Hierna loopt hij de bouw weer op en gaat de woningen binnen buiten het zicht van de observanten. […]
12.15
Verzekerde rijdt door richting zijn woning. […]
13.05
Verzekerde komt weer aan bij het bouwproject. Hij gaat vervolgens het bouwproject binnen.
14.3
Verzekerde wordt waargenomen op de 2e verdieping terwijl hij een binnenmuur aan het opbouwen is met vermoedelijk kalkzandsteenblokken.
[foto, wijziging rechtbank]
Verzekerde met een los blok in zijn handen die hij op de muur plaatst waarbij hij op een trapje staat.
14.46
Verzekerde is werkend zichtbaar op de 2e verdieping waar hij bezig is met het bouwen van binnenmuren door middel van kalkzandsteenblokken.
[foto, wijziging rechtbank]
Verzekerde met meerdere blokken in zijn handen die hij gaat zagen
[foto, wijziging rechtbank]
Hij staat gebukt de blokken op maat te zagen.
[foto, wijziging rechtbank]
Hierna loopt hij met de gezaagde blokken de werkruimte verder in.
[foto, wijziging rechtbank]
Hij pakt met zijn linkerarm vermoedelijk lijm uit een rode emmer.
[foto, wijziging rechtbank]
Verzekerde verricht op een kleine trap werkzaamheden aan de bovenkant van de binnenmuur.
15
Verzekerde smeert met zijn linkerhand lijm uit de rode emmer op een blok die hij met rechts vast heeft. […] Om 15.11 wordt verzekerde voor het laatst werkend gezien op de bovenverdieping.
15.25
De bedrijfsbus blijkt vertrokken te zijn. […]
9.55
Korte waarneming: De bedrijfsbus van verzekerde staat geparkeerd bij de bouwlocatie […] te [plaats C] . Verzekerde wordt kort waargenomen in de buurt van de bouwkeet. […]”
De schadebehandelaar van Klaverblad heeft [appellant] op 8 oktober 2020 rond 13:00 uur gebeld. [appellant] was ten tijde van dit telefoongesprek op de bouwplaats in [plaats B] . Tijdens dit telefoongesprek vertelde [appellant] dat de klachten onveranderd waren. De schadebehandelaar van Klaverblad heeft gevraagd: “U werkt nog steeds 7,5 uur [per week, toevoeging rechtbank] als conciërge in de loods van het bedrijf van uw vrouw?” waarop [appellant] heeft geantwoord “Ja”. De schadebehandelaar van Klaverblad heeft ook gevraagd of de 7,5 uur al meer was geworden, waarop [appellant] heeft aangegeven dat dit niet het geval was.
Op 13 november 2020 hebben Klaverblad en [appellant] elkaar gesproken. Daarbij waren [YY] en, als onofficiële tussenpersoon van [appellant] , [persoon B] aanwezig. Doel van dit gesprek was voor Klaverblad om [appellant] te confronteren met haar bevindingen. Aan het begin van het gesprek heeft Klaverblad gevraagd naar de huidige werksituatie. [appellant] heeft daarbij aangegeven dat zijn werkzaamheden sinds enkele weken waren uitgebreid van drie uur per dag naar vier tot vijf uur per dag. Klaverblad heeft gevraagd of de werkzaamheden nog steeds bestonden uit het lopen door woningen en het geven van advies en dat geen sprake was van werkzaamheden in de bouw. Daarop heeft [appellant] geantwoord dat dit juist was. Vervolgens heeft Klaverblad [appellant] geconfronteerd met haar onderzoeksbevindingen. Over het werken op een bouwplaats tijdens het voeren van het telefoongesprek met Klaverblad d.d. 8 oktober 2020 stelde [appellant] dat dit een "incident" betrof. [appellant] heeft niet gereageerd op een opmerking van [YY] dat [appellant] kennelijk kon autorijden over oneffen terrein. [appellant] gaf aan een juridisch adviseur te willen raadplegen. Klaverblad heeft [persoon B] gevraagd of [appellant] hem wijzigingen van werkzaamheden had doorgegeven, waarop [persoon B] heeft aangegeven dat [appellant] hem had verteld dat zijn werkzaamheden opgevoerd zouden worden, maar dat daarbij niet is gesproken over een wijziging van de aard van de werkzaamheden.
Per brief van 19 november 2020 heeft Klaverblad [appellant] bericht dat zij een beroep deed op (onder andere) artikel 7:941 lid 5 BW, dat zij [appellant] recht op uitkering als vervallen beschouwde en dat Klaverblad aanspraak maakte op (terug)betaling van door haar verrichte uitkeringen.
