ECLI:NL:GHSHE:2025:2593

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
23/1183
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2023. De heffingsambtenaar had in het kader van de Wet waardering onroerende zaken een WOZ-beschikking afgegeven, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Na afwijzing van het bezwaar door de heffingsambtenaar, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De gemachtigde van belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof, maar het hof heeft geconstateerd dat de gemachtigde niet de juiste volmacht had overgelegd. Het hof heeft de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar de gemachtigde heeft hier niet op gereageerd. Hierdoor heeft het hof geoordeeld dat de gemachtigde niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen, en heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft geen griffierecht of proceskosten toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1183
Uitspraak op het door [gemachtigde] op naam van [belanghebbende] ingestelde hoger beroep
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 juli 2023, nummer SHE 21/3337, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van het Land van Cuijk,rechtsopvolger van de heffingsambtenaar van de voormalige gemeente Boxmeer,
hierna: de heffingsambtenaar,
en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van de [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
[gemachtigde] van [kantoornaam] (hierna: de gesteld gemachtigde dan wel [kantoornaam] ) heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
[kantoornaam] heeft een nader stuk ingediend. Dit stuk is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
1.6.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
De gesteld gemachtigde heeft op 31 augustus 2023 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Als bijlage bij het hogerberoepschrift is een machtiging van belanghebbende opgenomen die is ondertekend op 17 juni 2022 en waarbij aan de gesteld gemachtigde een volmacht wordt verleend “om hem of haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)”. In de machtiging staat verder het volgende opgenomen:

Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:
- Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures
- Het indienen van een verzoek tot het uitkeren van proceskostenvergoeding aan [kantoornaam] B.V.
- Het bijwonen van uw (hoor-)zitting en daarbij namens u het woord voeren
- Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele dwangsom verbeuren
- Het in ontvangst nemen van besluiten, die in het kader van de procedure kunnen worden genomen
- Het indienen van een verzoek tot controle van eerder opgelegde WOZ-beschikkingen en daarmee samenhangende lokale heffingen
- Al datgene te doen wat gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor volmachtgever
Dit alles met het recht van substitutie, wat wil zeggen dat onder meer samenwerkingspartners van [kantoornaam] B.V. ook namens volmachtgever op mogen treden.”
2.2.
Op 5 augustus 2025 heeft het hof het volgende bericht aan de gesteld gemachtigde gestuurd:
“U heeft hoger beroep ingesteld. Dit beroep voldoet niet aan de hierna opgenomen vereisten. U heeft verzuimd:
- een op uw naam gestelde machtiging in te dienen. Als hoger beroep is ingesteld door een belanghebbende B.V., C.V., N.V., V.O.F., stichting of vereniging dan tevens ter zake een uittreksel van inschrijving bij de Kvk toevoegen, waaruit blijkt dat namens belanghebbende correct hoger beroep is ingesteld. De machtiging en het uittreksel Kvk mogen niet ouder zijn dan 6 maanden gerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift;
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk binnen
2 weken na hedente herstellen.
Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden
verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof uw hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt. (…)”

3.Beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2 in samenhang met artikel 8:108, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de bestuursrechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde, niet zijnde een advocaat, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe bevoegd is.
3.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd. [1]
3.3.
Het hof heeft de gesteld gemachtigde in deze procedure op 5 augustus 2025 het onder 2.2. genoemde bericht gestuurd. Het hof is hiertoe overgegaan omdat:
(1) in diverse andere zaken [2] waarin [kantoornaam] als (gesteld) gemachtigde optrad twijfels zijn gerezen over de bevoegdheid van [kantoornaam] om namens de desbetreffende belanghebbende (hoger) beroep in te stellen; en
(2) de machtiging van 17 juni 2022 (zie 2.1.) algemeen geformuleerd is en niet vermeldt voor welke
‘aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)’[kantoornaam] gemachtigd is.
3.4.
De gesteld gemachtigde is door het hof in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een termijn van twee weken te herstellen door een recente volmacht te overleggen. De gesteld gemachtigde heeft de gevraagde recente volmacht niet overgelegd en heeft ook overigens in het geheel niet op het onder 2.2. genoemde bericht gereageerd. Het hof gaat er daarom van uit dat de gesteld gemachtigde niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen en het hof zal op die grond het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. De gesteld gemachtigde kon ook niet op eigen naam opkomen tegen de uitspraak van de rechtbank.
Tussenconclusie
3.5.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
3.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
3.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, raadsheer, in tegenwoordigheid van J.H.M. van Ooijen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De raadsheer,
J.H.M. van Ooijen C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840.
2.Onder meer de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 18 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1648 en 24 september 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2670; het gerechtshof Den Haag van 26 september 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917 en het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1441).