ECLI:NL:GHSHE:2025:353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.338.495_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsongeschiktheidsverzekering en opzettelijke misleiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. over de beëindiging van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. [appellant], een tegelzetter, had in 2007 een verzekering afgesloten en meldde zich in 2015 arbeidsongeschikt vanwege rugklachten. Klaverblad heeft na onderzoek en observatie van [appellant] geconcludeerd dat hij opzettelijk heeft misleid door te verzwijgen dat hij werkzaamheden verrichtte als conciërge en op bouwprojecten. De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van [appellant] afgewezen en in reconventie geoordeeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding. In hoger beroep heeft [appellant] zes grieven aangevoerd, maar het hof heeft de eerdere vonnissen bekrachtigd. Het hof oordeelt dat Klaverblad voldoende redenen had om een persoonlijk onderzoek te starten en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet opzettelijk heeft misleid. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.338.495/01
arrest van 11 februari 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , [gemeente A] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. D.B. Dubach te 's-Hertogenbosch,
tegen
Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Klaverblad,
advocaat: mr. A.A.M. Zeeman te Voorburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 februari 2024 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 2 juni 2021, 15 februari 2023 en 15 november 2023, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en Klaverblad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/369260 / HA ZA 21-224)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met drie producties;
  • de memorie van grieven met een productie;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het rolbericht waarin partijen om arrest vragen.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten. De rechtbank heeft deze bij tussenvonnis van 15 februari 2023 vastgesteld en tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht. Het hof heeft deze feiten onderstaand overgenomen en de opzegging van de verzekeringsovereenkomst door Klaverblad aan de feiten toegevoegd.
[appellant] was tegelzetter van beroep. In dat kader heeft hij in 2007 een arbeids-ongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Klaverblad.
Op de verzekering zijn algemene voorwaarden van toepassing. Artikel 9 van de toepasselijke algemene voorwaarden, dat gaat over premierestitutie en -vrijstelling bij arbeidsongeschiktheid, luidt:
“1. Zolang de verzekerde een uitkering van [Klaverblad] ontvangt […] wordt premierestitutie verleend […], evenredig aan het arbeidsongeschiktheidspercentage […]
2. In plaats van premierestitutie als genoemd in lid 1 kan [Klaverblad] ook vrijstelling van premiebetaling verlenen […].” (aanpassingen zoals gemaakt door de rechtbank)
[appellant] heeft in 2015 een beroep gedaan op zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering in verband met rugklachten. Hij heeft Klaverblad gemeld dat hij in september 2015 werkzaamheden als ‘controleur oplevering woningen’ is gaan verrichten, welk werk als passend was aangemerkt. De werkzaamheden hielden in: het controleren van de afwerking van pas gebouwde woningen en het adviseren over de verbetering van de afwerking. Het verzekerde beroep in de arbeidsongeschiktheidsverzekering is ook naar ‘controleur oplevering woningen’ aangepast.
[appellant] heeft zich op 20 maart 2017 (opnieuw) arbeidsongeschikt gemeld bij Klaverblad, ditmaal wegens voetletsel, dat volgens zijn opgave was veroorzaakt doordat een paard op zijn teen was gaan staan. Op 10 mei 2017 heeft [appellant] zich (wederom) arbeidsongeschikt gemeld bij Klaverblad, nu in verband met rugklachten. Volgens [appellant] kon hij niet meer werken.
Klaverblad heeft op 5 april 2018 onderzoek laten doen naar de mate waarin [appellant] werkzaamheden kon verrichten. [appellant] is door een deskundige gehoord op 5 april 2018. Naar aanleiding van dit onderzoek is op 18 mei 2018 een rapport uitgebracht. Hierin staat:
“1. GEGEVENS BIJ DE OPDRACHT
De heer [appellant] […] is een nu 39-jarige zelfstandig controleur oplevering woningen. […]
De gevolgen van de klachten voor het werk, opvang van de uitval
[ [appellant] ] geeft aan dat hij vanwege de rugklachten de werkzaamheden geheel heeft moeten staken. De werkzaamheden zijn volgens betrokkene te zwaar en te rugbelastend.
De werkzaamheden worden niet door derden opgevangen. [ [appellant] ] geeft aan dat hij sinds de uitval geen werkzaamheden meer heeft verricht. Hij heeft ook geen inkomen uit arbeid meer. […]

9.BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING

1.
Kunt u [, arbeidsdeskundige,] aan de hand van de door de verzekeringsgeneeskundige vastgestelde belastbaarheid van de heer [appellant] de mate van arbeidsongeschiktheid vaststellen zowel voor het beroep van controleur oplevering woningen conform artikel 1 lid 1 Bijzondere voorwaarden Rubriek A als voor passende arbeid conform artikel 1 lid 1 sub a Bijzondere voorwaarden Rubriek B? Ingangsdatum Rubriek B is 20 maart 2018.
Antwoord [van de arbeidsdeskundige]:
De mate van arbeidsongeschiktheid voor het verzekerde beroep is 100%. De mate van arbeidsongeschiktheid voor passende arbeid, nog zonder rekening te houden met het verlies aan inkomen, is minder dan 25% […]” (tekst tussen haken van de rechtbank)
Per brief van 30 mei 2018 heeft Klaverblad [appellant] als volgt geïnformeerd, naar aanleiding van het rapport van de arbeidsdeskundige:
“[…] Wij hebben beoordeeld dat u fysiek gezien onder andere de volgende functies zou kunnen doen.