In de brief van 19 november 2020 heeft Klaverblad de verzekeringsovereenkomst met [appellant] opgezegd en hem ook bericht dat persoonsgegevens van [appellant] worden opgenomen in het Incidentenregister van Klaverblad (hierna: de interne registratie). Ook heeft Klaverblad bericht dat zij heeft doorgegeven aan het Verbond van Verzekeraars dat [appellant] persoonsgegevens zijn opgenomen in haar incidentenregister en dat zij [appellant] gegevens heeft laten opnemen in het Extern Verwijzingsregister van de stichting CIS (hierna: de externe registraties).
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] in conventie, zakelijk weergegeven gevorderd:
• te verklaren voor recht dat Klaverblad de arbeidsongeschiktheidsverzekerings-overeenkomst met [appellant] zonder grond heeft opgezegd,
• Klaverblad te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
• Klaverblad te veroordelen tot het betalen van alle uitkeringen die zij vanaf de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst normaliter aan [appellant] had dienen te voldoen en die te blijven voldoen, althans een in goede justitie te bepalen geldbedrag, te vermeerderen met wettelijke rente,
• Klaverblad te veroordelen tot het ongedaan (laten) maken van de interne registratie, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
• Klaverblad te veroordelen tot het ongedaan (laten) maken van de externe registraties, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
• te verklaren voor recht dat Klaverblad onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld (1) door een persoonlijk onderzoek (inclusief observatie) in te stellen en/of (2) door daarbij informatie van een derde verzekeringsmaatschappij (ASR) – zonder toestemming - te betrekken en gebruiken,
• Klaverblad (ingeval van toewijzing van het hiervoor gevorderde) te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan [appellant] , te vermeerderen met de wettelijke rente en
• Klaverblad te veroordelen in de kosten van dit geding alsmede in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.2.Aan deze vorderingen heeft [appellant] ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat Klaverblad ten onrechte de verzekeringsovereenkomst en het op basis daarvan doen van uitkeringen heeft beëindigd en dat Klaverblad tegenover hem onrechtmatig heeft gehandeld.
3.2.3.Klaverblad heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie, zakelijk weergegeven, gevorderd:
• voor recht te verklaren dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van Klaverblad en dat hij gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden,
• [appellant] te veroordelen tot betaling aan Klaverblad van een bedrag van
€ 168.973,22, te vermeerderen met wettelijke rente,
• [appellant] te veroordelen tot betaling aan Klaverblad van een bedrag van € 16.535,78 inzake de onderzoekskosten, te vermeerderen met wettelijke rente,
• [appellant] te veroordelen tot betaling aan Klaverblad van een bedrag van € 10.353,71 inzake de premievrijstelling, te vermeerderen met wettelijke rente,
• [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, en in de nakosten.
3.2.4.[appellant] heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.5.In het tussenvonnis van 2 juni 2021 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.6.In het tussenvonnis van 15 februari 2023 heeft de rechtbank in conventie en in reconventie bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 maart 2023 voor het nemen van een akte door Klaverblad over:
• het moment, en de onderbouwing daarvan, dat [appellant] een van zijn verplichtingen weergegeven in artikel 7:941 leden 1 en 2 BW niet is nagekomen met het opzet haar (Klaverblad) te misleiden, en
• de begroting van de schade in verband met (1) de uitkeringen die zij heeft verricht, (2) de ‘overige (medische) kosten’ die zij heeft vergoed en (3) de premievrijstelling aan de hand van het moment dat [appellant] een van zijn verplichtingen weergegeven in artikel 7:941 leden 1 en 2 BW niet is nagekomen met het opzet Klaverblad te misleiden.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de zaak vervolgens naar een volgende rolzitting zal worden verwezen voor een antwoordakte van [appellant] . Iedere verdere beslissing is in dit tussenvonnis aangehouden.
3.2.6.In het eindvonnis van 15 november 2023 heeft de rechtbank in conventie de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten van dit geding veroordeeld.
In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van Klaverblad en dat [appellant] gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden, en
• [appellant] veroordeeld tot betaling aan Klaverblad van € 125.447,92, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf de datum van ontvangst van de uitkeringen waaruit dit bedrag bestaat, en
• [appellant] veroordeeld tot betaling aan Klaverblad van € 16.535,78 aan onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf 22 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling, en
• [appellant] veroordeeld tot betaling aan Klaverblad van € 10.353,71 inzake de premievrijstelling, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf 22 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling, en
• tot slot [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
De omvang van het hoger beroep
3.3.1.[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen en het afwijzen van de vorderingen van Klaverblad.
3.3.2.Klaverblad heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen.
3.3.3.Tegen het tussenvonnis van 2 juni 2021 heeft [appellant] geen grieven gericht zodat het hoger beroep daartegen niet ontvankelijk is.
