ECLI:NL:HR:2002:AD9591

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/145HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van conservatoir beslag op onverdeeld aandeel in perceel grond

In deze zaak heeft de verweerder in cassatie, niet verschenen, op 7 juni 1999 eiseres tot cassatie gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. De verweerder vorderde dat eiseres op straffe van verbeurte van een dwangsom zou worden veroordeeld om het op 26 april 1999 gelegde conservatoire beslag op het onverdeeld aandeel van verweerder in een perceel grond op te heffen. Eiseres heeft de vordering bestreden, waarna de President op 6 juli 1999 het gevraagde heeft toegewezen. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 13 maart 2000 het bestreden vonnis heeft bekrachtigd. Eiseres heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof. De cassatiedagvaarding is aan het arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Tegen de niet verschenen verweerder is verstek verleend. De zaak is voor eiseres toegelicht door haar advocaat, mr. J. Groen. De Advocaat-Generaal F.B. Bakels heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met veroordeling van eiseres in de kosten. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerder begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 1 maart 2002.

Uitspraak

1 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/145HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], wonende te [woonplaats C],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 7 juni 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd - kort gezegd en voor zover in cassatie van belang - [eiseres] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen het ten verzoeke van haar en ten laste van [verweerder] op 26 april 1999 gelegde conservatoire beslag op het aan [verweerder] in eigendom toebehorend onverdeeld aandeel in het perceel grond, gelegen te [woonplaats C] aan de [a-straat] op te heffen.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De President heeft bij vonnis van 6 juli 1999 - voor zover in cassatie van belang - de gevraagde voorziening toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 13 maart 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van [eiseres] in de kosten.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 1 maart 2002.