ECLI:NL:GHSHE:2025:2486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
20-001049-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietincident Terneuzen na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, poging tot moord en poging tot doodslag. Het hof heeft de verdachte echter integraal vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangevers inconsistent en onbetrouwbaar waren, en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van 10 jaar, maar het hof verwierp deze vordering. De vorderingen van de benadeelde partijen werden ook afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident dat op 30 april 2012 in Terneuzen plaatsvond. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare getuigenverklaringen en de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001049-22
Uitspraak : 11 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 12-700242-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [woonplaats] ( [land] ), [adres] ,
ter terechtzitting in hoger beroep als postadres opgegeven:
[postadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (feit 1), medeplegen van poging tot moord (feit 2) en medeplegen van poging tot doodslag (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] toegewezen tot een bedrag van € 11.519,33, te vermeerderen met de wettelijke rente en met hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toegewezen tot een bedrag van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 1, 2 primair (medeplegen poging tot moord) en 3 primair (medeplegen poging tot doodslag) tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij arrest de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangeefster] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging verklaart.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte integraal vrijspreekt van het tenlastegelegde.
Meer subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering verklaart.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Zijdens de verdachte is bij akte rechtsmiddel van 10 mei 2022 onbeperkt hoger beroep tegen het beroepen vonnis ingesteld. Uit het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat hoger beroep door de verdachte niet kan worden ingesteld tegen een door de eerste rechter gegeven vrijspraak. Aan de verdachte is onder 1 cumulatief de bedreiging van [aangever 1] en [aangever 2] en [aangeefster] tenlastegelegd. Nu verdachte door de rechtbank is vrijgesproken van de bedreiging jegens [aangeefster] en dit naar ’s hofs oordeel heeft te gelden als een beschermde vrijspraak, kan de verdachte in zoverre niet in zijn hoger beroep worden ontvangen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste
aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 april 2012 te Terneuzen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapengelijkend voorwerp, getoond en/of daarbij dreigend de woorden toegevoegd: “Ik maak je dood” en/of “Ik schiet je dood” en/of “We zijn nog niet klaar met jullie”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 30 april 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangever 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar de woning van die [aangever 1] is gegaan en, aldaar aangekomen, meermalen met een vuurwapen op die [aangever 1] en/of de woning gelegen aan de [adres 2] , alwaar die [aangever 1] verbleef, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam veroordeelde] op of omstreeks 30 april 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangever 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar de woning van die [aangever 1] is gegaan en, daar aangekomen, meermalen met een vuurwapen op die [aangever 1] en/of de woning gelegen aan de [adres 2] , alwaar die [aangever 1] verbleef, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij welk misdrijf hij daar toen opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot welk misdrijf hij opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door die [naam veroordeelde] en/of een of meer anderen naar de plaats van het misdrijf te vervoeren en/of door met die [naam veroordeelde] en/of een of meer anderen op te lopen naar de plaats waarvandaan werd geschoten en/of na het schieten die [naam veroordeelde] en een of meer anderen te helpen wegvluchten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2012 te Terneuzen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [aangever 1] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (meerdere schotwonden in/aan het lichaam), heeft toegebracht, door op die [aangever 1] , althans op de woning waar die [aangever 1] op dat moment aanwezig was, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen te schieten;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam veroordeelde] op of omstreeks 30 april 2012 te Terneuzen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [aangever 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere schotwonden in/aan het lichaam, heeft toegebracht, door op die [aangever 1] , althans op die woning waar die [aangever 1] op dat moment verbleef, met een vuurwapen te schieten,
bij welk misdrijf hij daar toen opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot welk misdrijf hij opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door die [naam veroordeelde] en/of een of meer anderen naar de plaats van het misdrijf te vervoeren en/of door met die [naam veroordeelde] en/of een of meer anderen op te lopen naar de plaats waarvandaan werd geschoten en/of na het schieten die [naam veroordeelde] en een of meer anderen te helpen wegvluchten;
3.
