ECLI:NL:HR:2001:AD4690

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/168HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • R. Herrmann
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitoefening van gezag en omgangsregeling na scheiding

In deze zaak heeft de vader, na een eerdere afwijzing van zijn verzoek door de Kantonrechter, hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. De vader verzocht om de uitoefening van het gezag over zijn minderjarige kinderen, geboren op respectievelijk 21 oktober 1993 en 26 mei 1995, aan hem toe te kennen. Daarnaast vroeg hij om een omgangsregeling van één weekend per veertien dagen. De moeder heeft het verzoek bestreden, wat leidde tot een juridische strijd over de gezags- en omgangsregeling.

De Kantonrechter heeft op 19 januari 2000 de vorderingen van de vader afgewezen. De vader ging in hoger beroep, maar de Rechtbank bekrachtigde op 18 oktober 2000 de beschikking van de Kantonrechter. Hierop heeft de vader beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De moeder heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal J.K. Moltmaker heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd.

De Hoge Raad heeft op 19 oktober 2001 uitspraak gedaan. De klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vader verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand zijn gebleven.

Uitspraak

19 oktober 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/168HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E.S. Florijn,
t e g e n
[De moeder], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Baetsen,
in welke procedure belanghebbende is:
DE STICHTING JEUGDZORG DEN HAAG / ZUID-HOLLAND NOORD, gevestigd te Voorburg,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 15 april 1999 ter griffie van het Kantongerecht te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de vader - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
1. de vader alleen belast zal worden met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen:
i. [kind 1], geboren op 21 oktober 1993 te [geboorteplaats];
ii. [kind 2], geboren op 26 mei 1995 te [geboorteplaats];
2. de vader gerechtigd zal zijn tot vrije omgang met voornoemde minderjarigen gedurende één weekeinde per veertien dagen.
De moeder heeft het verzoek bestreden.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 19 januari 2000 de vorderingen afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 18 oktober 2000 heeft de Rechtbank de beschikking bekrachtigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst J.K. Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, C.H.M. Jansen, J.B. Fleers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 19 oktober 2001.