ECLI:NL:GHSHE:2025:2658

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
23/1633
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 met betrekking tot specifieke zorgkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De inspecteur had de aanslag opgelegd en daarbij geen aftrekbare zorgkosten in aanmerking genomen. Belanghebbende stelde dat hij recht had op een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten, maar de inspecteur betwistte dit. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 14 augustus 2025 werd het onderzoek gesloten. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast had voldaan voor de aftrek van zorgkosten, behalve voor een deel van de uitgaven voor medicijnen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige, maar verlaagde het belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 24.754. De inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van € 20,24.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1633
Uitspraak op het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 oktober 2023, nummer BRE 22/2283, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
1.6.
De inspecteur heeft het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ingetrokken.
1.7.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.8.
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . De inspecteur heeft tijdens de zitting exemplaren van een pleitnota overgelegd aan het hof en aan belanghebbende.
1.9.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2018 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.201 aangegeven, bestaande uit belastbare winst uit onderneming van negatief € 960, inkomsten uit vroegere dienstbetrekking van € 40.924, belastbare inkomsten uit eigen woning van negatief € 13.907, aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 6.174, en aan aftrekbare giften € 1.682. Voorts is een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven van € 195.
2.2.
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 heeft de inspecteur geen aftrekbare zorgkosten in aanmerking genomen. Aan aftrekbare giften is € 332 toegelaten. De inspecteur stelt het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 25.725 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 336. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur rekening gehouden met een aftrek van zorgkosten van € 887 en aftrekbare giften € 332. Na bezwaar betreft het belastbaar inkomen uit werk en woning € 24.848 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 336.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is gehandhaafd. Tevens heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 29,78 en bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag, na vermindering door de rechtbank, nog steeds te hoog is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het incidentele hoger.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.
De inspecteur heeft tijdens de zitting in hoger beroep een pleitnota overgelegd. Mede gelet op de lengte daarvan is die niet voorgedragen, maar is een leespauze ingelast. Belanghebbende heeft de pleitnota kunnen lezen en daarop vervolgens kunnen reageren. Omdat een pleitnota in beginsel pas tijdens een zitting wordt voorgedragen en belanghebbende hierop tijdens de zitting kan reageren, zoals hij ook heeft gedaan, is geen sprake van strijd met de goede procesorde.
Daarbij heeft het hof ook in aanmerking genomen dat de pleitnota van de inspecteur met name een reactie is op de door belanghebbende ingediende stukken (zie 1.7) van 25 juli 2025.
Ten aanzien van het geschil
Uitgaven voor de behandelingen bij [A] , [B] en [C]
4.1.
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op aftrek van de uitgaven voor de behandeling bij [A] en de [B] en uitgaven aan producten van [C] . Volgens belanghebbende zijn deze behandelingen gelijk aan behandelingen bij de reguliere GGZ-instellingen.
4.2.
Het hof stelt hierbij voorop dat - zoals de rechtbank terecht heeft overwogen - uitgaven voor specifieke zorgkosten alleen als persoonsgebonden aftrek in aanmerking komen als belanghebbende aannemelijk maakt dat aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan. [1] Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat hij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd, [2] dat de uitgaven op hem drukken [3] (dus niet aan hem vergoed zijn door bijvoorbeeld de zorgverzekeraar) en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek. De uitgaven voor de in 4.1 genoemde behandelingen en producten voldoen echter niet aan de voorwaarden artikel 6.17, lid 10, Wet IB 2001 omdat het niet gaat om genees- en heelkundige hulp zoals bedoeld onder de letters a, b en c in dat artikel (behandeling door een arts, een paramedicus op voorschrift en onder begeleiding van een arts of door een bij ministeriële regeling aangewezen paramedicus die daartoe een geldige verklaring heeft afgegeven). Dit betekent dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en de aftrek met betrekking tot deze uitgaven terecht is geweigerd.
Uitgaven voor medicijnen [D]
4.3.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat hij recht heeft op aftrek van de uitgaven voor medicijnen voor een bedrag van € 394. De inspecteur voert in zijn pleitnota aan dat voor het eerst nieuwe facturen zijn overgelegd in de hoger beroepsfase. Volgens de inspecteur voldoet in totaal een bedrag van € 281 aan de voorwaarde voor de aftrek voor uitgaven van medicijnen. Het hof volgt daarin de conclusie van de inspecteur. Bij de uitspraak op bezwaar is al een bedrag van € 187 voor medicijnen in aanmerking genomen. Het verschil van € 94 is ook aftrekbaar als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Tarief reiskosten gereden kilometers
4.4.
Belanghebbende stelt dat op basis van de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2022 een bedrag van € 0,38 per gereden kilometer in aftrek gebracht kan worden. De inspecteur stelt dat uit de overgelegde stukken van belanghebbende in hoger beroep juist een lager bedrag van € 0,305 per gereden kilometer voor aftrek in aanmerking komt. Het hof is van oordeel dat partijen in de bezwaarfase een akkoord hebben bereikt over de kosten per gereden kilometer, namelijk € 0,35 per gereden kilometer. Dit blijkt uit een e-mailwisseling die is opgenomen in bijlage 17 bij het verweerschrift in beroep. Daaruit blijkt dat er overeenstemming is. Immers, de inspecteur schrijft in een e-mail van 1 februari 2022 aan belanghebbende dat het voornemen is om de vervoerkosten te berekenen op € 0,35 per gereden kilometer en belanghebbende antwoordt hierop in een e-mail van diezelfde dag ‘Hier stem ik mee in’. Dit geldt ook voor het aantal kilometers (afgerond 2.076).
