ECLI:NL:GHSHE:2025:2910

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
23/1660 tot en met 23/1663
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op assurantiepremies voor satellieten en de plaats van risico

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen assurantiebelasting die aan belanghebbende, een Luxemburgse vennootschap, zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen betroffen premies voor de verzekering van satellieten die door een Nederlandse BV commercieel werden geëxploiteerd. De rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de verzuimboeten gematigd. Belanghebbende stelde dat de plaats van het verzekerde risico niet in Nederland lag, maar in de ruimte, waar de satellieten zich bevonden. Het hof oordeelde dat de relevante activiteiten met betrekking tot de exploitatie van de satellieten in Nederland plaatsvonden, en dat de vestiging van de verzekeringnemer, [bedrijf 1] B.V., zich in Nederland bevond. Het hof bevestigde dat Nederland heffingsbevoegd was ten aanzien van de betaalde premies. De stelling van belanghebbende dat de transportvrijstelling van toepassing was op de premies voor de verzekering van de satellieten in de fasen na ontkoppeling van de raket, werd verworpen. Het hof concludeerde dat de verzuimboeten terecht waren opgelegd, omdat er geen pleitbaar standpunt was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/1660 tot en met 23/1663
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] S.A.met gekozen domicilie in [plaats 1] (Luxemburg),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 oktober 2023, nummers BRE 21/5579, 21/5581, 21/5582 en 21/5583, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor de jaren 2015 tot en met 2018 een naheffingsaanslag assurantiebelasting opgelegd van € 932.719 (2015), € 802.705 (2016), € 403.620 (2017) en € 3.830.741 (2018) (de naheffingsaanslagen). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is bij elke naheffingsaanslag een verzuimboete van € 1.250 opgelegd (de verzuimboeten).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en de verzuimboeten gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. De beslissing van de rechtbank luidt:
“De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de verzuimboeten betreffen;
  • vermindert de verzuimboeten tot € 1.125 per verzuimboete.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de inspecteur. De inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend. Deze pleitnota is doorgestuurd naar belanghebbende.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende, [naam] (werkzaam bij belanghebbende) en haar gemachtigden [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] (verbonden aan [kantoor] ), en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] , [inspecteur 5] en [inspecteur 6] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende maakt samen met [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ), statutair gevestigd te Nederland, deel uit van de [groep] . [bedrijf 1] is eigenaar van een vloot satellieten die zich bevindt in “Geostationary Earth Orbit” (hierna: GEO-satellieten). De GEO-satellieten worden door [bedrijf 1] commercieel geëxploiteerd voor onder andere datacommunicatiedoeleinden. De commerciële exploitatie houdt in dat [bedrijf 1] datacommunicatiecapaciteit tegen vergoeding ter beschikking stelt aan haar klanten, zoals telecomaanbieders en overheidsorganisaties.
Verzekeringen
2.2.
Vijf satellieten van [bedrijf 1] waren in de onderhavige jaren (of een deel daarvan) verzekerd bij belanghebbende. Voor het verzekeren van de satellieten heeft [bedrijf 1] zowel launch-verzekeringen als in-orbit-verzekeringen afgesloten. [bedrijf 1] is de verzekeringnemer van de polis en betaalt premies aan belanghebbende. De launch-verzekering ziet op de eerste vijf fasen van de lancering en exploitatie van de satellieten (zie 2.11). Vanaf de vijfde en laatste fase bevindt de satelliet zich in de definitieve baan rond de aarde boven de evenaar (in-orbit). De in-orbit-verzekering is de verzekering voor de commerciële exploitatie van de satellieten gedurende de commerciële levensduur vanaf ongeveer acht maanden na aanvang van de vijfde fase.
2.3.
De satellieten zijn onder de launch-verzekering en de in-orbit-verzekering verzekerd op basis van de (positieve) boekwaarde van de satelliet. De omvang van de verzekeringsuitkering wordt bij zowel de launch-verzekering als bij de in-orbit-verzekering bepaald door de beperktere transpondercapaciteit (commerciële capaciteit), die de satelliet na de schade nog heeft, vast te stellen. De verhouding tussen deze beperktere transpondercapaciteit en de totale transpondercapaciteit indien de satelliet geen schade zou hebben, wordt toegepast op de maximale uitkering. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met het tijdsverloop en de functies die de satelliet eventueel nog wel kan vervullen. De maximale uitkering betreft in essentie de boekwaarde van de satelliet.
2.4.
