ECLI:NL:GHSHE:2025:264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.343.135_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kantonrechter in een pensioenkwestie met verzoek tot schorsing van de procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, gewezen op 1 mei 2024. Het hoger beroep is ingeleid op 18 juni 2024, maar [appellant] is op [datum A] overleden. De erfgenamen van [appellant] hebben verzocht om de procedure tijdelijk te schorsen om zich te beraden over het vervolg. ABP, de geïntimeerde, heeft aangegeven dat zij ervan uitgaat dat de procedure tijdelijk is geschorst en heeft verzocht om de zaak te hervatten. De erfgenamen hebben op 17 december 2024 laten weten niet verder te willen procederen.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet verder wenst te procederen en dat de grieven tegen het bestreden vonnis niet langer worden gehandhaafd. ABP heeft geen incidenteel appel ingesteld. Het hof concludeert dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Daarnaast heeft het hof de proceskosten aan de zijde van ABP begroot op € 798,00 aan griffierecht en € 607,00 aan salaris advocaat. Het arrest is gewezen op 4 februari 2025 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.343.135/01
arrest van 4 februari 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H. van Meerten te 's-Gravenhage,
tegen
Stichting Pensioenfonds ABP,
statutair zetelend te Heerlen,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als ABP,
advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 juni 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 1 mei 2024, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en ABP als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10731724 CV EXPL 23-4265)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
  • de memorie van grieven;
  • de akte aan de zijde van [appellant] ;
  • de antwoordakte van ABP;
  • het H8-formulier (doorhaling) van de zijde van [appellant] ;
  • het H16-formulier van de zijde van ABP;
  • het H16-formulier van de zijde van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Namens [appellant] is op 18 juni 2024 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. [appellant] is [datum A] overleden. De erfgenamen van [appellant] hebben verzocht de hoger beroepsprocedure ex artikel 225 lid 1 sub a Rv tijdelijk te schorsen, zodat zij zich konden beraden over het vervolg van de procedure. Daarop heeft ABP bij akte bericht dat zij ervan uitgaat dat de procedure (tijdelijk) is geschorst. ABP heeft het hof aansluitend verzocht de zaak te hervatten, zodat zij een memorie van antwoord in kan dienen. Vervolgens hebben de erfgenamen op de rol van 17 december 2024 het hof bericht dat zij niet verder willen procederen. Gelet op dat bericht verzoekt ABP het hof om bij arrest een veroordeling in de kosten uit te spreken waaronder het griffierecht. De erfgenamen verzoeken het hof geen proceskostenveroordeling toe te wijzen en de kosten tussen partijen te compenseren, gelet op het feit dat ABP geen verweer heeft gevoerd.
3.2.
Het hof begrijpt uit de mededeling namens [appellant] dat [appellant] niet verder wenst te procederen en de grieven tegen het bestreden vonnis niet langer handhaaft. ABP, zo begrijpt het hof, wenst geen incidenteel appel in te stellen. Dat betekent dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
3.3.
Het hof ziet in hetgeen namens [appellant] is aangevoerd over de proceskosten geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenvergoeding. Het hof zal [appellant] dan ook veroordelen in de proceskosten zoals in het dictum is vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van ABP tot aan deze uitspraak begroot op € 798,00 aan griffierecht en op € 607,00 (0,5 punt x tarief II) aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2025.
griffier rolraadsheer