hij op of omstreeks 30 april 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar de woning van die [aangeefster] en/of [aangever 1] is gegaan en, aldaar aangekomen, meermalen met een vuurwapen op de woning gelegen aan de [adres 2] , alwaar die [aangeefster] op dat moment verbleef, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam veroordeelde] op of omstreeks 30 april 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar de woning van die [aangeefster] en/of [aangever 1] is gegaan en, daar aangekomen, meermalen met een vuurwapen op de woning aan de [adres 2] , alwaar die [aangeefster] op dat moment verbleef, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij welk misdrijf hij daar toen opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot welk misdrijf hij opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door die [naam veroordeelde] en/of een of meer anderen naar de plaats van het misdrijf te vervoeren en/of door met die [naam veroordeelde] en/of een of meer anderen op te lopen naar de plaats waarvandaan werd geschoten en/of na het schieten die [naam veroordeelde] en een of meer anderen te helpen wegvluchten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen op een woning gelegen aan de [adres 2] waar die [aangeefster] op dat moment verbleef, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam veroordeelde] op of omstreeks 30 april 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk toe te brengen met een vuurwapen op een woning gelegen aan de [adres 2] waar die [aangeefster] op dat moment verbleef, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij welk misdrijf hij daar toen opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot welk misdrijf hij opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door die [naam veroordeelde] en/of een of meer anderen naar de plaats van het misdrijf te vervoeren en/of door met die [naam veroordeelde] en/of een of meer anderen op te lopen naar de plaats waarvandaan werd geschoten en/of na het schieten die [naam veroordeelde] en een of meer anderen te helpen wegvluchten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging verklaart. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – betoogd dat vanwege het extreem lange tijdsverloop in deze zaak het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van de verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijk termijn is geschonden. Er zijn ook geen nieuwe onderzoekshandelingen meer verricht waaruit nieuwe belastende feiten en/of omstandigheden aan het licht gekomen na de eerdere sepotbeslissing.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven.
In het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, waarin uitgangspunten en regels zijn geformuleerd over de inbreuk op artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn en het rechtgevolg dat daaraan dient te worden verbonden, heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de enkele overschrijding van de redelijke termijn als zodanig geen grond vormt voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. [1] In dit arrest heeft de Hoge Raad er voorts op gewezen dat het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling binnen een redelijke termijn er niet toe strekt de verdedigingsrechten van een verdachte te waarborgen, zoals het recht getuigen te ondervragen. De geformuleerde uitgangspunten en regels houden alleen verband met het recht op behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn en gelden dus niet voor de beoordeling van inbreuken op de verdedigingsrechten.
Voorts stelt het hof vast dat de Hoge Raad in zijn arrest van 13 september 2016 [2] heeft overwogen dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, afgezien van de in de wet geregelde gevallen, slechts in uitzonderlijke situaties in aanmerking komt. Als het gaat om een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering – dus een onherstelbaar vormverzuim dat is begaan in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit – is voor dat rechtsgevolg alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, rov. 3.6.5). Daarnaast heeft de Hoge Raad in voornoemd arrest overwogen dat bij een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte die niet onder het bereik van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering valt, de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging niet in aanmerking komt, behoudens in het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Daarbij verdient opmerking dat het in de eerste plaats moet gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen – in de bewoordingen van het EHRM – dat “the proceedings
as a wholewere not fair”. Uit een en ander volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld kan komen.
Voornoemde maatstaven van de Hoge Raad indachtig, overweegt het hof het volgende.
Gesteld noch gebleken is dat in onderhavige zaak met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Hierdoor is voor het hof niet aannemelijk geworden dat er in onderhavige zaak sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheidsverklaring van het Openbaar Ministerie. Evenmin is gesteld noch gebleken dat er in onderhavige zaak sprake is van een andere inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte waardoor er geen sprake meer zou zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Nu er enkel gesteld en gebleken is dat er in onderhavige zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, vormt dit geen grond voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Ook de door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat er na de eerdere sepotbeslissing geen nieuwe onderzoeken zijn gedaan waaruit belastende feiten en/of omstandigheden met betrekking tot de verdachte aan het licht zijn gekomen, leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
Vrijspraak
Standpunten
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 1, 2 primair (medeplegen poging tot moord) en 3 primair (medeplegen poging tot doodslag) tenlastegelegde bewezen zal verklaren. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de advocaat-generaal – op gronden als vermeld in het schriftelijk requisitoir – allereerst betoogd dat zij de verklaringen van de aangevers betrouwbaar acht en deze daarmee als uitgangspunt voor het bewijs gebruikt.