Onder de launch-verzekering wordt dekking geboden voor schade die de satelliet kan oplopen gedurende alle fasen van de lancering (zie 2.11). De verzekerde schade wordt uitbetaald als de satelliet volledig is vernield of een volledige uitval van functies heeft plaatsgevonden (Total Loss), of als sprake is van schade waardoor de “Available Capacity” minder is dan deze zou moeten zijn (Constructive Total Loss of Partial Loss). De launch-verzekering dekt alleen de materiële schade aan de satelliet zelf. Andere bedrijfsrisico’s, zoals het verlies van omzet of het niet meer kunnen exploiteren van de satellieten, vallen niet onder de verzekeringsdekking.
2.5.
In de overeenkomsten die zien op de launch-verzekeringen is bepaald dat de verzekeraar wordt gesubrogeerd in de rechten van de verzekerde om schade te verhalen. Tegen bepaalde partijen kunnen geen verhaalsrechten worden uitgeoefend, zoals de bouwer van de satelliet of de met de verzekerde gelieerde partijen. Hierover vermeldt artikel 7 van de launch-verzekeringsovereenkomst, voor zover van belang, het volgende:
“Notwithstanding the foregoing, the Insurer [belanghebbende,
hof] hereby agrees to waive all rights of subrogation against the following: (a) the Launch Vehicle services provider; (b) the
Spacecraft manufacturer; (c) any contractor, subcontractor and supplier, at any tier, of the Named Insured [ [bedrijf 1] ,
hof], and the governments having jurisdiction over such entities; (d) any subsidiary or affiliate company of the Named Insured; and (e) any officer, director, employee, agent and servant of any of the foregoing, provided that in the case of clause (a) and clause (b) the Named Insured is obligated to obtain waivers of rights of subrogation from the Insurer. Such waiver by the Insurer shall not affect the Named Insured's right to recover under this Policy. The Named Insured agrees not to waive any further rights without the express written consent of the Insurer.”
2.6.
De in-orbit-verzekering betreft een “All Risks” dekking, hetgeen inhoudt een dekking voor het risico van verlies, beschadiging of uitval van een satelliet. De “All Risks” dekking omvat, net zoals bij de launch-verzekering, Total Loss, Constructive Total Loss of Partial Loss. In de in-orbit-verzekeringen is overeengekomen dat onder andere claims voor aansprakelijkheid van derden en claims voor inkomstenderving of andere gevolgschade, niet onder de dekking vallen.
2.7.
Net zoals bij de launch-verzekering is in de polisvoorwaarden van de in-orbit-verzekering ook bepaald dat de verzekeraar wordt gesubrogeerd in de rechten van de verzekerde om schade te verhalen. Artikel 7 van de in-orbit-verzekeringsovereenkomst vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“The Insurer [belanghebbende,
hof] agrees not to exercise rights of recourse acquired through subrogation against any parent, affiliate, or subsidiary of the Named Insured [ [bedrijf 1] ,
hof] or any company managed by the Named Insured or any contractor or subcontractor of these entities (including any predecessor or successor of them) or any other party with whom the Named Insured has agreed not to exercise rights of recourse to the same extent that the Named Insured has waived rights of recourse in writing as of inception of the Period.”
2.8.
Onder de launch-verzekering en in-orbit-verzekering wordt ook schade gedekt als gevolg van een fout bij het controleren, volgen of besturen van de satellieten door personeel van groepsmaatschappijen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] (Luxembourg) S.à.r.l. en [bedrijf 3] (U.S.) Inc. (hierna gezamenlijk: [bedrijf 2 en 3] ). Op grond van artikel 7 van de polisvoorwaarden van de launch-verzekering en de in-orbit-verzekering kan dergelijke schade niet worden verhaald op [bedrijf 2 en 3] . Het voorgaande geldt niet indien sprake is van opzet of grove schuld.
Satellieten
2.9.
De satellieten bestaan uit een “platform” en een “payload”. Het platform is het gedeelte van de satelliet waarmee de payload wordt vervoerd. Het platform bestaat uit een aantal subsystemen, waaronder “command & data handling”, “electrical power system”, “thermal system”, altitude control system”, (elektrische) propulsie, etc. De payload bestaat uit transponders en “multi-beam” antennes waarmee signalen kunnen worden opgevangen en doorgegeven ten behoeve van de datacommunicatie die [bedrijf 1] commercieel exploiteert.
2.10.
De bouw van het platform en de payload vinden plaats door derde partijen binnen en buiten Europa. De satellieten worden gelanceerd vanuit de Verenigde Staten, Frans-Guyana of Kazachstan. Zodra de satelliet zich in-orbit (in de geostationaire baan) bevindt, wordt de satelliet gecontroleerd, gevolgd en bestuurd door en vanuit één van de Satellite Operations Centers (hierna: SOC’s) van [bedrijf 2 en 3] in Luxemburg en de Verenigde Staten. Vanuit de SOC’s van [bedrijf 2 en 3] vinden geen andere activiteiten plaats behalve het controleren, volgen en besturen van de satellieten.
