ECLI:NL:HR:2001:ZD2857
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- W.J.M. Davids
- A.M.M. Orie
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Uitlevering aan Duitsland en cassatie tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem, die op 26 oktober 2000 een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar heeft verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1942 en woonachtig in Nederland, was door het Ministerie van Justitie van de Duitse deelstaat Niedersachsen gevraagd om te worden uitgeleverd. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen. In de cassatieschriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De Hoge Raad heeft de klachten van de opgeëiste persoon, die niet voor bespreking in aanmerking komen volgens artikel 31, vierde lid, van de Uitleveringswet, niet-ontvankelijk verklaard. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de uitlevering toelaatbaar zal verklaren, maar dat de bestreden uitspraak vernietigd moet worden voor zover daarin artikel 12 EUV niet is vermeld. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman, maar niet van het commentaar van de opgeëiste persoon zelf, zoals bepaald in de wet.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend in die zin dat artikel 12 EUV als toepasselijke verdragsbepaling moet worden vermeld. De Hoge Raad heeft de uitlevering toelaatbaar verklaard voor de feiten zoals omschreven in het Haftbefehl, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.E. Haak als voorzitter, en de vice-president W.J.M. Davids, en de raadsheren A.M.M. Orie, J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 juni 2001.