ECLI:NL:GHSHE:2025:2708

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
23/1367
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid inspecteur bij informatiebeschikking na ontbinding vennootschap onder firma

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de inspecteur van de Belastingdienst om een informatiebeschikking te geven aan een vennootschap onder firma (vof) die reeds was ontbonden. De vof, opgericht door [vennoot 1] en [vennoot 2], had haar activiteiten per 1 januari 2018 overgedragen aan [bedrijf] B.V. en was per 1 januari 2019 opgeheven. De inspecteur had een informatiebeschikking gegeven op 29 januari 2021, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de inspecteur niet bevoegd was om deze beschikking te geven, omdat de vof op dat moment niet meer bestond. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 26 juni 2025 werd vastgesteld dat de vof ten tijde van de informatiebeschikking reeds was opgehouden te bestaan. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur geen bevoegdheid had om de informatiebeschikking te geven. Het hof concludeerde dat aan een vennootschap die niet meer bestaat geen verplichtingen kunnen worden opgelegd. De inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1367
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 augustus 2023, nummer BRE 22/331, in het geding tussen
(de voormalige vennoten van) [belanghebbende] V.O.F.,
(voorheen) gevestigd in [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] . Namens belanghebbende is niemand verschenen.
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 23/1363.
1.6.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij bericht van 25 februari 2025 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Dit bericht is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. De informatievoorzieningsorganisatie rechtspraak (hierna: IVO rechtspraak) heeft bevestigd dat op 25 februari 2025 om 9.26 uur een e-mail naar het e-mailadres [email adres] is verzonden en afgeleverd aan de SMTP-server met het onderwerp: ‘Nieuw bericht in zaak BK-SHE 23/1367’.
1.7.
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof. De griffier heeft de pleitnota in Mijn Rechtspraak geplaatst.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
[belanghebbende] V.O.F. (hierna: de vof) is door [vennoot 1] en [vennoot 2] (hierna: de vennoten) per 1 juli 2015 aangegaan. De vof exploiteert een supermarkt.
2.2.
Per 1 januari 2018 zijn de activiteiten van de vof overgenomen door [bedrijf] B.V. Vervolgens is de vof blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) ontbonden en per 1 januari 2019 opgeheven. De KvK heeft op 12 februari 2019 van de vennoten het formulier 17a ‘ontbinding vennootschap, rechtspersoon of maatschap’ ontvangen. In dit formulier verklaren de vennoten dat de onderneming op 1 januari 2019 is beëindigd.
2.3.
De inspecteur heeft bij de vof op 19 juni 2018 een boekenonderzoek aangekondigd, waarna hij vervolgens de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2017 heeft onderzocht. De inspecteur heeft van het uitgevoerde onderzoek een controlerapport opgesteld (hierna: het controlerapport), en naar aanleiding van de bevindingen in dat controlerapport op 25 januari 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting over voornoemde periode aan belanghebbende opgelegd.
2.4.
Gedurende de bezwaarfase tegen de naheffingsaanslag heeft de inspecteur met dagtekening 29 januari 2021 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, AWR aan de vof gegeven vanwege schending van de informatie-, administratie- en bewaarverplichting als bedoeld in de artikelen 47, 49 en 52 AWR (hierna: de informatiebeschikking). De inspecteur heeft tevens afschriften van de informatiebeschikking verstuurd naar de vennoten.
2.5.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking heeft de inspecteur op 17 december 2021 afgewezen.
2.6.
De rechtbank heeft als feit vastgesteld dat de vof sinds 1 januari 2019 is opgehouden te bestaan en is (mede) daarvan uitgaande tot het oordeel gekomen dat de inspecteur niet bevoegd was om de informatiebeschikking te geven aan de vof. De rechtbank heeft vervolgens de informatiebeschikking vernietigd.
2.7.
In het proces-verbaal van de rechtbank is onder meer het volgende opgenomen:
“De inspecteur verklaart: (…) U houdt mij voor dat de informatiebeschikking aan de VOF is gegeven op 19 januari 2021, maar de VOF toen niet meer bestond. Ik geef u aan dat dat klopt. De activiteiten van de VOF zijn overgegaan op de BV. De informatiebeschikking is wel
gegeven over een controleperiode waarin de VOF nog bestond. De informatiebeschikking is in de bezwaarprocedure gegeven.
- Het klopt dat de VOF op 19 januari 2021 niet meer bestond. De inspecteur was wel
nog bevoegd de informatiebeschikking te geven aan de VOF. Het is in wezen
hetzelfde als het opleggen van aanslagen nadat de VOF niet meer bestaat.
- U houdt mij voor dat de Hoge Raad op 21 april 2023 [ECLI:NL:HR:2023:543]
heeft beslist dat het geven van een informatiebeschikking niet meer mogelijk is aan
rechtspersonen die zijn opgehouden te bestaan. Ik geef u aan dat in dit geval geen
sprake is van een rechtspersoon maar van een VOF. Ik ben van mening dat de
informatiebeschikking gegeven kon worden.”