2.11.
De lancering en exploitatie van de satellieten bestaan uit de volgende vijf fasen:
  • Fase 1 heeft betrekking op de eerste 30 minuten waarin de lancering plaatsvindt en waarbij de satelliet zich op de “launch vehicle” (de raket) bevindt.
  • Fase 2 betreft de fase waarin de satelliet van de raket wordt gescheiden en de satelliet zijn zonnepanelen, die de elektromotoren van de satelliet voorzien van energie, uitvouwt. In ongeveer zes maanden tijd bereikt de satelliet een tijdelijke geostationaire baan.
  • Fase 3 betreft de testperiode, waarin de satelliet wordt bestuurd en getest door de bouwer. Gedurende circa twee maanden vinden testen van de payload plaats in de tijdelijke geostationaire baan. Zodra de testfase succesvol is afgerond, draagt de bouwer de besturing van de satelliet over aan [bedrijf 2 en 3] (wat ook in fase 4 kan plaatsvinden).
  • Fase 4 betreft de fase waarin de satelliet zich door middel van de daarop aanwezige elektromotoren verplaatst naar de definitieve circulaire geostationaire baan.
  • Fase 5 betreft de fase waarin de satelliet zich in de definitieve circulaire geostationaire baan bevindt en de eerste commerciële exploitatie van start gaat. Gedurende ongeveer acht maanden wordt deze fase onder de launch-verzekering gedekt. Daarna vindt dekking plaats onder de in-orbit-verzekering.
2.12.
Na verloop van ongeveer 15 jaar kan de satelliet niet meer worden geëxploiteerd en wordt deze vanuit de geostationaire baan geleid naar de zogenoemde “graveyard orbit”, een baan voor satellieten die niet meer commercieel in gebruik zijn.
2.13.
In de circulaire geostationaire baan worden, met behulp van de payload, signalen die vanaf de grondstations komen (“uplinks”), via de satelliet naar andere grondstations of ontvangers verzonden (“downlinks”). Voor het ontvangen en verzenden van uplinks en downlinks worden schotelantennes gebruikt. De grondstations waar deze schotelantennes onderdeel van uitmaken, of andere ontvangers van de downlinks, bevinden zich op diverse locaties over de hele wereld, maar niet in Nederland.
2.14.
De circulaire geostationaire baan is opgedeeld in verschillende zogenoemde GEO-boxen. Iedere satelliet dient binnen de eigen GEO-box te blijven om botsingen met andere satellieten te voorkomen. Door de eerder opgebouwde snelheid (met de raket en in het verlengde daarvan met de eigen elektromotoren) in combinatie met de zwaartekracht blijft de satelliet binnen de circulaire geostationaire baan. Wel worden de satellieten nog gecontroleerd, gevolgd en zo nodig bijgestuurd door en vanuit de SOC’s van [bedrijf 2 en 3] in Luxemburg en de Verenigde Staten, waarbij slechts het personeel van het SOC bevoegd is om de satelliet te besturen vanuit het SOC. Voor het sturen van de satellieten worden ook schotelantennes gebruikt (andere schotelantennes dan die worden gebruikt voor het ontvangen en verzenden van de uplinks en downlinks) van grondstations die zijn gevestigd op diverse locaties over de hele wereld, welke afhankelijk van de locatie van de satelliet ten opzichte van de aarde worden gebruikt voor de besturing van de satelliet. Er bevinden zich geen grondstations in Nederland.
2.15.
Op [bedrijf 1] rust de wettelijke verplichting om de satellieten ook vanuit Nederland te kunnen controleren, volgen en besturen. Om die reden is in Nederland een zogenoemd “steering wheel” aanwezig. Het “steering wheel” is bedoeld voor het noodgeval de satellieten niet meer vanuit de SOC’s van [bedrijf 2 en 3] kunnen worden bestuurd, zodat kan worden voorkomen dat de satellieten uit hun GEO-box geraken. Om die reden wordt één keer per jaar een test uitgevoerd om te controleren of het “steering wheel” nog werkt, waarna een rapport naar het Agentschap Telecom wordt verzonden. Deze jaarlijkse controle vindt plaats door medewerkers van de SOC’s van [bedrijf 2 en 3] , die hiervoor naar Nederland komen. Het “steering wheel” is tot op heden niet voor daadwerkelijke besturing van de satellieten gebruikt.
Activiteiten van [bedrijf 1] in Nederland
2.16.