Op grond van de inhoud van deze verklaringen, het proces-verbaal van bevindingen en de getuigenverklaringen voor zover deze inhouden dat zij de [kleur] [merk auto] van de verdachte in de betreffende straat ( [adres 2] ) hebben zien rijden rond het tijdstip van de bedreiging, komt de advocaat-generaal tot de conclusie dat wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [voornaam aangever 1] en [voornaam aangever 2] [familienaam aangevers] , zoals onder 1 is tenlastegelegd.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal betoogd dat zij de verklaringen van aangevers niet volgt voor zover deze inhouden dat de verdachte met een vuurwapen heeft geschoten, nu deze geen steun vinden in getuigenverklaringen of het voorhanden zijnde technisch bewijs. Doch op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen komt de advocaat-generaal tot de conclusie dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met een ander of anderen het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. Deze nauwe en bewuste samenwerking leidt de advocaat-generaal af uit het feit dat de verdachte samen met [naam veroordeelde] observerend door de straat van aangevers heeft gereden, hij samen met [naam veroordeelde] kort voor het schietincident aangevers heeft bedreigd door onder meer te zeggen “Ik schiet je dood”, hij samen met [naam veroordeelde] naar de woning van [aangever 1] en [aangeefster] is gelopen, hij wist van de aanwezigheid van vuurwapens en hij vervolgens samen met hem na het schietincident is weggerend.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte integraal vrijspreekt van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging – op gronden als verwoord in de pleitnota – betoogd dat de verklaringen van de aangevers niet betrouwbaar en derhalve niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Nu er voor het overige geen (technisch) bewijs voorhanden is op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, dient hiervoor vrijspraak te volgen. Daarbij heeft de raadsman nog opgemerkt dat de advocaat-generaal ter onderbouwing van de bewuste en nauwe samenwerking gebruik maakt van op speculatie berustende redeneringen, waarvoor het dossier geen aanknopingspunten biedt.
Het oordeel van het hof
a.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers [voornaam aangever 1] en [voornaam aangever 2] [familienaam aangevers] en aangeefster [aangeefster]
Het hof stelt allereerst vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep naar voren komt dat er ten tijde van het tenlastegelegde al geruime tijd spanningen waren in Terneuzen. Er was sprake van spanningen tussen twee groepen. De twee groepen bestonden uit [naam veroordeelde] / [naam 1] / [naam 2] aan de ene zijde en aan de andere zijde [familienaam aangevers] / [familienaam 2] .
Voorts stelt het hof vast dat [voornaam aangever 1] en [voornaam aangever 2] [familienaam aangevers] en [aangeefster] door de jaren heen meerdere verklaringen hebben afgelegd en dat de inhoud van deze verklaringen, zowel onderling als ten opzichte van elkaar, inconsistenties en tegenstrijdigheden bevatten. Zo verschillen de verklaringen onder meer in het genoemde aantal personen die betrokken zouden zijn geweest bij het schietincident, of er bij de bedreiging vuurwapens zijn getoond, alsmede de grond waarop aangeefster [aangeefster] de verdachte heeft herkend als één van de daders van het schietincident. Hierbij merkt het hof nog wel op dat een verklaring voor (een deel van) deze inconsistenties en tegenstrijdigheden gevonden zou kunnen worden gevonden in het enorme tijdsverloop in deze zaak. Zo bevatten ook de verklaringen die de verdachte in de loop der jaren heeft afgelegd tegenstrijdigheden en inconsistenties. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verklaringen vanwege de tegenstrijdigheden en inconsistenties niet reeds om die reden onvoldoende betrouwbaar zijn om deze tot het bewijs te kunnen bezigen, doch maakt dit wel dat de verklaringen met de nodige behoedzaamheid moeten te worden bezien.
Tot slot stelt het hof vast dat het dossier aanwijzingen bevat dat de aangevers getuigen hebben benaderd met het verzoek om aangifte te doen en ook hebben getracht hun verklaringen ten overstaan van de politie te beïnvloeden. Zo blijkt uit het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 januari 2021 dat de getuige [getuige 1] van de familie [familienaam aangevers] de namen [verdachte] en [naam veroordeelde] moest noemen en dat alles wat zij bij de politie heeft verklaard over het schietincident niet waar is, omdat ze ten tijde van het schietincident niet bij de woning aanwezig was en dus hiervan niets had gezien. Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat het om die reden de verklaring van [getuige 1] afgelegd bij de politie alsmede de verklaringen van de getuige [getuige 2] onvoldoende betrouwbaar acht om deze tot het bewijs te bezigen.