3.3.4.Tegen de in het eindvonnis neergelegde beslissing dat een deel van het door Klaverblad gevorderde bedrag van € 168.973,22 zal worden afgewezen, is geen grief gericht. Het hof verstaat de omvang van het hoger beroep daarom aldus dat deze beslissing niet wordt bestreden.
3.3.5.[appellant] heeft aangegeven dat hij beoogt met de grieven het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. De enkele vermelding in de memorie van grieven dat de appellant het geschil in volle omvang aan het hof wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld.
Het hof zal hierna de grieven beoordelen, waarbij als grief wordt aangemerkt de gronden die de appellant aanvoert om te onderbouwen dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn.
Grief 1: was de observatie onrechtmatig?
3.4.1.[appellant] heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte in de ro 5.9 tot en met 5.19 van het tussenvonnis van 15 februari 2023 heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Klaverblad onrechtmatig heeft gehandeld door in oktober 2020 een persoonlijk onderzoek, inclusief observatie, te starten naar hem. Het vermoeden van fraude was niet gerechtvaardigd, aldus [appellant] .
3.4.2.Klaverblad heeft hiertegen aangevoerd dat zij voldoende redenen had om een persoonlijk onderzoek te starten. Uit een (feiten)onderzoek was namelijk gebleken dat:
[appellant] in november 2017 een claim bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar NN had ingediend in verband met in 2017 verrichte tegelwerkzaamheden,
terwijl hij toen volgens zijn eigen opgave dergelijke werkzaamheden niet kon
verrichten;
- [appellant] enig aandeelhouder was geworden van een vennootschap;
- [appellant] de zelfstandigenaftrek voor zijn eenmanszaak heeft toegepast, hetgeen
alleen mag als tenminste 1225 uur is gewerkt;
de eenmanszaak van [appellant] aanzienlijke winst heeft gemaakt in jaren dat [appellant]
volgens zijn opgave arbeidsongeschikt was.
Ook voert Klaverblad aan dat uit het feitenonderzoek was gebleken dat [appellant] volgens zijn opgave per 1 januari 2019 in dienst was getreden als conciërge bij de onderneming van zijn echtgenote, terwijl zijn echtgenote in een letselschadezaak niets over deze onderneming heeft verklaard en heeft aangegeven dat zij zich alleen bezig hield met het trainen van jonge paarden.
3.4.3.Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief allereerst vast dat [appellant] geen grief heeft aangevoerd tegen de door de rechtbank gehanteerde maatstaf: de rechtbank overweegt in ro. 5.9 van het tussenvonnis van 15 februari 2023 dat het instellen van een persoonlijk onderzoek door een verzekeraar een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene kan vormen. Zodanige inbreuk is in beginsel onrechtmatig. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen.
Of zo’n rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan alleen worden beoordeeld in het licht van
de omstandigheden van het geval door tegen elkaar af te wegen: enerzijds de ernst van de
inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de
belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend.
3.4.4.Voorts stelt het hof vast dat [appellant] niet heeft betoogd dat hetgeen uit het feitenonderzoek naar voren was gekomen, onjuist zou zijn. De rechtbank heeft dan ook terecht in ro. 5.12 van haar tussenvonnis van 15 februari 2023 vastgesteld dat deze feiten (zoals hiervoor weergegeven onder ro. 3.4.2.) juist zijn.
3.4.5.Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt dit samenstel van feiten het vermoeden van Klaverblad dat sprake is van opzettelijke misleiding. Op basis van de inlichtingen die [appellant] Klaverblad had verstrekt, werkte hij vanaf september 2015 niet meer als tegelzetter en was hij in mei 2017 volledig gestopt met werken. Hij had toen geen inkomen uit arbeid meer; zijn vrouw werkte fulltime voor het bedrijf en heeft in 2019 haar eigen bedrijf opgericht. Al deze inlichtingen passen niet bij voormeld samenstel van feiten.
3.4.6.[appellant] bestrijdt niet dat hij in 2018 aan de arbeidsdeskundige heeft aangegeven dat zijn bedrijf niet door derden werd voortgezet; hij betoogt dat hij daarmee heeft gedoeld op externe derden, niet zijnde familieleden (zijn echtgenote en zwager). Daarmee ontkracht [appellant] evenwel niet bovenstaand oordeel omtrent het vermoeden bij Klaverblad. Bovendien is het aan [appellant] om actief alle inlichtingen aan Klaverblad te verstrekken die, zo bepaalt ook artikel 7:941 lid 2 BW, voor de verzekeraar van belang zijn om de uitkeringsplicht te beoordelen. Het is dan ook niet aan Klaverblad om steeds nadere vragen te stellen maar het is aan [appellant] om steeds alle relevante informatie aan Klaverblad te verstrekken. Bovendien had de arbeidsdeskundige in 2020 nadere vragen gesteld over de IB-aangiftes aan [appellant] . Laatstgenoemde heeft toen geantwoord hierover niet veel te weten en dat hij de hoge winst in 2018 niet kon verklaren. Nadere informatie heeft hij (ook later) niet aangedragen. Overigens heeft [appellant] in hoger beroep nog steeds geen verklaring gegeven over de inhoud van de IB-aangiftes 2017 en 2018.