Op het hoofdkantoor van [bedrijf 1] in [plaats 2] zijn ongeveer 100 werknemers werkzaam. Zij verrichten werkzaamheden die betrekking hebben op commerciële activiteiten, financiën, accounting, administratie en juridische zaken. Circa 20 tot 30 werknemers houden zich bezig met de commerciële activiteiten, die voornamelijk bestaan uit het sluiten van contracten met klanten. Daarbij bepalen de medewerkers van [bedrijf 1] met welke partijen een contract wordt aangegaan.
2.17.
De voornaamste doelgroep van belanghebbende bestaat uit klanten in landen in Zuid-Amerika en Zuidoost-Azië. Commerciële medewerkers van [bedrijf 1] in Nederland reizen regelmatig naar deze landen om aldaar klanten te bezoeken en te werven.
2.18.
Naast de in 2.16 genoemde werkzaamheden houden de werknemers van [bedrijf 1] in Nederland zich bezig met het doorgeleiden van de signalen (de uplinks en downlinks) via de satellieten naar grondstations of andere ontvangers.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslagen en de verzuimboeten terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is primair in geschil of de vestiging van de verzekeringnemer waarop de verzekering betrekking heeft zich in Nederland bevindt, en subsidiair of de vrijstelling voor transportverzekeringen (deels) van toepassing is.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslagen en de verzuimboeten, en tot toekenning van een vergoeding van de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep.
3.3.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 20 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) wordt onder de naam “assurantiebelasting” een belasting geheven ter zake van verzekeringen waarvan het risico in Nederland is gelegen en ter zake van daarmee samenhangende diensten. Indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, geldt op grond van artikel 21, lid 1, WBR dat het risico in Nederland is gelegen indien de vestiging van deze rechtspersoon waarop de verzekering betrekking heeft, zich in Nederland bevindt.
4.2.
Art. 20 WBR en artikel 21 WBR zijn ontleend aan Richtlijn 88/357/EEG (hierna: Tweede Richtlijn), welke richtlijn is vervangen door Richtlijn 2009/138/EG (hierna: Solvency II richtlijn). In artikel 157, lid 1, van de Solvency II Richtlijn is bepaald dat een verzekeringsovereenkomst uitsluitend is onderworpen aan de indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspremies in de lidstaat van het risico of de verbintenis.
Plaats van risico
4.3.
Artikel 13 van de Solvency II Richtlijn, waarvan het dertiende lid overeenkomt met het oude artikel 2, onderdeel d, van de Tweede Richtlijn, luidt, voor zover in hoger beroep van belang:
“In deze richtlijn wordt verstaan onder:
(…)
13. lidstaat van het risico: een van de volgende lidstaten:
a) de lidstaat waar de goederen zich bevinden, wanneer de verzekering betrekking heeft hetzij op onroerend goed, hetzij op onroerend goed en op de inhoud daarvan, voor zover deze door dezelfde verzekeringsovereenkomst wordt gedekt;
b) de lidstaat van registratie, wanneer de verzekering betrekking heeft op voer- en vaartuigen van om het even welk type;
(…)
d) in alle gevallen die niet uitdrukkelijk zijn genoemd onder a), b) of c): de lidstaat waarin zich een van het volgende bevindt:
i. (…)
ii. indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is: de vestiging van die verzekeringnemer waarop de overeenkomst betrekking heeft.”
4.4.
Uit het arrest HvJ EU 14 juni 2001, Kvaerner plc, ECLI:EU:C:2001:332 (hierna: Kvaerner-arrest), volgt dat de gemeenschapswetgever met (het oude) artikel 2, onderdeel d, van de Tweede Richtlijn voor alle soorten verzekerde risico’s een oplossing heeft willen bieden waarmee de lidstaat, waar het risico is gelegen, kan worden vastgesteld aan de hand van concrete en fysieke criteria en niet zozeer aan de hand van juridische criteria (Kvaerner-arrest, punt 44). Daarbij heeft (het oude) artikel 2, onderdeel d, vierde streepje, van de Tweede Richtlijn (dat correspondeert met artikel 13, lid 13, letter d, van de Solvency II Richtlijn) met name tot doel een nadere regel te geven voor het bepalen van de plaats waar een exploitatierisico is gelegen, wanneer dit risico niet specifiek is gebonden aan onder meer een onroerend goed of een voer- of vaartuig. Daartoe wordt de nadruk gelegd op de plaats waar de activiteit wordt verricht waarvan het risico door de overeenkomst is gedekt (Kvaerner-arrest, punt 46). Voorts is geoordeeld dat door middel van deze bepaling de bevoegdheid tot belastingheffing zo veel mogelijk wordt toegekend op basis van een materieel en objectief criterium, los van de rechtspositie van de verzekeringnemer en met als voornaamste criterium de plaats van de activiteiten waarvan de risico’s worden gedekt (Kvaerner-arrest, punt 52). Hieruit vloeit voort dat om te bepalen in welke lidstaat het risico is gelegen, met name precies moet worden vastgesteld van welke activiteit de risico’s worden gedekt door de verschillende verzekeringsovereenkomsten die aan de orde zijn (vgl. HvJ EU 17 januari 2019, A Ltd, ECLI:EU:C:2019:33, punt 31).
