adviseert de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat zij psychische klachten heeft ontwikkeld, waaronder een posttraumatische stressstoornis, ten gevolge van haar detentieperiode. Voor deze psychische klachten heeft zij professionele hulp gezocht. Daarnaast heeft zij een groot gezin met kinderen en kleinkinderen, waarvan velen nog thuiswonend zijn. In de weekenden werkt zij met een aantal gezinsleden in een eigen foodtruck.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, maakt dat niet anders.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. In gevallen waarin de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeerde, moet de zaak telkens binnen zestien maanden worden afgedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 1 juni 2021 in verzekering is gesteld en dat zij vervolgens gedurende de behandeling in eerste aanleg 310 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft vervolgens op 14 maart 2023 vonnis gewezen. Aldus is niet binnen zestien maanden na aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM vonnis gewezen en is die termijn in eerste aanleg met ruim vijf maanden overschreden. Voorts stelt het hof vast dat namens de verdachte op 23 maart 2023 hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof heden op 7 augustus 2025 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim vier maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijdingen van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Wat betreft de daaraan te verbinden gevolgen, zal het hof de vastgestelde overschrijdingen van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de passend en geboden geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal verminderen met in totaal vijf maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
Het bevel tot voorlopige hechtenis
De verdachte is op 1 juni 2021 in verzekering gesteld waarna voorlopige hechtenis is gevolgd. De voorlopige hechtenis is bij bevel van de rechtbank Limburg van 5 april 2022 met ingang van 6 april 2022 geschorst tot aan de dag waarop de inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden. Bij bevel van de rechtbank Limburg van 31 januari 2023 is de voorlopige hechtenis vervolgens opnieuw geschorst tot aan de dag van de uitspraak in de zaak. Daarna is bij bevel van de rechtbank Limburg van 14 maart 2023 de voorlopige hechtenis opnieuw geschorst tot aan de dag waarop de veroordeling van de verdachte onherroepelijk wordt.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht bij arrest de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
De raadsman heeft ten aanzien van de voorlopige hechtenis bepleit de schorsing te laten voortduren tot het moment waarop het arrest van het hof onherroepelijk wordt.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof, in het bijzonder ook gelet op het tijdsverloop in de zaak en de omstandigheid dat de verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de daaraan gestelde voorwaarden heeft gehouden, geen reden om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis thans op te heffen. De daartoe strekkende vordering van de advocaat-generaal zal daarom worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gestelde schade zou zijn geleden door de gekwalificeerde diefstallen van een pinpas en geldbedragen (zaakdossier 5).
De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt dat de verdachte door de rechtbank is vrijgesproken van de onder feit 1 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstallen van zaakdossier 5. Het hof heeft de verdachte onder meer niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep voor zover dat tegen de deze beschermde vrijspraak is gericht.
Nu aan de verdachte ter zake van het handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering niet worden ontvangen. Het hof zal dan ook de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande zal het hof de benadeelde partij [benadeelde 1] veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.135,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 1.050,00 aan gestolen contant geld;
€ 70,95 voor een gestolen identiteitskaart;
€ 15,00 voor gestolen pasfoto’s.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] toegewezen voor het bedrag van € 1.085,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft daarbij de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde 8] , tot de datum van de uitspraak begroot op nihil.
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat in hoger beroep de vordering voor zover toegewezen – te weten tot een bedrag van € 1.085,95 aan materiële schade – aan de orde is.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 8] als gevolg van de onder feit 1 bewezenverklaarde diefstal (incident 56 [benadeelde 7] ) materiële schade heeft geleden. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Genoegzaam is komen vast te staan dat de gestelde materiële schade door de bewezenverklaarde diefstallen door de verdachte is ontstaan. Het hof zal de vordering derhalve toewijzen voor het bedrag van € 1.085,95. De verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade zijn naast de verdachte ook haar mededader(s) gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn/haar betalingsverplichting.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021, zijnde de datum van de door de verdachte gepleegde diefstal.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 7] (hierna: [benadeelde 7] ) heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 131.840,05 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 120.980,05 aan schadeloosstellingen van 46 klanten;
€ 6.060,00 aan onderzoekskosten in 53 dossiers;
€ 3.840,00 aan kosten voor het opstellen van aangiften;
€ 960,00 aan kosten voor het opstellen van de voeging in het strafproces.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 30.710,00 aan materiële schade – waarvan € 1.270,00 hoofdelijk is toegewezen – en te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [benadeelde 7] is in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde 7] , tot de datum van de uitspraak begroot op nihil.
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade. Volgens de verdediging moet immers aangenomen worden dat sprake is van subrogatie. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, waaruit kan worden opgemaakt dat de wetgever diegenen die krachtens cessie of subrogatie in de rechten van het slachtoffer treden niet als voegingsgerechtigden heeft willen aanmerken, is de conclusie van de raadsman dat in een dergelijk geval geen sprake is van rechtstreekse schade.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 7] als gevolg van de onder feit 1 bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstallen materiële schade heeft geleden.
Het hof overweegt daartoe dat wanneer een diefstal heeft plaatsgevonden met inbreuk op de bancaire integriteit van een bank, deze bank daardoor rechtstreekse schade heeft geleden. De desbetreffende bank kan zich in dat geval voegen als benadeelde partij in de strafzaak tegen de verdachte van die diefstal. Het hof verwijst in dit verband naar de conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad van 4 oktober 2016, ECLI:NL:PHR:2016:1160 (waarna de Hoge Raad in zijn arrest van 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2659 toepassing geeft aan artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie). Het hof zal de [benadeelde 7] daarom ontvankelijk achten in de vordering.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de [benadeelde 7] alleen toewijsbaar voor zover die betrekking heeft op de bewezenverklaarde zaken onder feit 1, te weten:
  • zaak 2: € 2.350,00
  • zaak 3: € 1.150,00
  • zaak 4: € 1.250,00
  • zaak 14: € 2.000,00
  • zaak 16: € 4.630,00
  • zaak 38: € 6.000,00
  • zaak 43: € 1.200,00
  • incident 45 [benadeelde 7] : € 6.050,00
  • incident 56 [benadeelde 7] : € 5.000,00
Het hof zal derhalve een bedrag van € 29.630,00 aan schadeloosstelling van klanten (post i.) toewijzen. De benadeelde partij zal voor de overige zaken die aan post i. ten grondslag zijn gelegd niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Over de onderzoekskosten onder post ii. heeft de [benadeelde 7] uiteengezet dat aan elk dossier waarin een schadeloosstelling is uitgekeerd één uur à € 120,00 aan onderzoek is besteed. Het hof zal dan ook negenmaal dat bedrag toewijzen, wat neerkomt op € 1.080,00. De benadeelde partij zal ten aanzien van de overige onderzoekskosten niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Het hof zal ten slotte de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de opgevoerde kosten onder de posten iii. en iv. niet-ontvankelijk verklaren. Deze posten zijn berekend op basis van alle aangiften in dit onderzoek. Nagaan welk deel daarvan betrekking heeft op de bewezenverklaarde feiten levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafproces op, zodat de vordering ten aanzien van dit gedeelte niet-ontvankelijk is.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van (€ 29.630,00 + € 1.080,00 =) € 30.710,00 aan materiële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De benadeelde partij kan voor het bedrag van € 96.330,05 aan kosten voor schadeloosstelling (gedeelte van post i.) en onderzoekskosten (gedeelte van post ii.) niet worden ontvangen in de vordering. De vordering zelf is niet-ontvankelijk voor een bedrag van € 4.800,00 aan kosten voor het opstellen van aangiften (post iii.) en het opstellen van de voeging voor het strafproces (post iv.) nu de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade zijn naast de verdachte ook haar mededader(s) gehouden, te weten tot het bedrag dat in de zaak van deze mededader(s) als schadevergoeding is toegewezen. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor dit gedeelte van de schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn/haar betalingsverplichting.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021. De [benadeelde 7] heeft de vergoedingen aan de aangevers van de hiervoor opgenomen zaakdossiers/incidenten op verschillende data tussen 7 oktober 2020 en 1 juni 2021 uitbetaald. Het hof zal bij wijze van middeling voor de ingangsdatum van de wettelijke rente uitgaan van 1 februari 2021.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [benadeelde 8] en [benadeelde 7] is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 1.085,95 en € 30.710,00. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte telkens hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 c.q. 1 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat telkens gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
Bij verschillende uitspraken is de verdachte (hierna in dit verband: de veroordeelde) onherroepelijk veroordeeld tot gevangenisstraffen van in totaal 24 maanden. Deze veroordelingen zijn aansluitend ten uitvoer gelegd.
De veroordeelde is op 8 mei 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De periode waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend, behelst 237 dagen. In het ‘Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling’ van 26 mei 2020 is onder meer de algemene voorwaarde geformuleerd dat de veroordeelde geen strafbare feiten zal plegen, waaraan de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 365 dagen diende te houden.
Op grond van artikel 6:2:13a van het Wetboek van Strafvordering kan de voorwaardelijkheide invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Onder v.i. zaaknummer 99-000474-48 heeft het Openbaar Ministerie gevorderd dat een
last tot herroeping van de volledige voorwaardelijke invrijheidsstelling zal worden gegeven voor de periode van 237 dagen. Deze vordering is door de rechtbank geheel toegewezen en is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen en subsidiair is bepleit de straf om te zetten in een werkstraf, dan wel de proeftijd te verlengen.
Het hof stelt vast dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, feit 3 en feit 4 bewezenverklaarde strafbare feiten, gepleegd in de periode van 28 september 2020 tot en met 1 juni 2021. Daarmee heeft zij zich niet gehouden aan de algemene voorwaarde geen strafbare feiten te plegen gedurende de proeftijd van 365 dagen, ingaande op 8 mei 2020. De vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve toewijsbaar.
Het hof acht – mede gelet op de hoeveelheid aan bewezenverklaarde feiten – een herroeping van de volledige voorwaardelijke invrijheidsstelling passend. Derhalve zal het hof de vordering geheel toewijzen en gelasten dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten voor de duur van 237 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 140, 273f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraken van de onder feit 1 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstallen van een pinpas en/of geldbedrag(en) toebehorende aan [benadeelde 1] (zaakdossier 5), [benadeelde 2] (zaakdossier 10), [benadeelde 3] (zaakdossier 27) en [benadeelde 4] (zaakdossier 31);
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 3 en feit 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
43 (drieënveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] :

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] :

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.085,95 (duizend vijfentachtig euro en vijfennegentig cent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte met haar mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor deze schade;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 8] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.085,95 (duizend vijfentachtig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 20 (twintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] :

wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.710,00 (dertigduizend zevenhonderdtien euro), als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte met haar mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor deze schade;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 96.330,05;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] voor een bedrag van € 4.800,00 niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 7] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.710,00 (dertigduizend zevenhonderdtien euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 188 (honderdachtentachtig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;

vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling:

wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i. nummer 99-000474-48 toe en gelast dat het gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel voor de duur van
237 (tweehonderdzevenendertig) dagenwordt ondergaan.