ECLI:NL:GHSHE:2025:2586

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
24/112
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 van een inwoner van België met betrekking tot gemeentebelasting en vrijstelling IB/PVV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een inwoner van België tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019. De belanghebbende, die in België woont, heeft in 2019 gewerkt voor een in Nederland gevestigde werkgever en ontving een bruto loon van € 35.931. De inspecteur van de Belastingdienst legde een aanslag op, waarbij de belanghebbende bezwaar maakte en dit bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

De kern van het geschil betreft de vraag of de belanghebbende recht heeft op een vrijstelling voor het netto loon dat hij in Nederland heeft verdiend, gezien het feit dat hij ook gemeentebelasting in België heeft betaald. De belanghebbende stelt dat hij dubbel belast wordt, omdat het belastingverdrag tussen Nederland en België geen vrijstelling biedt voor gemeentelijke belastingen. De inspecteur daarentegen stelt dat de aanslag terecht is, omdat de belanghebbende zijn werkzaamheden volledig in Nederland heeft verricht en Nederland op basis van het belastingverdrag het recht heeft om het volledige loon te belasten.

Na de zitting op 11 september 2025 heeft het hof geoordeeld dat de belanghebbende geen recht heeft op de door hem geclaimde vrijstelling, omdat Nederland zowel op basis van nationale wetgeving als het belastingverdrag het recht heeft om belasting te heffen over het loon van de belanghebbende. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten worden niet vergoed, en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 24/112
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
met gekozen domicilie in [plaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 december 2023, nummer BRE 22/4304, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2019 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woont in [woonplaats] in België.
2.2.
Hij is het gehele jaar 2019 in dienstbetrekking geweest bij [B.V.] (hierna: [B.V.] ) en heeft zijn werkzaamheden uitsluitend in [plaats 2] in Nederland uitgevoerd. [B.V.] is in Nederland gevestigd. In 2019 heeft belanghebbende een bruto loon van € 35.931 uit zijn dienstbetrekking bij [B.V.] genoten (hierna: het [B.V.] loon). Daarop heeft [B.V.] € 9.000 loonheffing ingehouden.
2.3.
België heeft over het [B.V.] loon geen (federale) personenbelasting geheven. Wel is door de gemeente [gemeente] over dit loon gemeentebelasting geheven.
2.4.
In zijn aangifte IB/PVV 2019 (hierna: de aangifte) heeft belanghebbende zijn [B.V.] loon als inkomsten belast in Nederland aangegeven en voor het netto [B.V.] loon van € 26.931 (€ 35.931 minus € 9.000) een vrijstelling ‘Elders belast box 1’ geclaimd. Het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) bedraagt € 9.000.
2.5.
Met dagtekening van 10 mei 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2019 (hierna: de aanslag) vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 35.931. Tevens is bij beschikking € 213 belastingrente in rekening gebracht.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de door hem in de aangifte geclaimde vrijstelling voor het netto [B.V.] loon van € 26.931 (hierna: de vrijstelling).
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en, het hof begrijpt, tot een vermindering van de aanslag naar een verzamelinkomen van € 9.000. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op de vrijstelling omdat hij anders dubbel belast wordt op zijn netto [B.V.] loon. Omdat het Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag) [1] niet van toepassing is op Belgische gemeentelijke belastingen en daarmee ruimte biedt voor dubbele belasting is het zinloos, aldus belanghebbende. Hij stelt dat de door de gemeente [gemeente] geheven gemeentebelasting een onderdeel is van de door de Belgische overheid geheven personenbelasting en deze daarom binnen de reikwijdte van het Verdrag moet vallen.
4.2.
De inspecteur stelt daartegenover dat belanghebbendes [B.V.] loon terecht voor het volle bedrag in Nederland is belast omdat belanghebbende zijn werkzaamheden voor [B.V.] volledig in Nederland heeft uitgevoerd. In dat geval mag Nederland onder het Verdrag het volledige loon in de heffing betrekken. De Nederlandse belastingrechter is niet bevoegd te oordelen voor zover belanghebbendes betoog moet worden opgevat als een klacht over het feit dat België/ [gemeente] geen vrijstelling voor de gemeentebelasting geeft, aldus de inspecteur.
4.3.
Een natuurlijke persoon die niet in Nederland woont is belastingplichtig voor de (Nederlandse) inkomstenbelasting als hij Nederlands inkomen geniet (buitenlandse belastingplichtige). [2] Ten aanzien van de buitenlandse belastingplichtige wordt de inkomstenbelasting geheven onder andere over het door hem in het kalenderjaar genoten belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland. [3] Tot het inkomen uit werk en woning in Nederland behoort onder andere het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid. [4] Belastbaar loon is loon verminderd met de eventuele reisaftrek. [5] Belanghebbende heeft in 2019 loon genoten ter zake van de door hem in [plaats 2] voor [B.V.] verrichte arbeid en niet gesteld dat hij recht op reisaftrek heeft. Op grond van het nationale recht is zijn [B.V.] loon dan ook onderworpen aan de (Nederlandse) inkomstenbelasting.
4.4.
Op grond van artikel 15 van het Verdrag mag Nederland heffen over het loon dat een inwoner van België verkrijgt van een in Nederland gevestigde werkgever ter zake van een in Nederland uitgeoefende dienstbetrekking. Belanghebbende heeft zijn loon verkregen van zijn werkgever [B.V.] , [B.V.] is in Nederland gevestigd en belanghebbende heeft zijn werkzaamheden voor [B.V.] geheel in Nederland uitgevoerd. Daaruit volgt dat Nederland niet alleen op grond van de nationale regels kan heffen (zie 4.3), maar op grond van het Verdrag ook mag heffen over het [B.V.] loon. Anders dan belanghebbende stelt, heeft hij dan ook geen recht op de door hem geclaimde vrijstelling.
4.5.
Wat belanghebbende overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover belanghebbende betoogt dat België/de gemeente [woonplaats] het Verdrag verkeerd toepast door bij de heffing van de gemeentebelasting geen vrijstelling te geven voor het [B.V.] loon is het hof niet bevoegd om hierover te beslissen. Het hof kan alleen oordelen over de voorliggende aanslag IB/PVV 2019 en die is niet te hoog.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door B.J. Rubbens, voorzitter, en M.J.C. Pieterse en M.E. Smorenburg, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers B.J. Rubbens
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Trb. 2001, 136.
2.Artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
3.Artikel 7.1, aanhef en letter a, Wet IB 2001.
4.Artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter b, Wet IB 2001.
5.Artikel 3.80 Wet IB 2001.