4.5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de plaats van het risico, dat door de verzekeringen wordt gedekt, niet in Nederland is gelegen. Volgens het Kvaerner-arrest dient de plaats van het risico te worden beoordeeld naar de plaats van de activiteiten waarvan de risico’s worden gedekt en niet naar de vestigingsplaats van [bedrijf 1] . De plaats van de activiteiten is de ruimte, waar de satellieten zich bevinden, in samenhang met de plaats waar de satellieten worden gemonitord en bestuurd, namelijk in Luxemburg of de Verenigde Staten, aldus belanghebbende. Dat [bedrijf 1] de eigendom houdt van de satellieten en de satellieten exploiteert, doet niet af aan de omstandigheid dat de plaats van de activiteiten niet in Nederland is gelegen. De exploitatie van de satellieten door [bedrijf 1] zelf levert immers geen schade op en de schade in verband met het niet meer kunnen exploiteren van de satellieten wordt niet gedekt onder de verzekeringsovereenkomsten, zo betoogt belanghebbende.
4.5.2.
Indien de vestiging van de verzekeringnemer bepalend is voor de vraag waar de plaats van het risico is gelegen, dient het begrip “vestiging” volgens belanghebbende ruim te worden geïnterpreteerd. In het voormalige artikel 21, lid 4, WBR stond dat onder vestiging “elke (…) duurzame aanwezigheid van die rechtspersoon” kan worden verstaan, welke definitie overeenkomt met de uitleg van het begrip “vaste inrichting” in de toelichting op artikel 5 van het OESO-modelverdrag. Dat deze definitie naar aanleiding van het Kvaerner-arrest vanaf 1 januari 2011 is komen te vervallen, betekent volgens belanghebbende niet dat de definitie minder ruim moet worden uitgelegd, aangezien door het HvJ EU niet is geoordeeld dat de Nederlandse definitie van het begrip “vestiging” onjuist was. Bijgevolg meent belanghebbende dat de satellieten onder het begrip “vestiging” vallen, omdat de satellieten als een “duurzame aanwezigheid van de rechtspersoon” in de ruimte kunnen worden beschouwd. Omdat de satellieten zich in de ruimte bevinden en de ruimte niet als “territory” van Nederland kan worden gezien, kan niet worden toegekomen aan een heffing van de assurantiebelasting in Nederland, aldus belanghebbende.
4.6.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de satellieten werktuigen zijn die signalen ontvangen en doorzenden, waardoor een satelliet niet als een “duurzame aanwezigheid van de rechtspersoon” of een “vestiging” kan worden aangemerkt. [bedrijf 1] heeft als verzekeringnemer de verzekeringen afgesloten om een vermogensrisico af te dekken, aangezien eventuele schade aan de satellieten voor rekening en risico komt van [bedrijf 1] als eigenaar en als exploitant van de satellieten. Derhalve is de vestiging waarop het risico betrekking heeft volgens de inspecteur gelegen bij [bedrijf 1] in Nederland. Deze vestiging is niet gelegen in de ruimte doordat de satellieten zich daar bevinden, aldus de inspecteur.
4.7.1.
Vast staat dat [bedrijf 1] de verzekeringnemer van de launch- en de in-orbit-verzekeringen is. Zowel de launch-verzekeringen als de in-orbit-verzekeringen dekken de risico’s van eventuele schade aan de satellieten. Op grond van de verzekeringsovereenkomsten is het risico op tenietgaan, beschadiging of (gedeeltelijk) capaciteitsverlies van de satellieten gedekt (zie 2.4 en 2.6). Dit risico ligt, gelet op de beperking van de verhaalsrechten in de voorwaarden (zie 2.5 en 2.7), nadrukkelijk bij [bedrijf 1] . De verzekeringsuitkering wordt bepaald aan de hand van de (resterende) transpondercapaciteit waarbij de maximale uitkering in wezen de positieve boekwaarde van de satelliet vertegenwoordigt. Vast staat eveneens dat [bedrijf 1] , als eigenaar van de satellieten, de satellieten commercieel exploiteert. Dit houdt in dat [bedrijf 1] tegen vergoeding datacommunicatiecapaciteit ter beschikking stelt aan haar klanten. [bedrijf 1] heeft de launch- en in-orbit-verzekeringen in haar hoedanigheid van eigenaar en exploitant van de satellieten afgesloten. Indien de satellieten niet meer kunnen worden geëxploiteerd, draagt [bedrijf 1] de (financiële) risico’s daarvan, zoals het risico op inkomstenderving en eventuele contractuele aansprakelijkheid.