2.8.
De inspecteur heeft ter zitting bij het hof verklaard dat de balans van [bedrijf] B.V. zoals opgenomen in de eerste aangifte vennootschapsbelasting van [bedrijf] B.V. gelijk was aan de balans van de vof.
2.9.
Volgens het controlerapport bedroeg het ‘eigen vermogen/fiscale vermogen’ van de vof per ultimo 2017 -/- € 10.675.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de rechtbank de informatiebeschikking terecht vernietigd?
2. Heeft de rechtbank de inspecteur terecht veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht?
3.2.
De inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en handhaving van de informatiebeschikking. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.
Zoals volgt uit de onder 1.6 vermelde verklaring is de uitnodiging voor de zitting bij het hof op 25 februari 2025 in Mijn Rechtspraak geplaatst. Op die dag is een e-mail verstuurd naar het e-mailadres [email adres] met het onderwerp: ‘Nieuw bericht in zaak BK-SHE 23/1367’. Belanghebbende heeft zich aangemeld bij Mijn Rechtspraak en daarbij dit e-mailadres opgegeven. Dit is daarom het e-mailadres waar IVO-rechtspraak de notificaties heen stuurt. Het hof gaat er daarom vanuit dat de e-mail met de notificatie aan het juiste e-mailadres is verstuurd. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. [1]
Ten aanzien van het geschil
Vraag 1. Heeft de rechtbank de informatiebeschikking terecht vernietigd?
4.1.
De inspecteur stelt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de vof is beëindigd. Volgens hem is de rechtbank uitgegaan van de gegevens in het KvK en de verkeerde aannames van partijen. Volgens de inspecteur had de rechtbank echter ambtshalve moeten toetsen of de gegevens in het handelsregister juist zijn en of de vereffening van het vennootschappelijke vermogen en de verdeling van de vennootschappelijke goederengemeenschap heeft plaatsgevonden. Indien de rechter niet ambtshalve kan vaststellen dat de vereffening van de vof is beëindigd, moet er van worden uitgegaan dat de vof nog bestaat, aldus de inspecteur.
4.2.
Het hof stelt voorop dat partijen het er in eerste aanleg over eens waren dat de vof ten tijde van het geven van de informatiebeschikking niet meer bestond (zie 2.7.). In hoger beroep betwist de inspecteur dat de vof ten tijde van het geven van de informatiebeschikking niet meer bestond. Het hof ziet zich derhalve voor de taak gesteld te beoordelen of belanghebbende ten tijde van het geven van de informatiebeschikking reeds was opgehouden te bestaan. De ontbinding van een vennootschap onder firma brengt niet mee dat zij ophoudt te bestaan. Zij blijft voortbestaan voor zover dit nodig is voor de vereffening van het vennootschappelijke vermogen en de verdeling van de vennootschappelijke goederengemeenschap. Pas als zowel die vereffening als die verdeling zijn voltooid, houdt de vennootschap onder firma op te bestaan. [2] Indien op het moment van ontbinding van een vof geen vennootschappelijk vermogen meer aanwezig is, en vereffening en verdeling van het vennootschappelijk vermogen derhalve niet aan de orde is, houdt de vof direct op te bestaan. Het hof volgt de inspecteur in zijn standpunt dat zo lang het hof niet heeft vastgesteld dat de vof is ontbonden, ervan uit moet worden gegaan dat de vof nog bestaat. Het hof volgt de inspecteur echter niet in zijn standpunt dat zo lang niet duidelijk is of gegevens in het handelsregister juist zijn en of de vereffening van het vennootschappelijke vermogen en de verdeling van de vennootschappelijke goederengemeenschap heeft plaatsgevonden, de rechter niet kan vaststellen dat de vof is ontbonden. De vaststelling door een rechter of een vof is ontbonden dient naar het oordeel van het hof te gebeuren aan de hand van de bewijsregels zoals door de Hoge Raad uiteengezet in rechtsoverweging 4.5.2. van zijn arrest van 21 april 2023 [3] . Het hof zal die bewijsregels hierna toepassen op onderhavige zaak.
4.3.
Het hof ontleent aan de volgende feiten en omstandigheden het vermoeden dat de vof ten tijde van de ontbinding op 1 januari 2019 geen baten meer had en daarom direct is opgehouden te bestaan:
- De activiteiten van de vof zijn per 1 januari 2018 overgegaan naar [bedrijf] B.V. (zie 2.2);
- Ter zitting bij het hof heeft de inspecteur verklaard dat de balans van [bedrijf] B.V. zoals opgenomen in de eerste aangifte vennootschapsbelasting van [bedrijf] B.V. gelijk was aan de balans van de vof (zie 2.8);
- Volgens het controlerapport was het ‘eigen vermogen/fiscale vermogen’ van de vof per ultimo 2017 negatief;
- Het procesdossier biedt overigens geen enkele aanwijzing dat op 1 januari 2019 nog vennootschappelijk vermogen aanwezig was in de vof.
