ECLI:NL:GHSHE:2025:419

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
23/390
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan volmacht voor belastingjaar 2021

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. Het hof heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de gemachtigde van de belanghebbende niet binnen de gestelde termijn een toereikende volmacht heeft overgelegd. De gemachtigde stelde dat er sprake was van een doorlopende machtiging, maar het hof verwierp deze stelling. De overgelegde machtiging was namelijk beperkt tot het belastingjaar 2020, terwijl de procedure betrekking had op het belastingjaar 2021. Dit gebrek aan bevoegdheid leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De procedure begon met een WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg, waarbij de waarde van een onroerende zaak werd vastgesteld. Na bezwaar en een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank, stelde de gemachtigde hoger beroep in. Tijdens de zitting op 28 november 2024 verzocht de gemachtigde om uitstel, wat werd afgewezen. Het hof heropende het onderzoek om de ontvankelijkheid van het hoger beroep te toetsen, maar de gemachtigde voldeed niet aan de eisen voor een geldige volmacht.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was om het griffierecht te laten vergoeden of om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/390
Uitspraak op het door [gemachtigde] volgens zijn hoger beroepschrift namens
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 8 februari 2023, nummer ROE 22/533, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg (BsGW),
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
[gemachtigde] (hierna: de gesteld gemachtigde) heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De gesteld gemachtigde heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn beschikbaar gesteld voor de andere partij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen, namens de heffingsambtenaar, [naam] . De gesteld gemachtigde van belanghebbende heeft op de zittingsdag om uitstel van de zitting gevraagd.
Dat verzoek is afgewezen (zie 3.0.2.). Namens belanghebbende is niemand ter zitting verschenen.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Na de zitting heeft het hof het onderzoek heropend en bepaald dat het onderzoek wordt hervat. De heropening van het onderzoek is slechts beperkt gebleven tot een ambtshalve onderzoek van het hof naar de ontvankelijkheid van het door de gesteld gemachtigde ingestelde hoger beroep.
1.9.
Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het hof het onderzoek na afloop van de gestelde termijn zal sluiten en schriftelijk uitspraak zal doen.