4.7.2.
Voor het bepalen van de plaats waar het exploitatierisico is gelegen, is doorslaggevend op welke plaats de activiteit wordt verricht waarvan het risico door de verschillende verzekeringsovereenkomsten is gedekt (zie 4.4). Uit de gedingstukken en hetgeen belanghebbende ter zitting van het hof heeft toegelicht, volgt dat de relevante activiteiten met betrekking tot de exploitatie van de satellieten plaatsvinden in Nederland. [bedrijf 1] verricht namelijk vanuit haar hoofdkantoor in [plaats 2] alle relevante activiteiten die met de commerciële exploitatie van de satellieten samenhangen, waaronder met name het – naar eigen inzicht – sluiten van contracten met klanten. Verder verrichten de medewerkers in Nederland werkzaamheden die betrekking hebben op financiën, accounting, administratie en juridische zaken, evenals activiteiten die zien op het doorgeleiden van de uplinks en downlinks tussen de satellieten en de grondstations of andere ontvangers. Voor al deze activiteiten heeft [bedrijf 1] circa 100 werknemers in Nederland in dienst, waarvan circa 20 tot 30 werknemers zich met commerciële activiteiten bezighouden. Tot de werknemers van [bedrijf 1] in Nederland behoren ook engineers die zich met de doorgifte van signalen bezighouden. Op grond van het voorgaande is de plaats waar de activiteiten worden verricht waarvan het risico door de launch- en de in-orbit-verzekeringen is gedekt, te weten het risico van verlies, schade of uitval van de satellieten, in Nederland gelegen.
4.7.3.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat de vestiging van de verzekeringnemer waarop de overeenkomst betrekking heeft, zoals bedoeld in artikel 21, lid 1, WBR in samenhang met artikel 13, lid 13, onderdeel d, ten tweede, van de Solvency II-Richtlijn, is gelegen in Nederland. Het risico van de launch- en de in-orbit-verzekeringen is derhalve in Nederland gelegen. Nederland is dus ingevolge artikel 20 WBR heffingsbevoegd ten aanzien van de door [bedrijf 1] betaalde premies.
4.8.
Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Anders dan belanghebbende betoogt, bevindt de plaats van de activiteiten waarvan de risico’s worden gedekt zich niet in de ruimte (in de GEO-box waar de satelliet zich bevindt). De stelling van belanghebbende dat de satellieten als een “duurzame aanwezigheid” in de zin van artikel 21, lid 4, WBR (oud) van [bedrijf 1] in de ruimte kunnen worden aangemerkt en daarmee als vestiging kwalificeren, faalt. Hetzelfde geldt voor belanghebbendes verwijzing naar de definitie van het begrip “vaste inrichting” van artikel 5 van het OESO-modelverdrag en de toelichting daarop. Dat de satellieten vanuit de SOC’s van [bedrijf 2 en 3] in Luxemburg en de Verenigde Staten worden bestuurd, is voor de vraag waar de exploitatie van de satellieten plaatsvindt evenmin van belang. De besturing van de satellieten kan namelijk niet worden gelijkgesteld met de exploitatie van de satellieten. Uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting is toegelicht, volgt voorts niet dat [bedrijf 2 en 3] (andere) activiteiten verricht die met de (commerciële) exploitatie van de satellieten samenhangen, zodat de plaats van risico niet in Luxemburg en/of de Verenigde Staten is gelegen.
4.9.
De stelling van belanghebbende dat de exploitatie zelf geen schade oplevert aan de satellieten en dat de schade in verband met het niet meer kunnen exploiteren van de satellieten (het risico van omzetverlies) onder de verzekeringsovereenkomsten niet wordt gedekt, wordt eveneens verworpen. Deze zienswijze miskent immers dat [bedrijf 1] in haar hoedanigheid van exploitant de verzekeringen heeft afgesloten en dat de activiteiten waarvan het risico is gedekt, in Nederland worden verricht (zie 4.7.2).
4.10.