Wijk- of buurtbeheerder

Conciërge

Benzinepompbediende
Omdat het inkomensverlies groot is vinden wij het niet reëel deze functies als passend te zien. […]
De arbeidsdeskundige heeft laten weten dat er op dit moment binnen het eigen bedrijf geen reële aanpassingen mogelijk zijn. Daarom achten wij u ook voor rubriek B 100% arbeidsongeschikt.
Premiekorting
U betaalt premie voor rubriek A en premie voor rubriek B. Voor beide rubrieken bent u voor 100% arbeidsongeschikt. Na 1 jaar arbeidsongeschiktheid heeft u recht op (gedeeltelijke) vrijstelling van premiebetaling. Daarom krijgt u vanaf 20 maart 2018 een korting op de premie van 100%.[…]
Uitkering
Op 10 mei 2017 meldde u een toename van uw arbeidsongeschiktheid door uw rugklachten. Vanaf deze datum houden wij de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 100% aan. […]
De bruto-uitkering over de periode van 19 april 2017 tot 1 juni 2018 hebben wij als volgt (her)berekend. [volgt een berekening]” (tekst tussen haken van de rechtbank)
Klaverblad heeft in verband met [appellant] (gestelde) arbeidsongeschiktheid uitkeringen gedaan en kosten vergoed alsof [appellant] 100% arbeidsongeschikt was vanaf 10 mei 2017. Klaverblad heeft ook voor de periode vóór 10 mei 2017 uitkeringen gedaan.
Per e-mail van 18 oktober 2018 heeft [appellant] aan Klaverblad gemeld dat hij per 1 januari 2019 als conciërge in dienst zou treden. Nadat Klaverblad een loonstrook had opgevraagd, bleek dat [appellant] in dienst was getreden bij een onderneming ( [XX] Bouwadvies B.V.) die op naam stond van zijn echtgenote. Volgens [appellant] bestonden de werkzaamheden van conciërge enkel uit voorbereidende werkzaamheden voor de bouw, zoals het klaarzetten van materialen. Het uitvoerende werk zou worden gedaan door derden (ingehuurd personeel).
In mei 2019 heeft de tussenpersoon van [appellant] met Klaverblad gebeld om te vragen naar de mogelijkheden van afkoop. Daarbij is aangegeven dat [appellant] thuis zou zitten “weg te kwijnen”.
Per brief van 22 mei 2020 heeft Klaverblad [appellant] bericht dat hij opnieuw door een arbeidsdeskundige zal worden onderzocht. Ook heeft Klaverblad financiële stukken, waaronder belastingaangiftes, opgevraagd bij [appellant] .
Op 26 augustus 2020 heeft een arbeidsdeskundige [appellant] bezocht. Het verslag van dit gesprek vermeldt het volgende:

“1.4.4 Prijs/verdienmodel

[…] Betrokkene [, [appellant] ,] vertelde dat aan Klaverblad de gevraagde cijfers over zijn bedrijf zijn toegestuurd. Aan mij zijn door Klaverblad de aangiften IB gestuurd over de jaren 2017-2019 beschikbaar gesteld. Deze heb ik met betrokkene besproken;[…].
Ervaren beperkingen
[…] Betrokkene geeft aan dat de rugbeperkingen eerder zijn toegenomen dan afgenomen. Hij ervaart continue pijnklachten, een moe/zeurend gevoel in zijn benen en doortrekkende pijnklachten naar de bovenrug. Hij wordt vaak ’s nachts wakker van de pijn. Betrokkene geeft aan de hele dag steeds van houdingen te moeten wisselen. Hij rijdt alleen korte afstanden (tot maximaal 15 minuten) met de auto. Hij mijdt ongelijk terrein. Het woonhuis is vanaf twee kanten bereikbaar, via een verharde en onverharde weg. De onverharde weg vermijdt hij vanwege het trillen/ schokken.
[…]
Dagindeling
- Betrokkene staat vroeg op, ook vanwege de pijnklachten bij het liggen. Hij is gemiddeld om de dag, drie dagen per week (was eerst dagelijks, maar minder werk) van 06.00 tot 08.30 uur op de loods […] aanwezig.
[volgt een beschrijving van bezigheden die geen werkzaamheden zijn]
De gevolgen van de beperkingen voor het werk, opvang van de uitval en de inbreng van betrokkene
Tot 1 januari 2019
In het arbeidsdeskundig rapport van 18 mei 2018 wordt hierover het volgende vermeld:
“Betrokkene geeft aan dat hij vanwege de rugklachten de werkzaamheden geheel heeft moeten staken. De werkzaamheden zijn volgens betrokkene te zwaar en te rugbelastend. De werkzaamheden worden niet door derden opgevangen. Betrokkene geeft aan dat hij sinds de uitval geen werkzaamheden meer heeft verricht. Hij heeft ook geen inkomen uit arbeid meer”.
In het gesprek van vandaag geeft betrokkene aan dat het bedrijf na zijn uitval een korte periode heeft stil gelegen en dat bovenstaande klopt met betrekking tot zijn inbreng. Hij is op geen enkele wijze meer actief geweest in zijn bedrijf. Tot het moment dat hij in januari 2019 in loondienst is gekomen bij het bedrijf van zijn vrouw […] heeft hij niet gewerkt.
