ECLI:NL:HR:2001:AD4008
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en levensonderhoud na echtscheiding
In deze zaak heeft de vrouw op 2 maart 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Zutphen om de echtscheiding van haar huwelijk met de man, gesloten op 15 juni 1979, uit te spreken. De man heeft het verzoek bestreden en verzocht om een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud van ƒ 1.500,-- per maand. De Rechtbank heeft op 21 oktober 1999 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw gedurende één jaar na de inschrijving van de beschikking in de registers van de Burgerlijke Stand aan de man een levensonderhoudsbijdrage van ƒ 1.500,-- per maand zal betalen. Na dit jaar werd de bijdrage op nihil gesteld.
De man heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, waar de vrouw incidenteel beroep heeft ingesteld. Het Hof heeft op 14 maart 2000 partijen gehoord en de vrouw toegelaten tot het leveren van bewijs over de inkomsten van de man uit de horeca. In een tussenbeschikking van 23 mei 2000 heeft het Hof de man in de gelegenheid gesteld zijn behoefte aan een onderhoudsbijdrage van ƒ 1.500,-- aan te tonen. Uiteindelijk heeft het Hof op 14 november 2000 de bestreden beschikking bekrachtigd en de bijdrage van de vrouw aan de man opnieuw vastgesteld op ƒ 1.500,-- per maand, met terugwerkende kracht vanaf de inschrijving van de beschikking.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten in het cassatierekest beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw verworpen en de beschikking van het Hof bevestigd.