De stelling van belanghebbende dat ten aanzien van satellieten geen heffing van assurantiebelasting plaatsvindt in andere landen (het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg en Frankrijk), kan haar ook niet baten. Voor zover uit de door belanghebbende ingebrachte gedingstukken volgt dat heffing van assurantiebelasting over premies die betrekking hebben op verzekeringen van satellieten, expliciet is uitgesloten in voornoemde landen, is een dergelijke expliciete uitsluiting niet in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Evenmin kan uit de parlementaire geschiedenis van artikel 20 en artikel 21 WBR worden afgeleid dat de Nederlandse wetgever de heffing van assurantiebelasting in situaties als de onderhavige heeft willen uitsluiten.
Vrijstelling voor transportverzekeringen
4.11.
Belanghebbende stelt zich (subsidiair) op het standpunt dat de premies die betrekking hebben op de verzekering van de satellieten die zich in fase 2 tot en met 5 bevinden (zie 2.11), onder de transportvrijstelling in de zin van artikel 24, lid 1, onderdeel f, WBR, vallen. Vanaf het moment dat de satelliet van de raket wordt gescheiden, is volgens belanghebbende sprake van vervoer van de payload door het platform (dat in de ruimtevaartsector ook wel “bus” wordt genoemd), waarbij de voortstuwing en bijsturing van het platform vanaf fase 1 als transport dient te worden aangemerkt.
4.12.
Ingevolge artikel 24, lid 1, letter f, WBR zijn transportverzekeringen vrijgesteld van de assurantiebelasting. Een transportverzekering is de verzekering tegen risico’s van schade als gevolg van vervoer van goederen over zee, te land, op binnenwateren en door de lucht (Besluit van 3 februari 2017, Stcrt. 2017, 6640, onderdeel 3.2).
4.13.
Niet in geschil is dat de transportvrijstelling van toepassing is op het deel van de premies die betrekking hebben op de verzekering van de satellieten die zich in fase 1 bevinden, namelijk de eerste 30 minuten waarin de lancering plaatsvindt en de satelliet zich op de raket bevindt. Ter zitting is door partijen bevestigd dat 51,47% van de premies die zien op de launch-verzekeringen, onder de transportvrijstelling valt.
4.14.
Zoals volgt uit 4.12, dient voor de toepassing van de transportvrijstelling sprake te zijn van de verzekering van risico’s die verband houden met het vervoer van goederen. In het onderhavige geval zijn de naheffingsaanslagen opgelegd ten aanzien van de betaalde premies die zien op de verzekering van de satellieten in de fasen na ontkoppeling van de satellieten van de raket (fasen 2 tot en met 5, zie 2.11), derhalve vanaf het moment dat de satelliet zich in-orbit bevindt. Anders dan belanghebbende betoogt, zijn de fasen 2 tot en met 5 niet te kwalificeren als “vervoer” in de zin van de transportvrijstelling van artikel 24, lid 1, onderdeel f, WBR. Daarbij is van belang dat vanaf het moment van de ontkoppeling van de raket, de satelliet in beginsel zelfstandig en met de snelheid die is opgebouwd met behulp van de raket, in combinatie met de zwaartekracht van de aarde, voortbeweegt (zie 2.14). Dat de satellieten zich in fysieke zin verplaatsen, is inherent aan de werking van een satelliet en essentieel voor de uitvoering van het opvangen en doorzenden van signalen ten behoeve van de terbeschikkingstelling van de datacommunicatie aan de klanten van [bedrijf 1] . Hoewel (het personeel van) de SOC’s van [bedrijf 2 en 3] de satellieten waar nodig bijsturen, brengt dat niet met zich dat de fysieke voortbeweging van de satellieten kwalificeert als vervoer van goederen. Het monitoren, controleren en besturen van de satellieten is, zo begrijpt het hof, namelijk bedoeld om ervoor te zorgen dat de satellieten in de juiste GEO-box blijven, om eventuele botsingen met andere satellieten te voorkomen en om te voorkomen dat satellieten te ver uit de GEO-box raken en daardoor niet meer terug te vinden zijn.
4.15.
Hoewel de satelliet in technische zin uit een platform en een payload bestaat, zijn deze onderdelen inherent aan de constructie van een satelliet. Naar het hof begrijpt kunnen de payload en het platform niet afzonderlijk van elkaar worden gebruikt. Immers, als het “electrical power system” of het “thermal system” (zie 2.9) niet goed werkt, kunnen de actieve transponders en de “multibeam” antennes niet naar behoren functioneren. Het platform en de payload zijn derhalve slechts in onderlinge samenhang geschikt voor het uitvoeren van de door [bedrijf 1] beoogde activiteiten. Anders dan belanghebbende betoogt, is dus geen sprake van vervoer van de payload door het platform.