Interne compensatie.
4.5.
De inspecteur voert in zijn pleitnota aan dat de extra uitgaven voor medicijnen [D] intern gecompenseerd moeten worden met de te hoge kilometervergoeding die belanghebbende in aftrek zou hebben gebracht (zie 4.4). Het hof volgt de inspecteur hierin niet. Gelet op het overwogene in 4.4 is in dit geval interne compensatie niet mogelijk.
Opleidingskosten
4.6.
Belanghebbende stelt dat een aantal trainingen en cursussen, onder andere de kosten van [B] , aftrekbaar zijn als scholingsuitgaven.
4.7.
Artikel 6.27 Wet IB 2001 (tekst 2018) bepaalt, voor zover relevant:
“1. Scholingsuitgaven zijn de uitgaven die wegens het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning zijn gedaan voor:
a. lesgeld, cursusgeld, collegegeld, examengeld als bedoeld in artikel 7.44 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of promotiekosten;
b. door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen.”
4.8.
Het hof is van oordeel dat de door belanghebbende genoemde kosten niet kwalificeren als scholingsuitgaven. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de uitgaven heeft gedaan met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.
Vertrouwensbeginsel
4.9.
Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur niet consequent de informatie en de voorwaarden die gelden bij uitgaven voor specifieke zorgkosten toegelicht. Belanghebbende verwijst naar de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2018. Daarnaast verwijst belanghebbende ook naar de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2022, waarin op grond van het vertrouwensbeginsel tegemoetgekomen is aan zijn bezwaar. Volgens belanghebbende staat de voorwaarde dat de kosten van een behandeling enkel in aftrek komen als deze behandeling op voorschrift of onder begeleiding van een arts plaatsvindt niet op de website van de Belastingdienst.
4.10.
De rechtbank heeft over het vertrouwensbeginsel het volgende overwogen.
“6.5. Tevens heeft belanghebbende gesteld dat op de website van de Belastingdienst of in de uitspraak op bezwaar niet staat dat de kosten van een behandeling enkel in aftrek komen als deze behandeling op voorschrift of onder begeleiding van een arts plaatsvindt. Derhalve stelt hij dat de kosten die samenhangen met de behandelingen van [A] , [B] en [E] alsnog in aftrek dienen te komen. Volgens belanghebbende zijn er dus onjuiste inlichtingen verstrekt, waarop hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen.
De inspecteur heeft betwist onjuiste inlichtingen te hebben verstrekt en stelt dat als
verder doorgeklikt wordt op de website, de eis van betrokkenheid van een arts wel te lezen is.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. De inspecteur heeft op de website geen onjuiste inlichtingen verstrekt. Na doorklikken op de website is namelijk de eis van betrokkenheid van een arts weergegeven.
6.7.
Met betrekking tot de uitspraak op bezwaar overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aan de uitspraak op bezwaar voorafgaande correspondentie tussen belanghebbende en de inspecteur waarin meermaals wordt vermeld dat de eis van betrokkenheid van een arts geldt, kan – voor zover belanghebbende dit betoogt – geen bewuste standpuntbepaling uit de uitspraak op bezwaar worden afgeleid. Daarnaast is het niet zo dat belanghebbende, afgaande op de onvolledige dan wel onjuiste informatie, een handeling heeft verricht of nagelaten.2 De uitspraak op bezwaar is namelijk later gedaan dan het moment dat belanghebbende de zorgkosten heeft gemaakt. Ook op die grond slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel dus niet.”
Onder vermelding van de volgende voetnoot:
“2. Vergelijk Hoge Raad 9 maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3780 en Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654.”
4.11.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven en maakt die tot de zijne. Dat wat in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel, omdat voor het jaar 2018 pas sprake kan zijn van opgewekt vertrouwen als er onvolledig dan wel onjuiste informatie is verstrekt door de inspecteur op het moment van aangifte doen. Zowel de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2018 als de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2022 zijn van na de datum dat de aangifte IP/PVV 2018 door belanghebbende is gedaan. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat in het aangifteprogramma toelichtingen zijn opgenomen bij de onderdelen en dat via deze toelichtingen doorgelinkt wordt naar de website van de Belastingdienst. Belanghebbendes stelling dat de betreffende informatie niet op de website van de Belastingdienst staat, is niet juist. Onder het kopje ‘genees- en heelkundige hulp’ is de betreffende voorwaarde over de arts opgenomen, zie ook de tekst in bijlage 1 bij de aanvulling op het verweerschrift in de beroepsfase van de inspecteur van 9 augustus 2023 (een screenshot van de website van de Belastingdienst).
Tussenconclusie
4.12.
De slotsom is dat het incidentele hoger beroep gegrond is. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt bepaald op € 24.754 (€ 24.848 -/- € 94.)
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep gegrond is.
4.14.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting op € 20,24.
4.15.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van portokosten, maar deze komen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het incidentele hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor de beslissingen met betrekking tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en de beschikking belastingrente;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
  • vermindert de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.754;
  • vermindert de beschikking belastingrente 2018 evenredig;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 20,24.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, voorzitter, T.A. Gladpootjes en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E.A.D. Dockx M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 6.1, lid 2, aanhef en letter d, Wet IB 2001 en artikel 6.17 Wet IB 2001.
2.Artikel 6.40 Wet IB 2001.
3.Artikel 6.1, lid 1, letter a, Wet IB 2001.