3.4.7.Grief 1 slaagt niet. Het hof zal dan ook het oordeel van de rechtbank dat de verzochte verklaring voor recht dat Klaverblad jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, wordt afgewezen, bekrachtigen. Voorts volgt hieruit dat Klaverblad terecht tot het persoonlijk onderzoek is overgegaan.
Grief 2: is sprake van opzettelijke misleiding
3.5.1.Grief 2 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] Klaverblad opzettelijk heeft misleid. [appellant] wijst erop dat hij in november 2017 niet als tegelzetter heeft gewerkt en dat hij diverse keren uit zichzelf informatie aan Klaverblad heeft verstrekt. Zo heeft hij aan zijn tussenpersoon, [persoon B] , tot tweemaal toe laten weten dat zijn werkzaamheden “zowel qua locatie, tijdsduur en omvang” (corona) tijdelijk wijzigden.
3.5.2.Klaverblad wijst onder andere op het feit dat [appellant]
tijdensde observatie (op 8 oktober 2020) telefonisch aan haar heeft gemeld dat hij maximaal 2,5 uur per dag in een loods werkte als conciërge, waarbij hij voorbereidende werkzaamheden deed door spullen/gereedschap klaar te leggen. Uit het observatieverslag blijkt dat [appellant] hele dagen werkzaam is geweest op nieuwbouwlocaties en dat hij daar allerlei voorkomende bouwwerkzaamheden heeft verricht, waaronder het sjouwen met bouwmateriaal en het opbouwen van een muur.
3.5.3.Het hof overweegt dat Klaverblad voldoende onderbouwd heeft betoogd dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding. Voormeld telefoongesprek heeft [appellant] niet betwist (zie ro 3.1 onder s van dit arrest) terwijl hij tijdens het confrontatiegesprek ook heeft aangegeven dat de door Klaverblad gegeven inleiding waarin de inlichtingen van [appellant] aan Klaverblad tot op dat moment werden weergegeven, juist waren (zie ro 3.1 onder t).
Hieraan doet niet af dat [appellant] , zoals hij heeft gesteld in september 2020, aan zijn tussenpersoon heeft laten weten tijdelijk zijn werkzaamheden te wijzigen, nu het op zijn weg lag om concreet aan Klaverblad te (laten) vertellen wat deze werkzaamheden dan inhielden en voor hoe lang hij ze zou gaan verrichten; dit heeft hij overigens ook niet aan zijn tussenpersoon medegedeeld. Voor zover in de stellingen van [appellant] een bewijsaanbod op dit punt moet worden gelezen, passeert het hof dit als niet ter zake dienend.
3.5.4.Aan het bovenstaande doet evenmin af de stelling van [appellant] dat hij in november 2017 niet als tegelzetter zou hebben gewerkt. Klaverblad heeft het werken van [appellant] als tegelzetter in de hier relevante periode in 2017 voldoende onderbouwd met correspondentie waarin duidelijk wordt gerefereerd aan de persoon van [appellant] die als tegelzetter slordig werk heeft verricht. Zo meldt de opdrachtgever dat volgens Erik Freek [ [appellant] ] wel de kwaliteit heeft om dit - bedoeld is het tegelwerk - te doen (zie ro 3.1 onder n en o van dit arrest). Het is ook [appellant] geweest die de claim heeft ingediend en daarbij heeft vermeld dat hij tegelzetter was. In dit licht acht het hof een enkele betwisting onvoldoende. Het had op de weg van [appellant] gelegen om deze betwisting nader te onderbouwen (zo is niet duidelijk wie dan wel het tegelwerk heeft uitgevoerd en gedeclareerd en of deze persoon aansprakelijk is gesteld). Mocht in de stellingen van [appellant] op dit punt eveneens een bewijsaanbod moeten worden gelezen, dan wordt dit gepasseerd omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.
3.5.5.Grief 2 slaagt dus niet.
3.6.1.Grief 3 heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat deze grief geen afzonderlijke bespreking behoeft. [appellant] verwijst daarin immers naar hetgeen hij in de grieven 1 en 2 heeft gesteld en betoogt niet althans onvoldoende waarom de door de rechtbank in ro 5.40 neergelegde onderbouwing voor de afwijzing van deze vordering, onjuist zou zijn.
3.6.2.Grief 3 slaagt niet.
Grief 4: info uit dossier echtgenote