Zijn bedrijf is echter voortgezet door zijn vrouw en zijn zwager (broer van zijn vrouw). Zijn vrouw heeft […] bij aannemersbedrijf […] (is familie van haar) gewerkt. Ze is boekhoudkundig opgeleid. Ze begon daar als administratieve kracht en is er vervolgens als bouwadviseur gaan werken. Zijn vrouw komt uit een bouwfamilie (ooms, broer). Zijn vrouw en zwager hebben zijn bedrijf na zijn uitval in maart 2017 voortgezet tot 1 januari 2019. Daarna is zijn vrouw haar eigen onderneming gestart. […]
De aangiften IB heb ik wel besproken. Betrokkene gaf aan hierover niet veel te weten, omdat hij zich nooit met de administratie/ financiën heeft bemoeit. Dat was altijd al iets wat zijn vrouw regelde. Betrokkene kon mij niet vertellen hoeveel de omzet in 2017 en 2018 was. In 2017 is er volgens de aangifte IB in zijn bedrijf een belastbare winst gemaakt van € 37.194,- en in 2018 een belastbare winst van€ 95.599,-. Betrokkene gaf hierover aan dat deze resultaten vanaf zijn arbeidsongeschiktheid zijn gerealiseerd door zijn vrouw en zwager. Dat er toch zelfstandige aftrek is opgevoerd, is volgens betrokkene een fiscale aangelegenheid. Zijn vrouw (als vervanger van betrokkene) maakte wel de benodigde uren en daarom is de zelfstandige aftrek opgevoerd. Betrokkene kan de hoge winst (hoger dan in zijn gezonde jaren) niet verklaren. […]
Rol betrokkene
Vanaf 1 januari 2019 is betrokkene in loondienst van de BV van zijn vrouw. Hij doet conciërge achtige werkzaamheden. Dat deed hij eerst dagelijks vijf dagen per week van 06.00 tot 08.30 uur, maar door de verminderde vraag naar kleine verbouwingen/aanpassingen aan woningen is dat nog drie dagen per week 2,5 uur per dag. De inbreng van betrokkene is volledig in de loods.
Hij houdt zich bezig met het aanvullen van het magazijn, het klaarzetten van materialen voor zijn zwager, het geven van instructies aan de zwager en het bestellen van materialen (inkoop). Bij deze werkzaamheden kan hij het staan, lopen en zitten steeds afwisselen. Hij hoeft niet zwaar te tillen of te dragen. De spullen worden door hem klaargezet met een heftruck.
[…]
Ten aanzien van re-integratie
Betrokkene geeft aan dat een inbreng van 2,5 uur per dag met licht conciërgewerk, zoals beschreven in hoofdstuk 4.7 van het rapport, voor hem het maximaal haalbare is. Hij ziet geen mogelijkheden om hierin uit te breiden” (tekst tussen haken van de rechtbank)
Klaverblad is na het bezoek door de arbeidsdeskundige op 26 augustus 2020 een nader onderzoek, een feitenonderzoek, gestart naar [appellant] .
Uit het feitenonderzoek kwam naar voren dat [appellant] in november 2017 een claim had ingediend bij de aansprakelijkheidsverzekeraar (Nationale-Nederlanden) van zijn eenmanszaak in verband met als onderaannemer verrichte tegelwerkzaamheden bij [persoon A] .
In een nadien door Klaverblad opgevraagde e-mail van 27 november 2017 bericht de begeleider van het project bij [persoon A] over deze kwestie de hoofdaannemer als volgt:
“Hierbij doe ik even de foto’s toekomen van het mozaïek tegelwerk in [plaats A]
Vanmorgen ben ik ter plaatse geweest tezamen met […] en [persoon A] en hebben het bekeken en besproken.
De klant is zeer teleurgesteld in het geleverde kwaliteit. (tegelzetter [appellant] ) Er is een aftekening van de mozaïek matjes, en op enkele plaatsen zie je een verloop in voegbreedte.
[…] Er zijn mogelijkheden om dit te herstellen. Voorstel om herstel te proberen, we hebben nog mozaïek op het project liggen ( wand 30 matjes )
Volgens Erik heeft [appellant] [ [appellant] ] wel de kwaliteit om dit te doen, maar er is wellicht te weinig aandacht aan gegeven.” (tekst tussen haken van de rechtbank)
In een andere nadien door Klaverblad opgevraagde ongedateerde e-mail bericht de begeleider over deze kwestie de hoofdaannemer als volgt:
“Ik heb [persoon A] zojuist gesproken, hij gaat even in beraad wat hij wil in het voorstel om het tegelwerk waar aangegeven te herstellen.
Dit zou dan a.s. Woensdag morgen het eerste werk zijn ( Door [appellant] ), en rond de middag zou ik dan met [persoon A] het resultaat beoordelen.
[persoon A] is ook het vertrouwen in [appellant] kwijt, maar we in principe is het zo dat we het een kans moeten geven.
[…] er is voor [ [persoon A] ] twijfel of dit wel goed gaat komen. [persoon A] geeft duidelijk aan als dit niet lukt dat hij het uit handen gaat geven, hij wil nu de vriendelijke weg bewandelen. Maar daarna niet meer. […]
[appellant] heeft al navraag gedaan voor zijn aansprakelijkheid, dus die voelt ook al iets aan wat er kan gaan komen.” (tekst tussen haken van de rechtbank)
Uit het feitenonderzoek kwam ook naar voren dat [appellant] van 27 januari 2017 tot 10 januari 2018 enig aandeelhouder is geweest van [bedrijf A]
Met het feitenonderzoek heeft Klaverblad ook inzage gehad in een eigen dossier met betrekking tot [appellant] echtgenote.
