ECLI:NL:HR:2002:AD6238
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de betrokkene werd verplicht tot betaling van een bedrag aan de Staat wegens ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad behandelt de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De betrokkene, geboren in 1965 en wonende te [woonplaats], heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. K. van der Meijde. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van het te betalen bedrag.
De Hoge Raad oordeelt dat de termijn van bijna viereneenhalf jaar, die verstreken is sinds de aanhouding van de betrokkene op 2 april 1996, niet als onredelijk kan worden aangemerkt. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, rekening houdend met de complexiteit van de zaak en de tijd die nodig was voor het financieel onderzoek. De Hoge Raad bevestigt dat de aanvang van de redelijke termijn samenhangt met de betekening van de inleidende dagvaarding en dat de duur van de procedure in zijn geheel niet onwenselijk is.
De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kan leiden. De uitspraak van het Hof wordt bevestigd, en de betrokkene blijft verplicht tot betaling van het opgelegde bedrag aan de Staat, vermeerderd met wettelijke rente, of tot het ondergaan van hechtenis.