Ook de getuige [getuige 3] heeft bij haar verhoor door de raadsheer-commissaris op 21 november 2024 verklaard dat [voornaam aangever 2] (
het hof begrijpt:) [familienaam aangevers] haar heeft benaderd met de mededeling dat hij wilde dat zij zou zeggen dat ze wel had gezien wie er in de auto zaten en dat dit twee donkere mannen waren. Ook uit de verklaring van de getuige [getuige 4] , op 21 november 2024 afgelegd bij de raadsheer-commissaris, komt het beeld naar voren dat de familie [familienaam aangevers] actief getuigen heeft benaderd en ook dat besproken werd hoe de verklaringen moesten worden afgelegd.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangevers, zoals gezegd, met de nodige behoedzaamheid dienen te worden benaderd. Om die reden is het hof dan ook van oordeel dat aan deze verklaringen geen doorslaggevende redengevende bewijsbetekenis kan worden toegekend.
Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, (onder meer) is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij om het leven zou worden gebracht.
Op grond van de voorhanden zijnde stukken is het hof het navolgende gebleken.
Zowel [voornaam aangever 2] als [voornaam aangever 1] [familienaam aangevers] hebben bij de politie (zakelijk weergegeven) verklaard dat de verdachte samen met [naam veroordeelde] in de auto van de verdachte door de straat van hun moeder is gereden en tegen hen zouden hebben gezegd dat ze hen zouden doodschieten. [voornaam aangever 1] heeft hier nog aan toegevoegd dat hij ook heeft gezien dat de verdachte en [naam veroordeelde] beiden een vuurwapen vasthielden. Echter, bij zijn verhoor door de rechter-commissaris verklaart hij dat hij niet meer weet wat de verdachte en [naam veroordeelde] in hun handen hielden.
Deze verklaringen vinden in zoverre steun in het dossier dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen [voornaam aangever 2] en [voornaam aangever 1] [familienaam aangevers] zich op 30 april 2012 om 21.50 uur op het politiebureau hebben gemeld met de mededeling dat zij even daarvoor door de verdachte en [naam veroordeelde] waren bedreigd met de woorden “We zijn nog niet klaar met jou”.
Zoals hiervoor overwogen kent het hof geen doorslaggevende bewijsbetekenis toe aan de verklaringen van [voornaam aangever 1] en [voornaam aangever 2] [familienaam aangevers] . Hetzelfde geldt overigens voor de verklaring van [aangeefster] inhoudende dat zij heeft gehoord dat gezegd werd “Ik maak je dood, ik schiet je dood”. Het hof zal bij de beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde om die reden voormeld proces-verbaal van bevindingen en derhalve de daarin opgenomen gewraakte bewoordingen, te weten: “We zijn nog niet klaar met jou”, als uitgangspunt nemen. Het hof wordt in dit oordeel gesterkt door het volgende. Het hof vermag niet in te zien waarom de aangevers bij de politie direct na de bedreiging enkel zouden hebben gemeld dat zij waren bedreigd met de woorden “We zijn nog niet klaar met jou” en daarbij niet zouden hebben gemeld dat de verdachte en [naam veroordeelde] ook tegen hen zouden hebben gezegd dat ze hen zouden doodschieten, terwijl verwacht mag worden dat juist deze laatstgenoemde bewoordingen, indien die worden geuit, een diepe indruk op een persoon maken en direct zouden worden gemeld bij de politie. Dit geldt temeer in het geval dat de bedreiging kracht wordt bijgezet door het tonen van vuurwapens. Het hof sluit hierbij niet uit dat de verklaringen van [voornaam aangever 1] en [voornaam aangever 2] [familienaam aangevers] , zijn beïnvloed door het schietincident later op die avond.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, indien en voor zover al wettig en overtuigend kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die door de betreffende straat heeft gereden met zijn auto en de gewraakte bewoordingen heeft geuit, dit geen strafbare uitlating in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Immers, de enkele uitlating “We zijn nog niet klaar met jou” is niet van dien aard en ook niet gedaan onder dergelijke omstandigheden, dat ook bij een ander redelijk denkend mens in de situatie van de aangevers op enig moment de vrees zou kunnen ontstaan dat zij door handelen van de verdachte het leven zouden kunnen laten. Het feit dat er al geruime tijd spanningen waren tussen de groep die bestond uit [naam veroordeelde] / [naam 1] / [naam 2] aan de ene zijde en aan de andere zijde de groep die bestond uit [familienaam aangevers] / [familienaam 2] waarbij het gebruik van vuurwapens niet werd geschuwd, maakt dit niet anders. Hiervoor is naar ’s hofs oordeel de uitlating “We zijn nog niet klaar met jou” te algemeen en staat het in een te ver verwijderd verband met het gebruik van vuurwapens, dan wel enig ander misdrijf dat tegen het leven is gericht.
