ECLI:NL:HR:2001:ZC3651

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C99/340HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • R. Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van een arrest van het Hof te Amsterdam met betrekking tot een civiele zaak

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door eiser tegen een arrest van het Hof te Amsterdam. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten van 8 april 1994 en 2 mei 1997, waarin het principaal beroep werd verworpen en het Hof werd verzocht om verdere behandeling van de zaak. Na de verwijzing heeft het Hof getuigen gehoord en het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 9.507,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is omdat de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. Het arrest is gewezen door vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en O. de Savornin Lohman, en openbaar uitgesproken door raadsheer R. Herrmann op 21 september 2001.

Uitspraak

21 september 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/340HR
NS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. G.R. van der Plas,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het verloop van het geding
Voor het verloop van dit geding tussen thans eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en thans verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - verwijst de Hoge Raad naar zijn arresten van 8 april 1994, nr. 15.297 en 2 mei 1997, nr. 16.223, NJ 1998, 237.
Bij laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad het principaal beroep verworpen, in het incidenteel beroep het arrest van het Hof te Amsterdam van 26 oktober 1995 vernietigd en het geding naar dat Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Na verwijzing zijn door het Hof een aantal getuigen gehoord.
Bij arrest van 8 juli 1999 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 9.507,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer R. Herrmann 21 september 2001.