ECLI:NL:HR:2003:AF4114
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aftrekbaarheid van buitengewone lasten in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 24.932 had. Na bezwaar tegen de aanslag, heeft het Hof de aanslag verminderd tot ƒ 22.442. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de door belanghebbende opgevoerde uitgaven als buitengewone lasten aftrekbaar zijn. Volgens artikel 46, lid 1, aanhef en letter a, onder 2º, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn buitengewone lasten de uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van bloedverwanten, mits deze uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond. De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting dat alleen betalingen in geld aan de ondersteunde verwant aftrekbaar zijn, geen steun vindt in de wet.
Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende overgelegde bescheiden, waaronder kasstortingen en verklaringen van derden, voldoende controleerbaar zijn. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de belastingdienst aan de hand van de overgelegde bescheiden de juistheid van de uitgaven kan controleren. Het beroep in cassatie wordt ongegrond verklaard, en de Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 7 februari 2003, en het griffierecht voor de Staatssecretaris bedraagt € 327.