Het hof zal de verdachte om die reden vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde (het schietincident)
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden vastgesteld dat de verdachte de/één van de schutter(s) is geweest bij het schietincident dat heeft plaatsgevonden op 30 april 2012.
Over dit schietincident heeft [aangever 1] eerst op 24 januari 2013 ten overstaan van de politie een verklaring afgelegd. Zakelijk weergegeven houdt deze verklaring in dat hij een de verdachte samen met [naam veroordeelde] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 2] en andere personen die hij niet kent uit een witte bestelauto zag stappen, zij allen een vuurwapen in hun hand hadden en deze op hem richtten toen zij in zijn richting renden. Hij heeft echter niet gezien wie er geschoten heeft, maar hij heeft wel gezien dat er vuur vanuit het wapen van de verdachte kwam. Verder denkt hij dat ze allemaal hebben geschoten, maar dat weet hij niet zeker. Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft hij echter verklaard dat hij zich heel goed kan herinneren dat zowel de verdachte als [naam veroordeelde] op hem hebben geschoten. Of de andere mannen hebben geschoten, weet hij ook dan niet.
[aangeefster] heeft op 4 mei 2012 een verklaring bij de politie afgelegd over het schietincident. Ook zij spreekt over een wit busje waar meerdere personen in zaten. Na het schietincident is zij naar buiten gegaan en zag zij dat de verdachte en [naam veroordeelde] wegrenden richting een witte auto en dat voor de verdachte en [naam veroordeelde] nog een groepje personen renden. Zij heeft de verdachte herkend aan zijn lichaamsbouw en [naam veroordeelde] aan zijn rastahaar. Echter, tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 12 februari 2021 heeft [aangeefster] verklaard dat zij de zijkant van de gezichten van de verdachte en [naam veroordeelde] heeft gezien en, zo leidt het hof af, hen zodoende heeft kunnen herkennen. Het hof acht deze verklaringen van [aangeefster] omtrent de herkenning van de verdachte niet voldoende betrouwbaar om tot het bewijs te bezigen. Niet alleen wijken de door haar verklaarde wijze van herkenning van de verdachte af, ook is het hof van oordeel dat de door haar geschetste gang van zaken niet kunnen kloppen en overweegt daartoe als volgt. Zowel [aangeefster] als [voornaam aangever 1] hebben verklaard dat [voornaam aangever 1] op [aangeefster] is gaan liggen om haar tegen de kogels te beschermen. [aangeefster] zegt daarover nog dat [voornaam aangever 1] nogal fors is en dat [voornaam aangever 1] niet meer kon staan. Ook was [aangeefster] op dat moment al in haar benen geraakt door de kogels. [aangeefster] heeft verklaard dat zij, nadat het schieten was opgehouden, is opgestaan, het licht heeft uitgedaan en naar de voordeur is gelopen. Het hof meent dat het niet anders kan zijn dan dat deze handelingen enige tijd moeten hebben geduurd, met name omdat zij onder haar fors gebouwde zoon lag en daar dus eerst onderuit moest komen, voordat zij met gewonde benen naar het lichtknopje en vervolgens naar de voordeur kon lopen. De verklaring van [aangeefster] dat zij bij het openen van de voordeur de schutters – waaronder de verdachte – nog heeft gezien, lijkt daarmee strijdig met de andere zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen. Immers, uit deze verklaringen komt naar voren dat het witte bestelbusje zeer kort na het schietincident is weggereden. Het hof wordt in deze overtuiging gesterkt door de verklaring van de getuige [getuige 5] inhoudende dat hij zag dat een witte bestelauto hard wegreed en daarna pas de buurvrouw hoorde huilen en om hulp roepen.
