1.
I.1. In confesso is dat diverse telefoongesprekken gevoerd tussen de verdachte en raadslieden zijn afgetapt en afgeluisterd op telefoonaansluitingen die niet op naam van de raadslieden stonden. In confesso is voorts dat diverse telefoongesprekken en faxverkeer gevoerd tussen verdachte [medeverdachte 3] en zijn raadsman mr Harff zijn afgetapt c.q. afgeluisterd, op de telefoonaansluiting van [medeverdachte 3]. De verdediging stelt dat informatie verkregen uit die gesprekken van belang is geweest voor het onderzoek. In verband hiermee wordt gewezen op de diverse taprapporten van verbalisant Homan. Volgens de verdediging valt ook verder niet uit te sluiten dat de wetenschap inzake de inhoud van deze gesprekken sturend voor het onderzoek is geweest. Voorts waren de officier van justitie mr Zwaneveld, alsook de rechter-commissaris van dit afluisteren c.q. aftappen op de hoogte, zulks naar aanleiding van de rapportages van verbalisanten Bontekoe en Homan ter verlenging van de tap-beschikkingen.
Volgens de verdediging heeft Mr Zwaneveld hierbij "een dubbele processuele zonde van formaat" begaan: allereerst heeft zij welbewust beslist om in strijd met het recht gesprekken tussen een verdachte en zijn raadsman af te luisteren c.q. af te tappen; daarnaast heeft zij besloten dat deze gesprekken niet mochten worden uitgewerkt. De verdediging heeft erop gewezen dat over de periode maart 1994 tot en met maart 1995 de gesprekken wel zijn uitgewerkt (in confesso is dat alle tapverbalen zich bij de stukken bevinden), zodat hier kennelijk het besluit van mr Zwaneveld (tot het niet uitwerken) niet is nageleefd; slechts in de periode februari 1996 tot en met eind mei 1996 zijn ze niet uitgewerkt (behoudens een tweetal gesprekken waarvan de tapverbalen zich bij de stukken bevinden), zodat het bedoelde besluit hier wel is nageleefd.
2. In dit kader voert de verdediging allereerst aan dat het openbaar ministerie welbewust de belangen van de verdachte en diens recht op een eerlijke behandeling heeft geschonden omdat de beslissing om deze gesprekken niet uit te werken een ernstige inbreuk oplevert op het interne openbaarheidsbeginsel (in verband met art. 6 EVRM jo 14 IVBPR). In dit verband betoogt de verdediging nog: "het niet-verbaliseren van informatie die in het opsporingsonderzoek is gebruikt, waarbij in het midden kan blijven of een kwalificatie "belangrijk" al dan niet op zijn plaats is, behelst een schending van het interne openbaarheidsbeginsel, waaraan inherent is een ernstige misleiding van de rechter".
3. Voorzover dit onderdeel betreft de schending van artt. 125g en h Sv (oud) wordt daarop onder II ingegaan. Het kan hier, in verband met de interne openbaarheid, alleen gaan om het concrete gebruik van de gesprekken tussen de verdachte en zijn raadsman mr Harff over de tapperiode van februari 1996 tot en met eind mei 1996, waarvan de inhoud niet is uitgewerkt in een tapverbaal terwijl daarvan wel voor het onderzoek gebruik zou zijn gemaakt.
4. Voorzover naar die inhoud is verwezen in rapporten dienende tot de aanvraag van een tap (verlenging), is deze inhoud dus bekend gemaakt. De betrokken RC, mr van de Grampel, door het hof dienaangaande gehoord, heeft uitgebreid en gedetailleerd verklaard dat die inhoud voor haar bij haar besluitvorming geen enkele rol heeft gespeeld. Overigens is in dit verband niet gesteld - ook niet door mr Harff - of aannemelijk geworden dat materieel sprake is geweest van "inhoud van mededelingen" als bedoeld in 125h lid 2 (oud) jo 218 Sv.