In verband met de resultaten uit het feitenonderzoek heeft Klaverblad besloten een zogenaamd ‘persoonlijk onderzoek’ te starten. Zij heeft een onderzoeksbureau (aangeduid als [YY] ) [appellant] gedurende negen dagen laten observeren. [YY] heeft daarop een rapport uitgebracht. In het rapport van [YY] staat onder meer het volgende:

“Maandag 5-10-'20 […]

5
aanvang observatie […]
6.15
vertrek van witte Ford Transit […]
7.2
Aankomst op een nieuwbouwproject […] te [plaats B] . […] Een man die wordt herkend van foto's van sociale media stapt uit. Deze man wordt verzekerde genoemd. Verzekerde parkeert zijn bedrijfsbus […]. Hij stapt uit opent de achterdeuren van zijn bus en doet zijn werkschoenen aan. […] Daarna loopt hij zonder gereedschap verder de bouw op uit het zicht van de observanten. Hij draagt een grijze werkbroek met zwarte vlakken, en draagt een blauwe trui met witte letters aan de voorzijde. Hij draagt zwarte werkschoenen. […]
9.45
Verzekerde komt aangelopen vanaf de bouw en loopt naar zijn bus en stapt in. Het is de tijd van koffiepauze. Meerdere bouwvakkers gaan naar hun bus om te pauzeren. Anderen blijven op de bouw in de keet. […]
9.59
Verzekerde stapt uit en loopt terug de bouw op: […] Goed zichtbaar zijn de vuile werkhanden en kleding.
10
Verzekerde loopt de bouw op buiten het zicht van de observant. Als de observant direct daarna langs de bouw loopt […] ziet hij verzekerde met een grote zak stuuk of cement of anderszins op de rechterschouder een pand binnen lopen. […]
15.15
Verzekerde komt aan bij zijn bedrijfsbus en rijdt deze het bouwterrein op en zet deze bij de woning waar hij aan het werk is geweest. […] [Verzekerde] laadt vanuit de woning een aantal spullen in:
Een trapje […]
Een verlengsnoer […]
Een machine om stenen te knippen zo lijkt het. […]
Een handcirkelzaag en emmer […]
15.42
Vertrek van verzekerde in de witte Ford Transit […]
Woensdag 07-10-20 […]
6.15
Vertrek van een witte Ford Transit […]
7.29
Aankomst op een nieuwbouwproject […] te [plaats B] . Verzekerde was hier maandag ook aan het werk. […] Hij parkeert de auto en pakt eerst spullen uit via de achterdeuren. […] Zichtbaar is een emmer een zogenaamde betonmixer […] Verzekerde heeft de 2 zwarte emmers met inhoud gepakt en loopt naar de woning.
7.5
Verzekerde heeft de bedrijfsbus verplaats […] Vervolgens loopt hij de bouw weer op en loopt naar de woning waar hij de spullen binnen heeft gebracht. […] Verzekerde loopt terug de bouw op. Bij de bouwkeet pakt hij vanaf de grond een zak met inhoud welke hij op zijn schouder legt en loopt vervolgens naar de woning waar hij net zijn gereedschappen en spullen heeft achtergelaten.
[…]09.57 [...] [Verzekerde] opent de achterdeur van de bedrijfsbus en pakt
een witte helm welke hij opzet en loopt vervolgens
terug richting de bouw […]
12.5
Verzekerde vertrekt in de witte Ford Transit vanaf het
bouwterrein te [plaats B] . […]
Donderdag 8-10-'20
06:45 Aanvang observatie in de directe omgeving van het
bouwproject […] te [plaats B] […]
7.4
De witte Ford Transit […] komt […] aangereden. […]
Verzekerde stapt uit en loopt de bouw op. […] Even later loopt hij op een steiger aan de buitenzijde van de woning en pakt daar een ladder die hij mee
naar binnen neemt.[…]
8.04
Verzekerde wordt waargenomen door een raam op de eerste verdieping waar hij aan het werk is. […] Verzekerde lijkt op een steiger binnen aan het stuken te zijn: zijn maat die later ook in de auto zit en mee naar huis rijdt geeft hem spullen aan. […]
12.4
Aankomst van verzekerde en zijn werkmaat bij de bedrijfsbus.
13.01
Verzekerde wordt gebeld door de verzekeraar en zit duidelijk zichtbaar aan de telefoon.[…]
Verzekerde haalt de bus en er worden enkele spullen achterin gelegd. […]
Maandag 26-10-20 […]
7.25
Verzekerde rijdt in de witte Ford Transit […]. Hij moet via het onverharde deel van de […]straat […] zijn gereden. Verzekerde parkeert zijn bedrijfsbus op het bouwterrein […] te [plaats C] waar een grote bouw aan de gang is van een zorginstelling. […] Verzekerde draagt dezelfde kleding als bij de voorgaande waarnemingen. Hij draagt dus weer de grijs met zwarte broek en de blauwe trui met capuchon met opdruk in witte letters Athletics.
Hierna loopt hij de bouw weer op en gaat de woningen binnen buiten het zicht van de observanten. […]
12.15
Verzekerde rijdt door richting zijn woning. […]
13.05
Verzekerde komt weer aan bij het bouwproject. Hij gaat vervolgens het bouwproject binnen.
14.3
Verzekerde wordt waargenomen op de 2e verdieping terwijl hij een binnenmuur aan het opbouwen is met vermoedelijk kalkzandsteenblokken.
[foto, wijziging rechtbank]
Verzekerde met een los blok in zijn handen die hij op de muur plaatst waarbij hij op een trapje staat.
14.46
Verzekerde is werkend zichtbaar op de 2e verdieping waar hij bezig is met het bouwen van binnenmuren door middel van kalkzandsteenblokken.