4.4.
Aangezien de inspecteur naar het oordeel van het hof niks heeft aangevoerd om dit vermoeden te ontzenuwen komt het hof tot het oordeel dat de vof ten tijde van het geven van de informatiebeschikking reeds was opgehouden te bestaan.
4.5.
Het hof komt dus tot dezelfde vaststelling als de rechtbank, namelijk dat de vof ten tijde van het geven van de informatiebeschikking reeds was opgehouden te bestaan. Het daarop voortbouwende oordeel van de rechtbank dat de inspecteur niet bevoegd was om de informatiebeschikking te geven en de aan dit oordeel ten grondslag liggende overwegingen [4] (rechtsoverwegingen 4.1. tot en met 4.3. van de rechtbankuitspraak) acht het hof juist. Aan een vennootschap die niet meer bestaat kunnen geen verplichtingen meer worden opgelegd.
4.6.
Voor dat geval stelt de inspecteur dat de informatiebeschikking, waarvan afschriften zijn verstuurd aan de vennoten, ‘jegens de vof’ moet worden uitgelegd ‘en dat deze beschikking ook bedoeld is geweest met betrekking tot de vorderingen op de individuele vennoten’. Naar het hof de inspecteur begrijpt kan de informatiebeschikking om die reden niet vernietigd worden.
4.7.
Het hof volgt de inspecteur niet in zijn standpunt. De informatiebeschikking heeft betrekking op een uitspraak op bezwaar die nog gedaan moet worden en die betrekking heeft op een naheffingsaanslag omzetbelasting die is opgelegd aan de vof als belastingplichtige. Het is de vof die de informatie-, administratie- en bewaarverplichting als bedoeld in de artikelen 47, 49 en 52 AWR heeft. Deze verplichtingen rusten naar het oordeel van het hof niet (ook) op de vennoten. Dat vennoten van een vof hoofdelijk verbonden zijn voor de verbintenissen van de vennootschap jegens derden doet hier niet aan af.
4.8.
De inspecteur heeft zich ten slotte nog op het standpunt gesteld dat, indien de vof ten tijde van het geven van de informatiebeschikking reeds was beëindigd, de procesbevoegdheid namens de vof is geëindigd en het namens de vof ingediende bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. Naar het hof de inspecteur begrijpt kan ook om die reden de informatiebeschikking niet vernietigd worden.
4.9.
Ook dit standpunt van de inspecteur slaagt niet. Het hof vat het bezwaar- en beroepschrift tegen de informatiebeschikking dat door [naam] is ingediend zo op dat het is ingediend namens de voormalige vennoten van de vof die afschriften van de informatiebeschikking hebben ontvangen (zie 2.4.). De voormalige vennoten van de vof behoren tot de kring van bezwaar- en beroepsgerechtigden en zijn dus ontvankelijk in hun bezwaar en beroep [5] .
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de informatiebeschikking terecht heeft vernietigd. Vraag 1 dient bevestigend te worden beantwoord.
Vraag 2. Heeft de rechtbank de inspecteur terecht veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht?
4.11.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de inspecteur heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht. Indien een vof is beëindigd dan kunnen de gezamenlijke vennoten geen betalingsverplichting meer hebben en kunnen zij ook geen kosten hebben gemaakt, aldus de inspecteur.
4.12.
Het hof vat het bezwaar- en beroepschrift tegen de informatiebeschikking dat door [naam] is ingediend zo op dat het is ingediend namens de voormalige vennoten van de vof (zie 4.9.). De rechtbank heeft impliciet hetzelfde gedaan door ‘(De voormalige vennoten van) [belanghebbende] V.O.F.’ als belanghebbenden aan te merken. Niet valt in te zien waarom zij geen kosten zouden hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft de inspecteur daarom terecht veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht. Vraag 2 dient bevestigend te worden beantwoord.
Tussenconclusie
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
De griffier heft van de inspecteur een griffierecht van € 548, omdat het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van hoger beroep bij het hof omdat het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is.
4.16
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 1 (punt) [6] x € 907 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 907.
4.17.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 548;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 907.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, voorzitter, J.M. van der Vegt en R.W.G. Rouwers, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:158.
2.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1097, r.o. 3.2.2.
3.Hoge Raad 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:543.
4.De rechtsoverwegingen 4.1. tot en met 4.3. van de rechtbankuitspraak.
5.Artikel 26a, lid 1, letter d, AWR in verbinding met artikel 7:1 Algemene wet bestuursrecht.
6.1 punt voor het verweerschrift, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.