ECLI:NL:HR:2001:AD4690
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- C.H.M. Jansen
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Uitoefening van gezag en omgangsregeling na scheiding
In deze zaak heeft de vader, na een eerdere afwijzing van zijn verzoek door de Kantonrechter, hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. De vader verzocht om de uitoefening van het gezag over zijn minderjarige kinderen, geboren op respectievelijk 21 oktober 1993 en 26 mei 1995, aan hem toe te kennen. Daarnaast vroeg hij om een omgangsregeling van één weekend per veertien dagen. De moeder heeft het verzoek bestreden, wat leidde tot een juridische strijd over de gezags- en omgangsregeling.
De Kantonrechter heeft op 19 januari 2000 de vorderingen van de vader afgewezen. De vader ging in hoger beroep, maar de Rechtbank bekrachtigde op 18 oktober 2000 de beschikking van de Kantonrechter. Hierop heeft de vader beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De moeder heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal J.K. Moltmaker heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd.
De Hoge Raad heeft op 19 oktober 2001 uitspraak gedaan. De klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vader verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand zijn gebleven.