[foto, wijziging rechtbank]
Verzekerde met meerdere blokken in zijn handen die hij gaat zagen
[foto, wijziging rechtbank]
Hij staat gebukt de blokken op maat te zagen.
[foto, wijziging rechtbank]
Hierna loopt hij met de gezaagde blokken de werkruimte verder in.
[foto, wijziging rechtbank]
Hij pakt met zijn linkerarm vermoedelijk lijm uit een rode emmer.
[foto, wijziging rechtbank]
Verzekerde verricht op een kleine trap werkzaamheden aan de bovenkant van de binnenmuur.
15
Verzekerde smeert met zijn linkerhand lijm uit de rode emmer op een blok die hij met rechts vast heeft. […] Om 15.11 wordt verzekerde voor het laatst werkend gezien op de bovenverdieping.
15.25
De bedrijfsbus blijkt vertrokken te zijn. […]
30-10-20
9.55
Korte waarneming: De bedrijfsbus van verzekerde staat geparkeerd bij de bouwlocatie […] te [plaats C] . Verzekerde wordt kort waargenomen in de buurt van de bouwkeet. […]”
De schadebehandelaar van Klaverblad heeft [appellant] op 8 oktober 2020 rond 13:00 uur gebeld. [appellant] was ten tijde van dit telefoongesprek op de bouwplaats in [plaats B] . Tijdens dit telefoongesprek vertelde [appellant] dat de klachten onveranderd waren. De schadebehandelaar van Klaverblad heeft gevraagd: “U werkt nog steeds 7,5 uur [per week, toevoeging rechtbank] als conciërge in de loods van het bedrijf van uw vrouw?” waarop [appellant] heeft geantwoord “Ja”. De schadebehandelaar van Klaverblad heeft ook gevraagd of de 7,5 uur al meer was geworden, waarop [appellant] heeft aangegeven dat dit niet het geval was.
Op 13 november 2020 hebben Klaverblad en [appellant] elkaar gesproken. Daarbij waren [YY] en, als onofficiële tussenpersoon van [appellant] , [persoon B] aanwezig. Doel van dit gesprek was voor Klaverblad om [appellant] te confronteren met haar bevindingen. Aan het begin van het gesprek heeft Klaverblad gevraagd naar de huidige werksituatie. [appellant] heeft daarbij aangegeven dat zijn werkzaamheden sinds enkele weken waren uitgebreid van drie uur per dag naar vier tot vijf uur per dag. Klaverblad heeft gevraagd of de werkzaamheden nog steeds bestonden uit het lopen door woningen en het geven van advies en dat geen sprake was van werkzaamheden in de bouw. Daarop heeft [appellant] geantwoord dat dit juist was. Vervolgens heeft Klaverblad [appellant] geconfronteerd met haar onderzoeksbevindingen. Over het werken op een bouwplaats tijdens het voeren van het telefoongesprek met Klaverblad d.d. 8 oktober 2020 stelde [appellant] dat dit een "incident" betrof. [appellant] heeft niet gereageerd op een opmerking van [YY] dat [appellant] kennelijk kon autorijden over oneffen terrein. [appellant] gaf aan een juridisch adviseur te willen raadplegen. Klaverblad heeft [persoon B] gevraagd of [appellant] hem wijzigingen van werkzaamheden had doorgegeven, waarop [persoon B] heeft aangegeven dat [appellant] hem had verteld dat zijn werkzaamheden opgevoerd zouden worden, maar dat daarbij niet is gesproken over een wijziging van de aard van de werkzaamheden.
Per brief van 19 november 2020 heeft Klaverblad [appellant] bericht dat zij een beroep deed op (onder andere) artikel 7:941 lid 5 BW, dat zij [appellant] recht op uitkering als vervallen beschouwde en dat Klaverblad aanspraak maakte op (terug)betaling van door haar verrichte uitkeringen.
In de brief van 19 november 2020 heeft Klaverblad de verzekeringsovereenkomst met [appellant] opgezegd en hem ook bericht dat persoonsgegevens van [appellant] worden opgenomen in het Incidentenregister van Klaverblad (hierna: de interne registratie). Ook heeft Klaverblad bericht dat zij heeft doorgegeven aan het Verbond van Verzekeraars dat [appellant] persoonsgegevens zijn opgenomen in haar incidentenregister en dat zij [appellant] gegevens heeft laten opnemen in het Extern Verwijzingsregister van de stichting CIS (hierna: de externe registraties).
De eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] in conventie, zakelijk weergegeven gevorderd:
• te verklaren voor recht dat Klaverblad de arbeidsongeschiktheidsverzekerings-overeenkomst met [appellant] zonder grond heeft opgezegd,
• Klaverblad te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
• Klaverblad te veroordelen tot het betalen van alle uitkeringen die zij vanaf de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst normaliter aan [appellant] had dienen te voldoen en die te blijven voldoen, althans een in goede justitie te bepalen geldbedrag, te vermeerderen met wettelijke rente,
• Klaverblad te veroordelen tot het ongedaan (laten) maken van de interne registratie, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
• Klaverblad te veroordelen tot het ongedaan (laten) maken van de externe registraties, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
• te verklaren voor recht dat Klaverblad onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld (1) door een persoonlijk onderzoek (inclusief observatie) in te stellen en/of (2) door daarbij informatie van een derde verzekeringsmaatschappij (ASR) – zonder toestemming - te betrekken en gebruiken,
• Klaverblad (ingeval van toewijzing van het hiervoor gevorderde) te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan [appellant] , te vermeerderen met de wettelijke rente en
• Klaverblad te veroordelen in de kosten van dit geding alsmede in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat Klaverblad ten onrechte de verzekeringsovereenkomst en het op basis daarvan doen van uitkeringen heeft beëindigd en dat Klaverblad tegenover hem onrechtmatig heeft gehandeld.