5. Uit de verklaring van Bontekoe (RC 12/17-10-2000), valt het volgende te citeren:
"Mr Spong vraagt mij of de OvJ ook opdracht heeft gegeven om de banden en de verslagen te vernietigen. Daarop antwoord ik dat dat niet kon, omdat er al afschriften waren verstrekt. Ik heb er wel over gepraat met mr Zwanveld, en de uitkomst daarvan was, dat we de verslagen in originele vorm zouden laten bestaan. Ook werd afgesproken de toekomstige gesprekken wel op te nemen, maar niet uit te werken. Op een vraag van de AG ... antwoord ik dat het technisch niet mogelijk is om de gesprekken niet op te nemen. Op vragen ... antwoord ik dat ik er nooit bij heb stil gestaan dat, zoals wij het de eerste tijd deden, niet kon. Ik had wel eerder zoiets meegemaakt, maar toen gaf de inhoud van die gesprekken aanleiding om na te denken. Ik heb mij nooit gerealiseerd dat ook dit soort gesprekken, waarbij het om afspraken tussen advocaat en cliënt gaat, problemen gaf... Ik hoor dat u opmerkt dat er dan toch wellicht een probleem bij deze vorm van tappen is, namelijk dat een lid van het team op deze wijze informatie kan horen die hij eigenlijk niet mag horen, terwijl hij een tijd later bij de teambesprekingen zit. Daarop antwoord ik dat dit nog de dagelijkse praktijk is. Het is volgens mij niet uit te sluiten. Er is niet op geheimhouders getapt. Of je wilt of niet, je krijgt dit soort gesprekken op de tap...
Verder merk ik op dat in het gesprek met de Officier van Justitie is gezegd dat gesprekken tussen verdachten en hun geheimhouders niet meer opgenomen mochten worden in de uitwerkingen... Er is nog wel gebruik gemaakt van die gesprekken. Onder uitwerken versta ik het maken van een transcriptie... Mr Spong merkt op dat er wèl is uitgewerkt en verwijst naar de gesprekken met als nummer 1438 en 1110 ...
Naar aanleiding daarvan merk ik op dat die er doorheen zijn geslipt. Er zijn heel veel meer gesprekken geweest. Er is bij die twee gesprekken (Hof: het onjuiste citaat van deze passage op p 61 in de pleitnota is zeer verwarrend) voorbij gegaan aan de opdracht van de officier van justitie... het hele team wist van de opdracht van de Officier van Justitie... De informatie uit die gesprekken is incidenteel gebruikt, met name voor de aansturing van een observatie-team".
De RC-verklaring van Homan (19-10/2-11-2000) spoort met deze verklaring.
Mr Zwaneveld verklaart bij de RC (dd 3/9-10-2000): "In zijn algemeenheid zeg ik u, dat als er wordt getapt alle gesprekken worden opgenomen. De band draait dan gewoon. De bedoeling is dat de advocaat-cliënt gesprekken niet worden uitgewerkt. In de uitwerking komt dan iets te staan als advocaat-cliënt gesprekken... Degene die de band beluistert en die die informatie hoort mag die informatie niet in het onderzoek inbrengen... Degene die dat doet is altijd lid van het team... Er zijn geen maatregelen getroffen om te voorkomen dat zo'n lid van een team van die informatie kennis draagt. Ik vind dat onontkoombaar. Taps moeten worden uitgeluisterd door een opsporingsambtenaar. Die gesprekken die zijn getapt zijn in processen-verbaal gerelateerd. Voorzover mij bekend is in de processen-verbaal die na het voorjaar van 1995 zijn verstrekt niet meer de inhoud van die gesprekken weergegeven. Dat was naar aanleiding van een opdracht van mij richting politie...
De wetenschap van gesprekken tussen cliënt en raadsman heeft geen enkele rol in het onderzoek gespeeld. Het heeft niet een keer tot een wending of een nieuwe beslissing in dit onderzoek geleid... Niet een ... beslissing is ingegeven door die uitgewerkte gesprekken ...
Op een volgende vraag van mr Spong antwoord ik dat ik na maart 1995 wist dat dit soort gesprekken voorkwam. Ik heb daar volgens mij op enig moment met de rechter-commissaris mr van de Grampel over gesproken. Zij heeft toen tegen mij gezegd dat het zo niet moest; dat dit soort gesprekken moest worden vernietigd en niet uitgewerkt moesten worden... Ik kan mij niet meer herinneren of dat ik zelfstandig aan Bontekoe opdracht tot vernietiging heb gegeven. Doorgaans wordt er in algemene zin over gesproken. Ik zeg dan in de praktijk: niet uitwerken...
Op een vraag van de AG antwoord ik, dat ik, nadat ik hoorde dat gesprekken met geheimhouders waren uitgewerkt, ik dat met Bontekoe heb besproken. Er is toen besproken wat er moest gebeuren als diegene wat belangrijks hoort in verband met de sturing. Er was een hele duidelijke afspraak gemaakt, namelijk dat die informatie niet mocht worden gebruikt, ook niet voor sturing van het onderzoek, en ook niet voor aansturing van de observatie".