Zoals hiervoor overwogen kent het hof geen doorslaggevende bewijsbetekenis toe aan de verklaringen van [aangever 1] en acht het om vast te kunnen stellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schieten met een vuurwapen op [aangever 1] en [aangeefster] derhalve noodzakelijk dat deze verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen. Dit is niet het geval, sterker nog het dossier bevat meerdere contra-indicaties.
Zo stelt het hof vast dat slechts één vuurwapen is aangetroffen in de omgeving van het schietincident. Op dit wapen is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [naam veroordeelde] en minimaal twee onbekend gebleven personen, niet zijnde de verdachte. Voorts zijn van de 18 aangetroffen hulzen 4 willekeurig gekozen hulzen onderzocht en is daarvan vastgesteld dat zij allen waarschijnlijk zijn verschoten met voornoemd wapen.
Voorts overweegt het hof dat in hoger beroep naar aanleiding van het door de forensisch arts [forensisch arts] opgemaakt Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d. 31 mei 2024 is gebleken dat de conclusies van de forensisch geneeskundige [forensisch geneeskundige] onjuist zijn voor zover hij relateert dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor hagelresten. Volgens [forensisch arts] is er, rekening houdend met de op 1 februari 2024 bij de raadsheer-commissaris afgelegde aanvullende verklaringen van de radiologen [radioloog 1] en [radioloog 2] , in het rapport van [forensisch geneeskundige] onvoldoende onderbouwing voor de conclusie ‘meerdere uitwendige en inwendige letsel veelal laag in de buik en in de bekkenstreek, passend bij schotverwondingen door hagel’. Hiermee is ook de mogelijkheid dat er sprake is geweest van meer dan één schutter omdat er naast kogelresten ook hagelresten aanwezig waren, in hoger beroep komen te vervallen.
Daarnaast heeft als contra-indicatie voor het standpunt dat nog anderen – waaronder de verdachte – op [aangever 1] en [aangeefster] hebben geschoten te gelden dat bij de verdachte, [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] op het moment dat zij circa 10 minuten na het schietincident worden aangehouden zogenaamde ‘schiethanden’ zijn afgenomen. Deze zijn allen negatief getest op schotresten. Ook de auto van de verdachte is bemonsterd op schotresten en ook dit heeft niets opgeleverd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat op grond van het voorhanden zijnde forensisch/technisch bewijs slechts kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van één schutter en dat deze schutter [naam veroordeelde] moet zijn geweest. Bij arrest van dit hof van 6 juni 2016 (parketnummer 20-002216-14) is [naam veroordeelde] hier ook onherroepelijk voor veroordeeld.
Dan doet zich de vraag nog voor of er anderszins bewijs voorhanden is dat steun biedt aan de verklaring van [voornaam aangever 1] inhoudende dat de verdachte (één van) de schutter(s) is geweest.
Het hof stelt allereerst vast dat uit geen enkele andere getuigenverklaring, anders dan de verklaringen van [voornaam aangever 1] en [voornaam aangever 2] [familienaam aangevers] en [aangeefster] , naar voren komt dat de verdachte ter plaatse was ten tijde het schietincident.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het enkele feit dat de verdachte enkele minuten na de melding van het schietincident op ruim 600 meter van de plaats van het schietincident wordt aangetroffen in de aanwezigheid van vier van de vijf personen die volgens [aangever 1] bij de schietpartij aanwezig waren, niet als bevestiging van de verklaring van [aangever 1] kan worden aangemerkt. Dit zou anders zijn geweest in het geval dat [aangever 1] direct na het incident als de politie ter plaatse komt, de namen van deze personen had genoemd. Dit is echter niet het geval. Op de door de ter plaatse gekomen verbalisanten gestelde vraag door wie hij was neergeschoten, antwoordde [voornaam aangever 1] : “Ik ben in shock, kan niet nadenken”. Hierbij merkt het hof nog op dat deze opmerking bevreemd, nu over het algemeen genomen niet hoeft te worden nagedacht over een waarneming. Anders gezegd: over het algemeen genomen heeft een persoon wel of niet gezien wie hem heeft beschoten en hoeft hij hier dus niet over na te denken. Pas op 2 mei 2012 en derhalve pas nadat de verdachte alsmede [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] als verdachten van het schietincident waren aangehouden, heeft [aangever 2] verklaard dat hij van [voornaam aangever 1] had gehoord dat (onder andere) de verdachte, [naam 1] en [naam 3] de schutters waren. Dit laat de mogelijkheid open dat de betreffende namen zijn ingegeven door de gedane aanhoudingen.