3.2.3.
Klaverblad heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie, zakelijk weergegeven, gevorderd:
• voor recht te verklaren dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van Klaverblad en dat hij gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden,
• [appellant] te veroordelen tot betaling aan Klaverblad van een bedrag van
€ 168.973,22, te vermeerderen met wettelijke rente,
• [appellant] te veroordelen tot betaling aan Klaverblad van een bedrag van € 16.535,78 inzake de onderzoekskosten, te vermeerderen met wettelijke rente,
• [appellant] te veroordelen tot betaling aan Klaverblad van een bedrag van € 10.353,71 inzake de premievrijstelling, te vermeerderen met wettelijke rente,
• [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, en in de nakosten.
3.2.4.
[appellant] heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.5.
In het tussenvonnis van 2 juni 2021 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.6.
In het tussenvonnis van 15 februari 2023 heeft de rechtbank in conventie en in reconventie bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 maart 2023 voor het nemen van een akte door Klaverblad over:
• het moment, en de onderbouwing daarvan, dat [appellant] een van zijn verplichtingen weergegeven in artikel 7:941 leden 1 en 2 BW niet is nagekomen met het opzet haar (Klaverblad) te misleiden, en
• de begroting van de schade in verband met (1) de uitkeringen die zij heeft verricht, (2) de ‘overige (medische) kosten’ die zij heeft vergoed en (3) de premievrijstelling aan de hand van het moment dat [appellant] een van zijn verplichtingen weergegeven in artikel 7:941 leden 1 en 2 BW niet is nagekomen met het opzet Klaverblad te misleiden.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de zaak vervolgens naar een volgende rolzitting zal worden verwezen voor een antwoordakte van [appellant] . Iedere verdere beslissing is in dit tussenvonnis aangehouden.
3.2.6.
In het eindvonnis van 15 november 2023 heeft de rechtbank in conventie de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten van dit geding veroordeeld.
In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van Klaverblad en dat [appellant] gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden, en
• [appellant] veroordeeld tot betaling aan Klaverblad van € 125.447,92, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf de datum van ontvangst van de uitkeringen waaruit dit bedrag bestaat, en
• [appellant] veroordeeld tot betaling aan Klaverblad van € 16.535,78 aan onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf 22 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling, en
• [appellant] veroordeeld tot betaling aan Klaverblad van € 10.353,71 inzake de premievrijstelling, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf 22 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling, en
• tot slot [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
De omvang van het hoger beroep
3.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen en het afwijzen van de vorderingen van Klaverblad.
3.3.2.
Klaverblad heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen.
3.3.3.
Tegen het tussenvonnis van 2 juni 2021 heeft [appellant] geen grieven gericht zodat het hoger beroep daartegen niet ontvankelijk is.
3.3.4.
Tegen de in het eindvonnis neergelegde beslissing dat een deel van het door Klaverblad gevorderde bedrag van € 168.973,22 zal worden afgewezen, is geen grief gericht. Het hof verstaat de omvang van het hoger beroep daarom aldus dat deze beslissing niet wordt bestreden.
3.3.5.
[appellant] heeft aangegeven dat hij beoogt met de grieven het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. De enkele vermelding in de memorie van grieven dat de appellant het geschil in volle omvang aan het hof wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld.
Het hof zal hierna de grieven beoordelen, waarbij als grief wordt aangemerkt de gronden die de appellant aanvoert om te onderbouwen dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn.
Grief 1: was de observatie onrechtmatig?
3.4.1.
[appellant] heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte in de ro 5.9 tot en met 5.19 van het tussenvonnis van 15 februari 2023 heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Klaverblad onrechtmatig heeft gehandeld door in oktober 2020 een persoonlijk onderzoek, inclusief observatie, te starten naar hem. Het vermoeden van fraude was niet gerechtvaardigd, aldus [appellant] .
3.4.2.
Klaverblad heeft hiertegen aangevoerd dat zij voldoende redenen had om een persoonlijk onderzoek te starten. Uit een (feiten)onderzoek was namelijk gebleken dat:
 [appellant] in november 2017 een claim bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar NN had ingediend in verband met in 2017 verrichte tegelwerkzaamheden,
terwijl hij toen volgens zijn eigen opgave dergelijke werkzaamheden niet kon
verrichten;
  • [appellant] enig aandeelhouder was geworden van een vennootschap;
  • [appellant] de zelfstandigenaftrek voor zijn eenmanszaak heeft toegepast, hetgeen
alleen mag als tenminste 1225 uur is gewerkt;
 de eenmanszaak van [appellant] aanzienlijke winst heeft gemaakt in jaren dat [appellant]
volgens zijn opgave arbeidsongeschikt was.
Ook voert Klaverblad aan dat uit het feitenonderzoek was gebleken dat [appellant] volgens zijn opgave per 1 januari 2019 in dienst was getreden als conciërge bij de onderneming van zijn echtgenote, terwijl zijn echtgenote in een letselschadezaak niets over deze onderneming heeft verklaard en heeft aangegeven dat zij zich alleen bezig hield met het trainen van jonge paarden.
3.4.3.
Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief allereerst vast dat [appellant] geen grief heeft aangevoerd tegen de door de rechtbank gehanteerde maatstaf: de rechtbank overweegt in ro. 5.9 van het tussenvonnis van 15 februari 2023 dat het instellen van een persoonlijk onderzoek door een verzekeraar een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene kan vormen. Zodanige inbreuk is in beginsel onrechtmatig. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen.
Of zo’n rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan alleen worden beoordeeld in het licht van
de omstandigheden van het geval door tegen elkaar af te wegen: enerzijds de ernst van de
inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de
belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend.
3.4.4.
Voorts stelt het hof vast dat [appellant] niet heeft betoogd dat hetgeen uit het feitenonderzoek naar voren was gekomen, onjuist zou zijn. De rechtbank heeft dan ook terecht in ro. 5.12 van haar tussenvonnis van 15 februari 2023 vastgesteld dat deze feiten (zoals hiervoor weergegeven onder ro. 3.4.2.) juist zijn.
3.4.5.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt dit samenstel van feiten het vermoeden van Klaverblad dat sprake is van opzettelijke misleiding. Op basis van de inlichtingen die [appellant] Klaverblad had verstrekt, werkte hij vanaf september 2015 niet meer als tegelzetter en was hij in mei 2017 volledig gestopt met werken. Hij had toen geen inkomen uit arbeid meer; zijn vrouw werkte fulltime voor het bedrijf en heeft in 2019 haar eigen bedrijf opgericht. Al deze inlichtingen passen niet bij voormeld samenstel van feiten.
3.4.6.
[appellant] bestrijdt niet dat hij in 2018 aan de arbeidsdeskundige heeft aangegeven dat zijn bedrijf niet door derden werd voortgezet; hij betoogt dat hij daarmee heeft gedoeld op externe derden, niet zijnde familieleden (zijn echtgenote en zwager). Daarmee ontkracht [appellant] evenwel niet bovenstaand oordeel omtrent het vermoeden bij Klaverblad. Bovendien is het aan [appellant] om actief alle inlichtingen aan Klaverblad te verstrekken die, zo bepaalt ook artikel 7:941 lid 2 BW, voor de verzekeraar van belang zijn om de uitkeringsplicht te beoordelen. Het is dan ook niet aan Klaverblad om steeds nadere vragen te stellen maar het is aan [appellant] om steeds alle relevante informatie aan Klaverblad te verstrekken. Bovendien had de arbeidsdeskundige in 2020 nadere vragen gesteld over de IB-aangiftes aan [appellant] . Laatstgenoemde heeft toen geantwoord hierover niet veel te weten en dat hij de hoge winst in 2018 niet kon verklaren. Nadere informatie heeft hij (ook later) niet aangedragen. Overigens heeft [appellant] in hoger beroep nog steeds geen verklaring gegeven over de inhoud van de IB-aangiftes 2017 en 2018.
3.4.7.
Grief 1 slaagt niet. Het hof zal dan ook het oordeel van de rechtbank dat de verzochte verklaring voor recht dat Klaverblad jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, wordt afgewezen, bekrachtigen. Voorts volgt hieruit dat Klaverblad terecht tot het persoonlijk onderzoek is overgegaan.
Grief 2: is sprake van opzettelijke misleiding
3.5.1.
Grief 2 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] Klaverblad opzettelijk heeft misleid. [appellant] wijst erop dat hij in november 2017 niet als tegelzetter heeft gewerkt en dat hij diverse keren uit zichzelf informatie aan Klaverblad heeft verstrekt. Zo heeft hij aan zijn tussenpersoon, [persoon B] , tot tweemaal toe laten weten dat zijn werkzaamheden “zowel qua locatie, tijdsduur en omvang” (corona) tijdelijk wijzigden.
3.5.2.
Klaverblad wijst onder andere op het feit dat [appellant]
tijdensde observatie (op 8 oktober 2020) telefonisch aan haar heeft gemeld dat hij maximaal 2,5 uur per dag in een loods werkte als conciërge, waarbij hij voorbereidende werkzaamheden deed door spullen/gereedschap klaar te leggen. Uit het observatieverslag blijkt dat [appellant] hele dagen werkzaam is geweest op nieuwbouwlocaties en dat hij daar allerlei voorkomende bouwwerkzaamheden heeft verricht, waaronder het sjouwen met bouwmateriaal en het opbouwen van een muur.
3.5.3.
Het hof overweegt dat Klaverblad voldoende onderbouwd heeft betoogd dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding. Voormeld telefoongesprek heeft [appellant] niet betwist (zie ro 3.1 onder s van dit arrest) terwijl hij tijdens het confrontatiegesprek ook heeft aangegeven dat de door Klaverblad gegeven inleiding waarin de inlichtingen van [appellant] aan Klaverblad tot op dat moment werden weergegeven, juist waren (zie ro 3.1 onder t).
Hieraan doet niet af dat [appellant] , zoals hij heeft gesteld in september 2020, aan zijn tussenpersoon heeft laten weten tijdelijk zijn werkzaamheden te wijzigen, nu het op zijn weg lag om concreet aan Klaverblad te (laten) vertellen wat deze werkzaamheden dan inhielden en voor hoe lang hij ze zou gaan verrichten; dit heeft hij overigens ook niet aan zijn tussenpersoon medegedeeld. Voor zover in de stellingen van [appellant] een bewijsaanbod op dit punt moet worden gelezen, passeert het hof dit als niet ter zake dienend.
3.5.4.
