ECLI:NL:GHSHE:2025:2594

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
23/1644
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag accijns op rode diesel en betrokkenheid van belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag accijns die was opgelegd aan belanghebbende, een B.V. die zich bezighoudt met de teelt van perkplanten en de handel in bloemen en planten. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat een werknemer van belanghebbende op 18 mei 2020 in Nederland rode diesel voorhanden had, wat leidde tot de vraag of belanghebbende terecht was aangeslagen voor de accijns. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd na het aantreffen van acht containers met minerale oliën in een vrachtwagen van belanghebbende. Belanghebbende stelde dat zij niet betrokken was bij het voorhanden hebben van de rode diesel, omdat de werknemer buiten werktijd handelde.

Het hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het hof achtte het aannemelijk dat belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de rode diesel, gezien de omstandigheden waaronder de diesel werd vervoerd en het feit dat de werknemer tijdens de aanhouding aangaf zijn baas te willen bellen. Het hof concludeerde dat de werknemer niet volledig buiten belanghebbende om had gehandeld, en dat de accijns terecht was geheven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1644
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 29 september 2023, nummer BRE 22/2144, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag accijns opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met teelt van perkplanten onder glas en handel in bloemen en planten. Belanghebbende is houder van een vrachtwagen met kenteken [kenteken] (de vrachtwagen).
2.2.
Op 18 mei 2020 omstreeks 18.25 uur hebben ambtenaren van de douane de vrachtwagen staande gehouden op de Postelsedijk in Reusel. De vrachtwagen werd bestuurd door een werknemer van belanghebbende (de werknemer). In de vrachtwagen zijn acht containers (IBC’s) aangetroffen met daarin minerale oliën die voorzien waren van niet toegestane herkenningsmiddelen (de zogenaamde “rode diesel”). Tijdens het verhoor kort na de staandehouding wilde de werknemer niet zeggen wie opdracht had gegeven om in België rode diesel te gaan tanken. Op de vraag wat hij wilde gaan doen met de rode diesel verklaarde hij: "Voor de beregeninginstallatie, denk ik." Op de vraag waar de werknemer met de diesel naartoe ging, noemde de werknemer het adres van belanghebbende.
2.3.
Later op de avond van 18 mei 2020 heeft een tweede verhoor van de werknemer plaatsgevonden op het adres van belanghebbende. Tijdens dat verhoor heeft de werknemer verklaard dat hij de rode diesel zelf had getankt. Het verhoor werd onderbroken omdat [persoon] (de indirect enig bestuurder van belanghebbende) zijn telefoon aan de werknemer gaf met de mededeling "mijn advocaat". Nadat de werknemer met de advocaat had gesproken, gaf hij aan te willen wachten op de advocaat en, desgevraagd, dat hij terugkwam op zijn eerdere standpunt dat hij geen advocaat wilde raadplegen. Het verhoor is vervolgd in aanwezigheid van de advocaat (tevens de gemachtigde van belanghebbende). De werknemer wilde toen niets meer zeggen.
2.4.
Tot de stukken behoort een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 17 augustus 2020. In dit proces-verbaal staat onder meer:
Ik, verbalisant [verbalisant] , verzocht de man (hof: bedoeld is de chauffeur van de vrachtwagen) ons met zijn vrachtwagen te volgen naar de firma [firma] aan de [adres] te [plaats] , om daar de IBC’s te lossen en wij hem daar een verhoor konden afnemen inzake overtreding van de Wet op de accijns. De man gaf aan ons te zullen volgen en dat hij wilde bellen met zijn baas om deze op de hoogte te brengen.”
2.5.
De inspecteur heeft accijns van minerale oliën van belanghebbende nageheven ter zake van de in de vrachtwagen aangetroffen 8.000 liter rode diesel.
2.6.
De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 4.092.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van (onder meer) minerale oliën. [1] De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de minerale oliën. [2] Onder uitslag tot verbruik wordt mede verstaan ‘het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving.’ [3] De accijns wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het voorhanden hebben betrokken is. [4]
4.2.
De WA is een implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG. [5] Dit houdt in dat het begrip ‘voorhanden hebben’ een Unierechtelijk begrip is, dat Unierechtelijk moet worden uitgelegd. [6] Ook het begrip ‘betrokken zijn bij het voorhanden hebben’ door een ander van onveraccijnsde accijnsgoederen is een Unierechtelijk begrip, dat Unierechtelijk moet worden uitgelegd.
4.3.