Ook de omstandigheid dat de verdachte bij zijn aanhouding heeft geroepen “Ik heb er niets mee te maken” kan naar het oordeel van het hof niet als bevestiging voor de verklaring van [aangever 1] worden aangemerkt. Het hof kan zich voorstellen dat een onschuldig persoon deze woorden roept op het moment dat er verbalisanten met getrokken wapens op hem afkomen en hem sommeren om op de grond te gaan liggen. Op dat moment zal bij het merendeel van de personen het idee rijzen dat ze verdacht worden van een ernstig feit, waardoor het voorstelbaar is dat men roept “Ik heb er niets mee te maken”.
Tot slot overweegt het hof nog dat het feit dat de auto van de verdachte schuin geparkeerd en met lichten aan door de verbalisanten op ruim 600 meter van de locatie van het schietincident wordt aangetroffen, eerder als contra-indicatie heeft te gelden dan als bevestiging van de verklaring van [aangever 1] , nu deze heeft verklaard dat de schutters, waaronder de verdachte, uit een witte bestelauto stapten en er niets wordt gemeld over de aanwezigheid van de auto van de verdachte.
Gelet op al het vorenstaande heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte op 30 april 2012 (meermalen) met een vuurwapen op [aangever 1] en/of [aangeefster] (dan wel de woning waarin zij verbleven) heeft geschoten.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte desondanks als medepleger van het schietincident kan worden aangemerkt.
Het hof stelt voorop dat een bewezenverklaring van medeplegen – in de tenlastelegging
tot uitdrukking gebracht met de woorden ‘tezamen en in vereniging met een of meer ander(en)’ – vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Het enkele zich niet distantiëren is onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van medeplegen.
Het hof is van oordeel dat, naast de verklaringen van aangevers, er geen enkel bewijsmiddel voorhanden is waaruit volgt dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging tot moord dan wel poging tot doodslag jegens [aangever 1] en/of [aangeefster] . Zoals gezegd, is er zelfs geen ander bewijsmiddel voorhanden op grond waarvan met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte in de directe nabijheid van de locatie waar het schietincident heeft plaatsgevonden, is geweest.
Het hof heeft derhalve op grond van het procesdossier niet de overtuiging bekomen dat de verdachte is aan te merken als medepleger. Het hof zal hem derhalve vrijspreken van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde.
Op dezelfde gronden als voormeld heeft het hof evenmin de overtuiging bekomen dat de verdachte [naam veroordeelde] en/of een of meer een of meer anderen naar de plaats van het misdrijf heeft vervoerd en/of door met die [naam veroordeelde] en/of een of meer anderen is meegelopen naar de plaats waarvandaan werd geschoten en/of na het schieten die [naam veroordeelde] en een of meer anderen heeft geholpen te vluchten, zodat het hof de verdachte ook zal vrijspreken van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde.
Tot slot spreekt het hof eveneens op dezelfde gronden de verdachte vrij van de onder 2 meer en meest subsidiair en onder 3 meer en meest subsidiair tenlastegelegde, nu dit dezelfde verwijten betreft als het onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde met dien verstande dat het verwijt in plaats van opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever 1] en/of [aangeefster] van het leven te beroven, is dat hij hen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Vordering gevangenneming
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof bij arrest zal beslissen tot gevangenneming van de verdachte.
Nu het hof de verdachte integraal zal vrijspreken van het tenlastegelegde, wijst het de vordering tot gevangenneming van de verdachte af.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 93.059,33, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 11.519,33, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, wordt vrijgesproken, kan de benadeelde partij [aangever 1] niet in de vordering worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 45.000,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, wordt vrijgesproken, kan de benadeelde partij [aangeefster] niet in de vordering worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover deze ziet op de bedreiging van [aangeefster] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof
onderworpen – en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 2 meest subsidiair, 3 primair, 3 subsidiair, 3 meer subsidiair en 3 meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 11 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Henzen en mr. O.A.J.M. Lavrijssen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.21.
2.ECLI:NL:HR:2016:2059, rov. 2.3.2 t/m 2.34.