Aan het bovenstaande doet evenmin af de stelling van [appellant] dat hij in november 2017 niet als tegelzetter zou hebben gewerkt. Klaverblad heeft het werken van [appellant] als tegelzetter in de hier relevante periode in 2017 voldoende onderbouwd met correspondentie waarin duidelijk wordt gerefereerd aan de persoon van [appellant] die als tegelzetter slordig werk heeft verricht. Zo meldt de opdrachtgever dat volgens Erik Freek [ [appellant] ] wel de kwaliteit heeft om dit - bedoeld is het tegelwerk - te doen (zie ro 3.1 onder n en o van dit arrest). Het is ook [appellant] geweest die de claim heeft ingediend en daarbij heeft vermeld dat hij tegelzetter was. In dit licht acht het hof een enkele betwisting onvoldoende. Het had op de weg van [appellant] gelegen om deze betwisting nader te onderbouwen (zo is niet duidelijk wie dan wel het tegelwerk heeft uitgevoerd en gedeclareerd en of deze persoon aansprakelijk is gesteld). Mocht in de stellingen van [appellant] op dit punt eveneens een bewijsaanbod moeten worden gelezen, dan wordt dit gepasseerd omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.
3.5.5.
Grief 2 slaagt dus niet.
Grief 3: de registratie
3.6.1.
Grief 3 heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat deze grief geen afzonderlijke bespreking behoeft. [appellant] verwijst daarin immers naar hetgeen hij in de grieven 1 en 2 heeft gesteld en betoogt niet althans onvoldoende waarom de door de rechtbank in ro 5.40 neergelegde onderbouwing voor de afwijzing van deze vordering, onjuist zou zijn.
3.6.2.
Grief 3 slaagt niet.
Grief 4: info uit dossier echtgenote
3.7.
In grief 4 heeft [appellant] betoogd dat het Klaverblad niet was toegestaan om zonder toestemming van zijn echtgenote informatie uit haar medisch dossier te gebruiken.
Het hof constateert dat Klaverblad terecht heeft aangegeven dat dit niet het geval is geweest. Het blijkt ook niet uit de overgelegde stukken.
Voor het overige verwijst [appellant] naar hetgeen hij bij de vorige grieven heeft gesteld, zodat het hof daarop, gelet op bovenstaande overwegingen, niet nader behoeft in te gaan.
Grief 5: een beroep op artikel 7:941 lid 5 BW
3.8.1.
In grief 5 heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank zijn beroep op de uitzonderingsbepaling van artikel 7:941 lid 5 BW ten onrechte heeft afgewezen. Hij wijst op de gevolgen en betwist dat, zo hij al een klus heeft gedaan, dit niet betekende dat hij deze werkzaamheden structureel zou verrichten en voor meer uren per dag dan het aantal uren dat hij aan Klaverblad had doorgegeven.
3.8.2.
Klaverblad heeft aangegeven dat een beroep op de uitzonderingsbepaling alleen opgaat als er sprake is van bijzondere omstandigheden en die zijn er hier niet. Voorts wijst zij erop dat uit het observatieverslag volgt dat [appellant] bezig was met het bouwen van binnenmuren door middel van kalkzandsteenblokken. Zij verwijst naar de foto’s in het dossier. Voorts is er, volgens Klaverblad, wel degelijk sprake van structurele werkzaamheden. Uit het observatieverslag volgt dat [appellant] meerdere dagen in oktober 2020 met zijn werkbus naar verschillende nieuwbouwprojecten is gereden en daar volledige werkdagen aanwezig is geweest in zijn werkkleding die op het einde van de dag ook vuil was.
3.8.3.
Het hof overweegt als volgt. De hoofdregel van artikel 7:941 lid 5 BW luidt dat bij opzettelijke misleiding van de verzekeraar het recht op een uitkering vervalt. Dit is alleen niet het geval als deze misleiding het verval van dit recht niet rechtvaardigt. Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat de geobserveerde werkzaamheden niet structureel door hem zijn verricht, in het licht van hetgeen Klaverblad heeft aangevoerd, onvoldoende onderbouwd zijn. Zo laat [appellant] onbesproken hoe het kan zijn dat hij met de beperkingen aan zijn rug die maken dat hij bijvoorbeeld alleen maar korte afstanden met de auto kan rijden en ongelijk terrein vermijdt, toch zware fysieke arbeid op nieuwbouw-projecten kan verrichten en dat dan gedurende hele werkdagen en dagen achter elkaar. Het hof stelt voorts vast dat [appellant] de motivering van de rechtbank, zoals gegeven in ro. 3.18 van het eindvonnis op grond waarvan de rechtbank het beroep op voormeld lid 5 heeft afgewezen, niet heeft weersproken.
Van bijzondere omstandigheden die het volledig verval van het recht op uitkering niet zouden rechtvaardigen, is naar het oordeel van het hof dan ook niet gebleken. Het hof verwerpt de grief en bekrachtigt ook dit oordeel van de rechtbank.
Grief 6: het dictum
3.9.
Grief 6 heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat deze grief geen afzonderlijke bespreking behoeft.
Proceskosten
3.10.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Deze kosten aan de zijde van Klaverblad zullen vastgesteld worden op:
  • griffierechten € 798,00
  • salaris advocaat € 5.358,00 (1 punt x tarief V)
  • nakosten
Totaal € 6.334,00

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 21 juni 2021;
bekrachtigt de vonnissen van 15 februari 2023 en 15 november 2023 waarvan beroep en
voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten € 6.334,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [appellant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.H. Schoenmakers, B.E.L.J.C. Verbunt en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 februari 2025.
griffier rolraadsheer