ECLI:NL:HR:2002:AE9613
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslagen in het recht van successie en bewijsaanbod
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de erfgenamen van A, die zijn overleden op 4 september 1992. De belanghebbenden kregen aanslagen in het recht van successie opgelegd op basis van verkrijgingen uit de nalatenschap van A, aanvankelijk vastgesteld op ƒ 1.000.000. Na bezwaar van de belanghebbenden heeft de Inspecteur deze aanslagen verminderd tot ƒ 620.141. De belanghebbenden gingen in beroep bij het Hof, dat de aanslagen verder verlaagde tot ƒ 602.247. Tegen deze uitspraak hebben de belanghebbenden cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de belanghebbenden, ondanks uitnodigingen en aanmaningen, niet tijdig aangifte hebben gedaan, waardoor de Inspecteur de aanslagen ambtshalve heeft vastgesteld. De Hoge Raad stelt dat op basis van artikel 29, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de rechter gehouden is het beroep af te wijzen, tenzij blijkt dat de uitspraak op het bezwaarschrift of de belastingaanslagen onjuist is. De Hoge Raad concludeert dat de omstandigheid dat belanghebbenden een berekening van het saldo van de nalatenschap hebben ingediend, de sanctie van hun eerdere verzuim niet ongedaan maakt.
De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens gelast de Hoge Raad dat de Staat de belanghebbenden het griffierecht vergoedt en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en er moet een hernieuwd onderzoek plaatsvinden naar de waarde van het perceel J.