6. Blijkens de hierboven beschreven (technische) praktijk in 1994-1996 rondom het tappen, waren daarbij kennelijk drie momenten te onderscheiden: het tappen zelf (=het op de band opnemen), het uitluisteren van die band en het maken van een tapverslag.
Uit de vorengeciteerde verklaringen - in onderling verband en samenhang beschouwd - leidt het hof af dat het partieel op de tapband opnemen technisch in elk geval destijds niet tot de mogelijkheden behoorde, en voorts dat de instructie aan de verbalisanten "niet uitwerken" dus slechts kon zien op het niet maken van een tapverslag van een opgenomen gesprek tussen een verdachte en zijn - voor de uitluisteraar als zodanig herkenbare - advocaat. Toentertijd werden bij het tappen kennelijk geen aparte voorzieningen getroffen - en c.q. was zulks blijkbaar ook niet gebruikelijk - om in een dergelijk geval ook het integraal uitluisteren door een teamlid te voorkomen. Ook art. 125 h lid 2 (oud) Sv. gaat kennelijk uit van een praktijk waarin dergelijke gesprekken (wel eens) integraal zullen worden uitgeluisterd en uitgewerkt in een tapverbaal, terwijl aan de andere kant deze verbalen eigenlijk niet mogen ontstaan/(voort)-bestaan en dus onverwijld moeten worden vernietigd.
Niet aannemelijk is geworden dat bij de Officier van Justitie - zoals door de verdediging wordt gesuggereerd - de opzet heeft voorgezeten om - met de instructie "niet uitwerken" - de politie op het verkeerde been te zetten en (de indruk te wekken) deze te machtigen om - waar het opnemen en het uitluisteren (al was het maar: ter fine van herkenning) van dergelijke gesprekken nu eenmaal niet (geheel en al) te voorkomen is - dergelijke informatie niettemin integraal stiekem te vergaren met als doel deze oncontroleerbaar voor aansturing in het onderzoek te gebruiken. Te betreuren valt dat er bij de politie destijds kennelijk een hardnekkig misverstand bestond over zijn bevoegdheden ten deze, alsook dat in het bijzonder het OM kennelijk onvoldoende vinger-aan-de-pols heeft gehouden.
Wat hier verder van zij, met betrekking tot de integraal uitgewerkte tapverbalen uit 1994 heeft de verdediging geen enkel gesprek aangewezen dat inhoudelijk "mededelingen" bevat als bedoeld in art. 125 h lid 2 (oud) jo 218 Sv. Ook ten aanzien van de gewraakte gesprekken in de periode februari-mei 1996 heeft de verdediging, in het bijzonder mr Harff, niet gesteld - hetgeen ook niet uit de getuigenverklaringen is gebleken - dat hier, anders dan in 1994, wèl materieel sprake is geweest van "inhoud van mededelingen" als bedoeld in die bepalingen, terwijl voorts uit de getuigen-verklaringen niet blijkt dat deze gang van zaken enige van belang zijnde onderzoeksgegevens, laat staan bewijsmateriaal, heeft opgeleverd.
7. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat deze beschreven gang van zaken - hoe betreurenswaardig deze op zichzelf ook moge zijn-- geen wezenlijke afbreuk doet aan de interne openbaarheid in dit zeer omvangrijke onderzoek, en evenmin aan het recht op een eerlijke behandeling. Het hof voelt zich dan ook niet misleid. Ook overigens zijn geen feiten en/of omstandigheden ten deze gesteld of aannemelijk geworden die verzuimen opleveren die tot toepassing van art. 359a Sv. zouden moeten leiden. Dit verweer faalt derhalve.
II.1. Voorts heeft de verdediging gesteld, dat de RC mr van de Grampel en de Officier van Justitie mr Zwaneveld welbewust art 125 h lid 1 en 2 (oud) Sv. niet hebben nageleefd, waarbij ten aanzien van de Officier van Justitie geldt dat zij wist of kon weten dat kennisneming van de inhoud van de bewuste gesprekken door justitiële ambtenaren hen op een spoor heeft kunnen zetten, dat zonder kennisneming niet of niet zonder meer het geval zou zijn geweest, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de betrokken schending c.q. onrechtmatigheid bij herhaling is voorgevallen, ook na de bekomen opdracht tot vernietiging.