2.Feiten

2.1.
De gesteld gemachtigde heeft op 21 maart 2023 namens belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Als bijlage bij het hogerberoepschrift is een machtiging van belanghebbende opgenomen die is ondertekend op 30 maart 2020 en waarbij aan de gesteld gemachtigde een volmacht wordt verleend “
om hem/haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale heffingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking over belastingjaar 2020
2.2.
Op 2 december 2024 heeft het hof het volgende bericht aan de gesteld gemachtigde gestuurd:
“(…)
In onderhavige zaak heeft het hof aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Het hof heropent het onderzoek in deze zaak. De heropening van het onderzoek is beperkt tot een ambtshalve onderzoek van het hof naar de ontvankelijkheid van het door u ingestelde hoger beroep. Aanleiding hiervoor is dat het hof heeft geconstateerd dat de omvang van de door u overgelegde machtiging uitdrukkelijk is beperkt tot ‘alle aangelegenheden aangaande de lokale heffingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking over belastingjaar 2020 (…)’. Onderhavige zaak ziet op de WOZ-beschikking over het belastingjaar 2021 en de aanslag onroerende zaakbelasting over het jaar 2021. Verder is de door u overgelegde machtiging gedateerd 30 maart 2020. Op die datum waren de WOZ beschikking over het jaar 2021 en de aanslag onroerendezaakbelasting over het jaar 2021 nog niet bekendgemaakt.
U wordt hierbij in de gelegenheid gesteld om
binnen vier weken (derhalve vóór 30 december 2024)het verzuim te herstellen en een volmacht in te dienen die betrekking heeft op het belastingjaar 2021. U kunt desgewenst ook volstaan met het indienen van een recente verklaring van degene namens wie u procedeert, dat deze met het instellen van het hoger beroep in bovengenoemde zaak instemt.
Ik wijs u nadrukkelijk op het volgende. Het stuk moet binnen de hiervoor vermelde termijn door het hof zijn ontvangen. Een na afloop van de termijn ontvangen stuk wordt door het hof als te laat ingediend beschouwd. Het door u ingestelde hoger beroep kan dan niet-ontvankelijk worden verklaard. Na afloop van de gestelde termijn zal het hof het onderzoek sluiten en schriftelijk uitspraak doen.”
2.3.
De gesteld gemachtigde heeft een brief gestuurd met dagtekening 24 december 2024. In deze brief stelt de gesteld gemachtigde dat er sprake is van een doorlopende machtiging en verwijst daarbij naar rechtsoverweging 3.3. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4885.
Ten aanzien van het verzoek om uitstel van de zitting
3.0.1.
De gesteld gemachtigde heeft op de dag van de zitting om 9.20 uur een verzoek om uitstel van de zitting ingediend. De gemachtigde schrijft in het bericht het volgende:
“Bij deze delen wij u mede dat ik door plotselinge privé omstandigheden verhinderd ben om hedenochtend op de hierboven genoemde zittingen te verschijnen. Toelichting is dat ik twee weken geleden vader ben geworden en mijn afwezigheid daaraan gerelateerd is.
Bij dezen verzoek ik om uitstel van de zittingen en mijn welgemeende excuses voor het ongemak.”
3.0.2.
Het hof kent verzoeken om uitstel slechts toe als daar gewichtige redenen voor zijn en het verzoek tijdig is ingediend, dat wil zeggen zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel nopende omstandigheid is gebleken. [1] Een verzoek dat aan deze voorwaarden voldoet wordt ingewilligd, tenzij het hof oordeelt dat zwaarder wegende belangen hieraan in de weg staan. [2]
Omstandigheden die verband houden met de recente geboorte van een kind van een gemachtigde kunnen gewichtige redenen vormen die uitstel van de zitting zouden kunnen rechtvaardigen. De gesteld gemachtigde heeft echter niet toegelicht (i) wat de plotselinge privé omstandigheden zijn waardoor hij verhinderd is, en (ii) waarom hij pas op de zittingsdag zelf om uitstel van de zitting verzoekt. De geboorte van zijn kind heeft immers kennelijk al twee weken eerder plaatsgevonden. Gelet hierop is niet gebleken dat sprake is van gewichtige redenen en tijdige indiening van het verzoek. Het hof heeft het verzoek om uitstel van de zitting daarom afgewezen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2 in samenhang met artikel 8:108, lid 1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de bestuursrechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde, niet zijnde een advocaat, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
3.2.
Het hof heeft de gesteld gemachtigde in deze procedure op 2 december 2024 een brief gestuurd aangezien het hof heeft geconstateerd dat de machtiging beperkt is tot het belastingjaar 2020, terwijl onderhavige zaak ziet op de WOZ-beschikking en de aanslag onroerende zaakbelasting over het belastingjaar 2021. Bovendien is de overgelegde machtiging gedateerd op een datum voordat de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting over het jaar 2021 bekend zijn gemaakt.
3.3.
De gesteld gemachtigde is door het hof in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen binnen een gestelde termijn van vier weken door een volmacht in te dienen die betrekking heeft op het belastingjaar 2021 dan wel een recente verklaring in te dienen van belanghebbende dat deze met het instellen van het hoger beroep in onderhavige zaak instemt. De gesteld gemachtigde heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. De stelling van de gesteld gemachtigde dat sprake is van een doorlopende machtiging volgt het hof niet aangezien de overgelegde machtiging uitdrukkelijk is beperkt tot het belastingjaar 2020. Daarom gaat het hof ervan uit dat de gesteld gemachtigde niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen en zal het hof op die grond het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Tussenconclusie
3.4.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
3.5.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
3.6.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

4.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, raadsheer, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
I.H.M. Fluitsma C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 18, lid 2 Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2022.
2.Artikel 18, lid 3 Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2022.