Uit de wetsgeschiedenis [7] bij de implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG per 1 april 2010 blijkt het volgende:
‘Het enkele voorhanden hebben van deze accijnsgoederen wordt door de Accijnsrichtlijn 2008 dus aangemerkt als een zelfstandig belastbaar feit. Het huidige artikel 2f van de wet voorziet voor deze situatie in een belastbaar feit. De toepassing van deze bepaling in de praktijk is zeer sterk ingeperkt door de jurisprudentie van de Hoge Raad, (…). De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde «voorhanden hebben» wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan «de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is». Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste).’
4.4.
Uit de omstandigheid dat behalve de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft, iedere andere persoon die is betrokken bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen, in artikel 8, lid 1, letter b, Richtlijn 2008/118/EG is aangewezen als schuldenaar, moet worden afgeleid dat de richtlijngever een ruime kring van personen heeft aangewezen als schuldenaar van de accijnsschuld. [8]
4.5.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de rode diesel. Belanghebbende stelt dat zij niet op de hoogte was van de activiteiten van de werknemer, die hebben plaatsgevonden buiten werktijd.
4.6.
Vast staat dat de werknemer van belanghebbende op 18 mei 2020 in Nederland rode diesel voorhanden had en dat daarmee sprake is van een belastbaar feit voor de accijns. Gelet op het geheel van de feiten acht het hof aannemelijk dat belanghebbende betrokken is geweest bij dit voorhanden hebben van de rode diesel. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de rode diesel werd vervoerd in een vrachtwagen van belanghebbende, die werd bestuurd door een werknemer van belanghebbende, dat de werknemer bij de aanhouding heeft aangegeven dat hij zijn baas wilde bellen, dat de werknemer heeft verklaard dat hij onderweg was naar het adres van belanghebbende en dat de rode diesel waarschijnlijk zal worden gebruikt voor de beregeninginstallatie en dat belanghebbende meteen zijn eigen advocaat inschakelde bij het verhoor van de werknemer. Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof niet aannemelijk dat de werknemer bij het vervoer van de rode diesel volledig buiten belanghebbende om heeft gehandeld, zoals belanghebbende heeft gesteld.
Anders dan belanghebbende stelt is geen sprake van kennelijke veronderstellingen en niet verifieerbare uitlatingen. De in aanmerking genomen feiten en omstandigheden volgen immers uit het tot de stukken behorende proces-verbaal en de daarbij horende bijlagen (zie 2.4). Dat de werknemer van belanghebbende tijdens het tweede verhoor niets meer wilde zeggen doet daaraan niet af.
4.7.
De omstandigheid dat belanghebbende mogelijk nooit (eerder) rode diesel heeft aangeschaft en/of gebruikt, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien niet is uitgesloten dat belanghebbende ditmaal voor de eerste keer betrokken was bij het voorhanden hebben van de rode diesel.
4.8.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op de zitting in hoger beroep voor het eerst gesteld dat op het bedrijf van belanghebbende geen beregeningsinstallatie aanwezig zou zijn.
Indien al moet worden uitgegaan van de juistheid van dit feit, welk feit door de inspecteur is betwist, en waarvoor geen enkele onderbouwing is gegeven, leidt dit evenmin tot een ander oordeel. Voor het betrokken zijn bij het voorhanden hebben van de rode diesel is immers niet relevant waarvoor de rode diesel gebruikt gaat worden.
4.9.
Evenmin kan het hof belanghebbende volgen in haar standpunt dat de onschuldpresumptie zou zijn geschonden. Het gaat het in dit geval immers niet om het opleggen van een boete of een andere sanctie, maar om het naheffen van verschuldigde belasting. Dat dit mogelijk de eerste keer zou zijn dat belanghebbende betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van rode diesel is in dat kader geen relevante omstandigheid. Evenmin is schuld of opzet van belanghebbende vereist voor het opleggen van een naheffingsaanslag.
4.10.
Aangezien belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de rode diesel, is de accijns terecht van belanghebbende geheven. De naheffingsaanslag is dus terecht aan belanghebbende opgelegd.
Tussenconclusie
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, J.M. van der Vegt en
B.J. Rubbens, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
E.A.D. Dockx L.B.M. Klein Tank
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 1, lid 1, aanhef en onder e, Wet op de accijns (hierna: WA).
2.Artikel 1, lid 2, WA.
3.Artikel 2, lid 1, aanhef en onder b, WA.
4.Artikel 51, lid 1, aanhef en onder b, WA.
5.Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG, Pb. 2009, L 9; inmiddels vervangen door Richtlijn (EU) 2020/262 van de raad van 19 december 2019 houdende een algemene regeling inzake accijns (herschikking) met als implementatiedatum 13 februari 2023, Pb. L 58.
6.HvJ EU 10 juni 2021, WR, C-279/19, ECLI:EU:C:2021:473, punt 23.
7.Kamerstukken II 2008/09, 32 031, nr. 3, p. 8.
8.Vgl. Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659.