2. In verband met dit laatste verwijst de verdediging naar de verklaring ter terechtzitting van dit hof van de sedert februari 1996 bij de BBQ-zaak betrokken RC mr van de Grampel, luidend - voorzover hier van belang -:
"Ik denk dat ik met de officier van justitie mr Zwaneveld hierover heb gesproken. Als ik dit lees (Hof: het rapport van Bontekoe en Homan dd 11-3-96) kan het niet anders dan dat ik hierover opmerkingen heb gemaakt. Ik zal ongetwijfeld tegen haar hebben gezegd dat dit zo niet kan... De algemene regel is, dat als er per ongeluk gesprekken met een geheimhouder worden uitgewerkt en de officier van justitie dit screent, dat dan tegen de politie wordt gezegd: "Eruit en vernietigen". Als ik het zag, zei ik tegen de officier van justitie: "Eruit, terug en vernietigen". Op een aanvullende vraag ... of ik geverifieerd heb of de gesprekken ook daadwerkelijk werden vernietigd, verklaar ik dat ik dat niet heb gedaan...
In het algemeen is het zo, dat pas als de verdachten zijn aangehouden, alle stukken aan de betrokkenen worden verstrekt. Op dat moment komen de tapgesprekken naar voren en die worden dan gescreend. Als daar gesprekken tussen zitten met een geheimhouder dan gaat het tapverslag terug naar de politie voor een nieuwe uitwerking van de tapgesprekken maar zonder die met de geheimhouder. Ikzelf vernietig de banden niet. De banden bevinden zich ook niet op het kabinet. Als ik in de uitgewerkte tapverslagen een gesprek met een geheimhouder tegenkwam, dan liet ik een dergelijk gesprek via de officier van justitie schrappen. Ik kreeg daarna een nieuw uitgewerkt tapverslag. Soms stond er dan in de plaats van het uitgewerkte gesprek met de geheimhouder bijvoorbeeld: [medeverdachte 3] belt met mr Harff. Ik gaf geen schriftelijk bevel aan de officier van justitie om gesprekken met een geheimhouder te vernietigen".
3. De verdediging is van mening dat de RC ingevolge art 125 h lid 1 en 2 (oud) Sv het "betrokken materiaal" te haren overstaan had moeten doen vernietigen.
De stellingen van de verdediging, zoals uitgewerkt onder 15 in de pleitnota, lijken slechts te zien op de tapperiode van 1996. Dit vindt ook steun in de vraagstelling van verdediging dd 12-12-2000 ter terechtzitting van dit hof.
Voorzover hier toch door de verdediging ook mocht worden gedoeld op de gewraakte tapverbalen van de tapperiode over 1994, acht het hof een vernietiging in 1996 als door de verdediging (wellicht) voorgestaan in casu niet op zijn plaats, gelet op de onweersproken verklaring van Bontekoe dat van de betrokken verbalen kennelijk reeds in een vroeger stadium afschriften waren verstrekt, zodat deze RC hier voor een fait accompli stond.
Voorzover hier wordt gedoeld op de gewraakte - en gelukkig weinige (zie hierboven onder I)-- uitgewerkte tapverbalen van de tapperiode februari/mei 1996 die zijn overgebleven en zich in het dossier bevinden, wordt als volgt overwogen.
Op zichzelf heeft de RC terecht en kennelijk met succes opdracht gegeven tot vernietiging van de bij haar bekend wordende gewraakte tapverbalen. Gelet op dit resultaat heeft de verdediging geen belang bij zijn stelling dat deze vernietiging - voorzover deze wettelijke bepaling te dezen letterlijk moet worden genomen - niet fysiek voor de ogen van de RC heeft plaats gehad en dat een proces-verbaal terzake ontbreekt. Helaas zijn er desondanks nog enkele van die tapverbalen aan de aandacht ontsnapt, dewelke zich bij de stukken bevinden. Aan dit zeer betreurenswaardige feit zal het hof evenwel geen gevolgen als bedoeld in art. 359a Sv verbinden, en het hof herhaalt hier - onder verwijzing naar het reeds onder I overwogene - dat niet aannemelijk is dit van enige invloed van betekenis op het onderzoek is geweest, terwijl evenmin aanleiding is om te veronderstellen dat zijdens een of meer der betrokken ambtenaren van moedwillige c.q. opzettelijke verzuimen sprake is geweest. Het verweer faalt in al zijn onderdelen, een en ander nog daargelaten de -ontkennend te beantwoorden- vraag of door de geschetste gang van zaken met betrekking tot het tappen op aansluitingen van medeverdachte [medeverdachte 3] de verdediging direct of indirect in enig processueel belang of recht is geschaad."