ECLI:NL:GHSHE:2025:2326

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
: 24/970 en 24/971
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak geheimhoudingskamer inzake verzoek om geheimhouding van gegevens van Duitse belastingambtenaren in belastingzaak

In deze zaak heeft de geheimhoudingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 augustus 2025 een tussenuitspraak gedaan over een verzoek van de inspecteur van de Belastingdienst om geheimhouding van de namen van twee Duitse belastingambtenaren. De inspecteur heeft aangevoerd dat de privacy van deze ambtenaren moet worden beschermd. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek om geheimhouding gerechtvaardigd is, omdat de belangen van de ambtenaren zwaarder wegen dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming van deze gegevens. De geheimhoudingskamer heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet wordt gehinderd in het bepalen van zijn processuele standpunten door het ontbreken van deze informatie. De zaak is doorverwezen naar de hoofdkamer voor verdere behandeling, waarbij de geheimhoudingskamer de inspecteur heeft opgedragen om de relevante stukken, met uitzondering van de ongeschoonde versie, ter beschikking te stellen aan de hoofdkamer. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is op dezelfde dag in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer, optredende, en hierna aangeduid, als ‘geheimhoudingskamer’
Nummers: 24/970 en 24/971
Tussenuitspraak op grond van artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 mei 2024, nummers BRE 23/2819 en 23/2820 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting. De inspecteur heeft het verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd en gelijktijdig daarmee belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij hij de beschikking geen teruggaaf, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking heeft gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof.
1.6.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarnaast heeft hij een verzoek om beperkte kennisneming of geheimhouding gedaan. Dat verzoek ziet op een stuk waarin een verzoek uit Nederland om aanwezigheid in het kantoor van de Duitse belastingautoriteiten wordt afgewezen. In dit stuk heeft de inspecteur gegevens zwartgelakt. Het gaat om de naam van de Duitse belastingambtenaar die het verzoek heeft beoordeeld en zijn doorkiesnummer, en de naam van een andere Duitse belastingambtenaar die in het stuk genoemd wordt.
1.7.
De inspecteur heeft een ongeschoonde (dus zonder dat gegevens zijn zwartgelakt) versie van het stuk aan de geheimhoudingskamer van het hof overgelegd. Daarnaast heeft hij een geschoonde versie van het stuk overgelegd, dat het hof aan belanghebbende heeft doorgestuurd.
1.8.
Met een brief van 14 maart 2025 heeft de geheimhoudingskamer van het hof aan belanghebbende een reactie gevraagd op het geheimhoudingsverzoek van de inspecteur. Ook is gevraagd of belanghebbende toestemming geeft voor beperkte kennisneming.
1.9.
Op 25 maart 2025 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om beperkte kennisneming of geheimhouding van de inspecteur. De reactie van belanghebbende is doorgestuurd aan de inspecteur.

2.Verzoek

2.1.
De geheimhoudingskamer zal beoordelen of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb, die rechtvaardigen dat de inspecteur weigert de ongeschoonde versie van het stuk te overleggen.

3.Beoordeling van het verzoek

Juridisch kader
3.1.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb is gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het hof te zenden. Dit artikel strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in beroep bestreden besluit aan de rechter – en belanghebbenden – beschikbaar worden gesteld. Deze verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de inspecteur genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan hem ter beschikking staan, zodat belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. [1] Het betreft stukken die in de zaak van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door de inspecteur of die van enig belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de rechter. [2] Tot de over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [3]
3.2.
Als een stuk behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken, brengt dat in beginsel met zich dat het in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd. [4] Het bepaalde in artikel 8:29 Awb biedt echter aan partijen, als daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of het hof mee te delen dat uitsluitend de hoofdkamer kennis neemt van de stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt dit artikel aan partijen, als daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (maar deels geschoond) aan de andere partij en de hoofdkamer te overleggen.
3.3.
In art. 8:29, lid 5, Awb staat dat beperkte kennisneming alleen is toegestaan met toestemming van belanghebbende. Belanghebbende heeft niet ingestemd met beperkte kennisneming (waarbij de rechter wel, maar belanghebbende niet over het ongeschoonde stuk beschikt). De geheimhoudingskamer heeft het verzoek van de inspecteur daarom opgevat als een verzoek om geheimhouding (waarbij zowel belanghebbende als de rechter in de hoofdzaak niet beschikt over het ongeschoonde stuk).
3.4.
Beslissend bij de vraag of de inspecteur zich terecht op geheimhouding beroept is niet of de stukken voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn. [5] Slechts als de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
3.5.
De geheimhoudingskamer wijst er nog op dat als de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbenden geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbenden in de procedure bij de hoofdkamer moeten worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.
3.6.
De belangenafweging moet plaatsvinden in de concrete aan de geheimhoudingskamer voorgelegde zaak en na kennisneming door de geheimhoudingskamer, die de afweging moet maken, van de gehele dossiers.
Beoordeling van het verzoek
3.7.
De gegevens die de inspecteur in het betreffende stuk heeft zwartgelakt zijn de naam van de Duitse belastingambtenaar die het verzoek heeft beoordeeld en zijn doorkiesnummer, en de naam van een andere Duitse belastingambtenaar die eenmalig in het stuk genoemd wordt. De inspecteur heeft als gewichtige reden voor geheimhouding aangevoerd dat de privacy van deze ambtenaren dient te worden beschermd. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij een belang heeft bij kennisneming van deze gegevens, aangezien het erop lijkt dat de betreffende belastingambtenaar niet bereid was om oplossingsgericht samen te werken met de Nederlandse autoriteiten.
3.8.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren in dit geval aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbenden bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen. Ten aanzien van dat wat belanghebbende heeft aangevoerd, overweegt de geheimhoudingskamer dat belanghebbende bij geheimhouding van de gegevens niet wordt gehinderd om in de hoofdzaak gericht zijn (processuele) standpunten te bepalen. Daarvoor is niet van belang dat belanghebbende de namen van de Duitse belastingambtenaren kent, althans daartoe heeft zij gelet op dat wat de geheimhoudingskamer hiervoor heeft overwogen, onvoldoende gesteld.
Conclusie
3.9.
Uit dat wat hiervoor is overwogen, volgt dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van is gerechtvaardigd. De gegevens die zijn zwartgelakt mogen daarom geheim blijven voor belanghebbende en ook voor de hoofdkamer, die de zaken inhoudelijk behandelt.

4.Beslissing

De geheimhoudingskamer:
  • verstaat dat de door de inspecteur aangevoerde reden voor geheimhouding van delen van het aan de geheimhoudingskamer overgelegd stuk gerechtvaardigd is;
  • verwijst de zaak naar de hoofdkamer en stelt de procesdossiers, met uitzondering van de aan de geheimhoudingskamer overgelegde ongeschoonde stukken, daaraan ter beschikking.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, raadsheer, in tegenwoordigheid van R, Camps, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan een partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
R. Camps M.J.C. Pieterse
Rechtsmiddel
Tegen tussenbeslissingen stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Tegen dergelijke beslissingen van de rechtbank of het gerechtshof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het hoger beroep respectievelijk het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan. [6]

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
2.Zie de arresten van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en ECLI:NL:HR:2008:BB5868, van 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129 en van 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874.
3.Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, overweging 3.4.2 onder i.
4.Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, overweging 3.4.2 onder iv.
5.Vergelijk Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1182, overweging 3.3.3.
6.Vergelijk Hoge Raad 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489.