In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting die was opgelegd aan belanghebbende, een onroerendezaakrechtpersoon (OZR). De zaak betreft de inkoop van aandelen door belanghebbende in een andere vennootschap, [A NV], en de vraag of deze inkoop een belastbaar feit vormt voor de overdrachtsbelasting. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag opgelegd, die door belanghebbende werd betwist. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het hof oordeelde dat de inkoop van aandelen door een OZR, mits voldaan aan de kwantitatieve eis, een verkrijging is die belast is voor de overdrachtsbelasting. Belanghebbende stelde dat de ingekochte aandelen geen materieel of economisch belang meer vertegenwoordigden, maar het hof oordeelde dat de ingekochte aandelen nog steeds een waarde vertegenwoordigen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de goedkeuring in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën niet van toepassing was, omdat de onderlinge gerechtigdheid van de aandeelhouders was gewijzigd door de inkoop van de aandelen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.