AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Hoger beroep inzake schenkbelasting en eigenwoningvrijstelling na vervallenverklaring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen schenkbelasting vernietigd. Belanghebbende had in 2008 een schenking onder schuldigerkenning ontvangen van haar ouders, waarvoor de eenmalig verhoogde vrijstelling voor de schenkbelasting was toegepast. In 2018 en 2019 ontving zij opnieuw schenkingen van haar ouders, maar de inspecteur stelde dat zij geen recht had op de eigenwoningvrijstelling omdat de eerdere schenking in 2008 al was benut. Belanghebbende voerde aan dat de schenking uit 2008 was vervallen, waardoor zij opnieuw recht had op de eigenwoningvrijstelling. Het hof oordeelde dat de schenking niet van rechtswege was ontbonden en dat de inspecteur terecht de aanslagen had opgelegd. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank niet en verklaarde de hoger beroepen van de inspecteur gegrond.
Voetnoten
1.Nummer KG:063:2023:11, gepubliceerd op https://kennisgroepen.belastingdienst.nl.
2.Artikel 177, lid 2, Boek 7 Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 228 Boek 6 Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 27 SW.
5.Artikel 33, onderdeel 5°, onder c, juncto artikel 33a Successiewet 1956 (tekst 2018) juncto artikel 5 Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting (tekst met ingang van 2017).
6.Artikel 33, onderdeel 5°, aanhef, SW (tekst 2018).
7.Artikel 33, onderdeel 5°, onder c, juncto artikel 33a Successiewet 1956 (tekst 2019) juncto artikel 5 Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting (tekst met ingang van 2017).
8.Artikel 33, onderdeel 5°, aanhef, SW (tekst 2018).