4.16.
Op grond van het voorgaande kunnen de verzekeringen niet worden aangemerkt als transportverzekeringen in de zin van artikel 24, lid 1, letter f, WBR. De premies die betrekking hebben op de verzekering van risico’s op schade aan de satellieten in de fasen 2 tot en met 5, zijn derhalve niet vrijgesteld.
Verzuimboeten
4.17.
Belanghebbende heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat de verzuimboeten ten onrechte zijn opgelegd, omdat zij zich beroept op een pleitbaar standpunt.
4.18.
Indien een verzuim is gebaseerd op een pleitbaar standpunt, kan ter zake daarvan geen verzuimboete worden opgelegd. Van een pleitbaar standpunt is sprake indien het standpunt van de belastingplichtige gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht, in die zin dat de belastingplichtige – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn uitleg van het belastingrecht juist was (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2020, r.o. 2.3.2, en HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638, r.o. 3.4.5). Onder andere de wettekst, de wetsgeschiedenis, de vakliteratuur en de jurisprudentie van de belastingkamer van de Hoge Raad kunnen bronnen zijn die de objectieve argumenten kunnen bevatten die aan een pleitbaar standpunt ten grondslag liggen (HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638, r.o. 3.4.9).
4.19.1.
Anders dan belanghebbende stelt, kunnen haar standpunten niet worden aangemerkt als een pleitbaar standpunt op grond waarvan belanghebbende – naar objectieve maatstaven bezien – redelijkerwijs kon en mocht menen dat geen aangifte assurantiebelasting hoefde te worden gedaan.
4.19.2.
Allereerst kan op grond van de wettekst geen steun worden gevonden voor de pleitbaarheid van het standpunt dat belanghebbende geen assurantiebelasting is verschuldigd over de door de verzekeringnemer betaalde premies. In artikel 21, lid 1, WBR, in samenhang met artikel 13, lid 13, onderdeel d, ten tweede, van de Solvency II-Richtlijn, is immers bepaald dat de plaats van risico is gelegen in de lidstaat van vestiging van de verzekeringnemer waarop de verzekering betrekking heeft. Aangezien niet in geschil is dat [bedrijf 1] de verzekeringnemer is, kan op grond van de wettekst niet zonder meer het objectieve standpunt worden ingenomen dat Nederland, als lidstaat van vestiging van de verzekeringnemer, niet heffingsbevoegd is. Uit de jurisprudentie kan evenmin een pleitbaar standpunt worden afgeleid. Het Kvaerner-arrest (zie 4.4) biedt namelijk geen aanknopingspunten voor de gevolgtrekking dat het exploitatierisico niet in Nederland, maar in de ruimte is gelegen. Alle relevante activiteiten die met de (commerciële) exploitatie van de satellieten samenhangen, vinden immers in Nederland plaats (zie 4.7.1 en 4.7.2). Voor zover belanghebbende stelt dat sprake is van een pleitbaar standpunt doordat in andere landen geen assurantiebelasting is verschuldigd over premies die betrekking hebben op verzekeringen van satellieten, kan daaruit evenmin een pleitbaar standpunt worden afgeleid, gelet op hetgeen in 4.10 is overwogen. Uit de wettekst van artikel 24, lid 1, onderdeel f, WBR kan bovendien niet worden afgeleid dat de transportvrijstelling van toepassing is op satellieten.
4.20.
De conclusie luidt dat de verzuimboeten terecht zijn opgelegd. Er is geen reden de door de rechtbank gematigde verzuimboeten naar € 1.125 voor ieder jaar waarvoor in de onderhavige zaak een naheffingsaanslag is opgelegd, niet in stand te laten, mede nu de matiging tot € 1.125 door partijen overigens niet is betwist.
Prejudiciële vragen
4.21.
Belanghebbende verzoekt het hof om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU over de uitleg van artikel 13, lid 13, onderdeel d, ten tweede, Solvency II-richtlijn.
4.22.
Anders dan belanghebbende betoogt, bestaat redelijkerwijs geen twijfel over de interpretatie van artikel 13, lid 13, onderdeel d, ten tweede, Solvency II-richtlijn. Met de overwegingen en oordelen in het Kvaerner-arrest (zie 4.4), heeft het HvJ EU voldoende aanknopingspunten gegeven voor de beantwoording van de vraag welke lidstaat in het onderhavige geval heffingsbevoegd is over de verzekeringspremies. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU.
Tussenconclusie
4.23.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.24.
Er is geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.25.
Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond; en
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier X. Evers.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, de voorzitter,
X. Evers R.A. Bosman
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.